ECLI:NL:GHARL:2022:4540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
21-002907-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 17 april 2002, die ten tijde van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 20 mei 2022 heeft het hof het bewijs opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van het slachtoffer en getuigen kritisch heeft gewogen. Het hof kwam tot de conclusie dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer, die consistent en gedetailleerd waren. Het hof oordeelde dat de verdachte, die op het moment van de feiten 19 jaar oud was, ontuchtige handelingen had gepleegd met het slachtoffer. Het hof vernietigde de eerdere vrijspraak en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit immateriële en materiële schade. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar hield ook rekening met de jonge leeftijd van zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002907-20
Uitspraak d.d.: 3 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2020 met parketnummer 16-040235-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en oplegging van een contactverbod in de vorm van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.E.M.C. Koudijs, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 12 augustus 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde feit vrijgesproken. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, met [benadeelde partij] , geboren op 17 april 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal,
- die [benadeelde partij] ge(tong)zoend en/of
- in de borst(en) en/of bil(len) van die [benadeelde partij] geknepen en/of de borst(en) en/of de bil(len) van die [benadeelde partij] betast/aangeraakt (op en/of onder de kleding) en/of
- de vagina van die [benadeelde partij] (op de kleding) betast/aangeraakt en/of over de vagina van die [benadeelde partij] (op de kleding) gewreven en/of
- tussen de benen van die [benadeelde partij] gewreven (op de kleding) en/of
- zich laten aftrekken door die [benadeelde partij] en/of
- zijn (ontblote) penis laten betasten/aanraken door die [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig het oordeel van de rechtbank vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er voor de verklaringen van aangeefster dat verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd terwijl zij nog geen 16 jaar was - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv en de vaste rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt - onvoldoende redengevend steunbewijs aanwezig is. De door getuige [getuige] bij aangeefster waargenomen emoties en de bevindingen van GZ-pyscholoog Smit ondersteunen onvoldoende objectief dat sprake was van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat - in een zaak als de onderhavige, waarin verdachte het tenlastegelegde feit ontkent en er geen directe getuigen zijn van de verweten ontuchtige handelingen - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal; wel is vereist dat de verklaringen van het slachtoffer op specifieke punten bevestiging zien in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
Het hof zal hieronder eerst toetsen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre er ondersteuning bestaat in de zin van ander bewijs dan de verklaringen van aangeefster voor het ten laste gelegde feit.
Bertrouwbaarheid verklaring aangeefster
In alle strafzaken dienen aangiftes kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Behoedzaamheid geldt aanvullend in zedenzaken, waarin doorgaans naast aangever, dan wel aangeefster en verdachte(n) geen getuigenverklaringen voorhanden zijn. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof is van oordeel dat aangeefster consistent is geweest in haar verklaring tijdens het informatieve gesprek en de daaropvolgende verhoren. Aangeefster is in haar verklaring authentiek en op onderdelen gedetailleerd. Het hof komt met de rechtbank tot het oordeel dat de door aangeefster afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn.
Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van aangeefsters verklaringen draagt naar het oordeel van het hof bij dat aangeefsters beweegreden om uiteindelijk na de zomervakantie van 2017 aangifte te doen was gelegen in het gegeven dat er aan het einde van die zomervakantie door een ander tegen haar moeder was gezegd dat er naaktfoto’s van aangeefster rondgingen. Moeder heeft aangeefster toen aangesproken. Aangeefster verklaart daarover dat als dat niet was gebeurd, er nooit iemand achter was gekomen en dat zij zich schaamt. Zij heeft erkend dat zij naaktfoto’s van zichzelf op zijn verzoek aan verdachte heeft gestuurd. Het hof acht de verklaringen van aangeefster en de wijze waarop zij uiteindelijk tot die aangifte komt authentiek en overtuigend. Haar twijfel om tot een aangifte te komen wordt ook inhoudelijk ondersteund in het gegeven dat zij voor de zomervakantie haar vriendin, [getuige] , in vertrouwen heeft genomen en haar heeft verteld over haar relatie met verdachte waarbinnen seksuele handelingen plaatsvonden. Getuige [getuige] vertelde aangeefster toen al dat er naaktfoto’s van aangeefster rondgingen. Gezamenlijk zijn zij daarom toen naar de woning van verdachte gegaan met onder meer het doel dat aangeefster verdachte wilde vertellen dat ze wilde stoppen met de contacten. Zowel aangeefster als getuige [getuige] verklaren hierover overeenstemmend. Gezamenlijk hebben zij zich naar de woning van verdachte begeven om hem aan te spreken op de foto’s en om het contact te beëindigen. Getuige [getuige] heeft toen gezien dat aangeefster enige tijd in die woning heeft verbleven en de woning uiteindelijk overstuur heeft verlaten. Zij hoorde aangeefster op dat moment zeggen dat verdachte wederom seksuele handelingen had verricht. De (seksuele) omgang met verdachte is na dat bezoek ook geëindigd. Tegen haar moeder heeft aangeefster in die periode al gemeld dat zij niet meer met verdachte af wilde spreken. Volgens moeder vertelde zij toen niet precies waarom dat zo was maar wel dat zij er geen zin meer in had. De verklaring van aangeefster dat zij en verdachte foto’s, waaronder naaktfoto’s, aan elkaar hebben gestuurd - en dus dat ook verdachte (ongevraagd) intieme(re) foto’s van zichzelf in omloop bracht - wordt ondersteund door hetgeen getuige [getuige] verklaart. Zij verklaart dat zij tot twee maal toe een foto van verdachte in bad toegestuurd kreeg van verdachte en dat zij dat naar vond. Ook de moeder van aangeefster heeft in haar gesprek met aangeefster een foto van verdachte in bad gezien.
De wijze waarop aangeefster na die zomervakantie - toen de naaktfoto’s bij haar ouders bekend werden - tot haar aangifte is gekomen is logisch en navolgbaar. Omtrent de verklaringen van aangeefster als geheel beschouwd is voor het hof geen enkele twijfel ontstaan. De verklaringen van aangeefster acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal haar verklaringen als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs
De volgende vraag die voorligt, is of er sprake is van ander bewijs dat de verklaring van aangeefster verankert. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is.
Getuige [getuige] heeft weliswaar van aangeefster (slechts) gehoord dat verdachte seksuele handelingen pleegde maar wat zij zelf daadwerkelijk heeft waargenomen is dat - nadat zij met aangeefster had afgesproken te zullen wachten bij de woning van verdachte - aangeefster die woning heeft verlaten én dat aangeefster toen zichtbaar overstuur was en vertelde dat verdachte wederom seksuele handelingen had verricht. Getuige [getuige] , die de zaak niet vertrouwde, heeft bovendien terwijl aangeefster toen in die woning verbleef, een aantal malen gebeld omdat aangeefster in haar visie te lang in de woning bleef. Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] op deze punten overeenstemmen. Het hof stelt verder vast dat de beschrijving door aangeefster van de plaats van de slaapkamer en het bed op zolder in de woning van verdachte - waar aangeefster voor het eerst kwam - overeenkomt met hetgeen verdachte over die situatie ter zitting van het hof heeft verteld. Het hof stelt ook vast dat niet in discussie is dat verdachte en aangeefster elkaar, vóór deze laatste ontmoeting bij verdachte thuis, frequent hebben ontmoet op het schoolplein en in het [benadeelde partij] of een park, op plekken waarbij zij zich niet zichtbaar achtten voor het publiek. Het hof vindt in het gegeven dat verdachte en aangeefster hebben gesproken over de consequentie van de wettelijke onmogelijkheid van seksuele intimiteit vanwege hun leeftijdsverschil (19 tegenover 14/15 jaar een relevant gegeven dat hun relatie niet enkel platonisch was. In het feit dat zowel de moeder van aangeefster als getuige [getuige] een foto van verdachte in bad hebben gezien, vindt het hof verankering van de verklaring van aangeefster dat zij en verdachte elkaar (intieme/naakt)foto’s hebben gestuurd waarvan moet worden vastgesteld dat een aantal is rond gestuurd. Het hof acht dit op een relevante wijze ondersteunend, in die zin dat dit redengevend bewijs vormt voor de relatie tussen verdachte en aangeefster die - anders dan verdachte stelt - verder ging dan de gestelde vriendschappelijke relatie waarbij verdachte aangeefster hielp. Het hof neemt ook de schriftelijke verklaring van de behandelaar van GZ-psycholoog Smit in aanmerking als redengevend bewijs voor zover hij verklaart dat er bij aangeefster sprake lijkt te zijn van PTSS-gerelateerde klachten en dat zij daarvoor meerdere EMDR-behandelingen heeft ondergaan, waarbij de inhoud van de beelden, zoals deze door aangeefster zijn gepresenteerd, een voor haar seksueel overschrijdende handeling vertoont.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de verklaring van aangeefster, die het hof betrouwbaar acht, niet op zichzelf staat. Er is meer bewijs dat de verklaring van aangeefster op onderdelen op een relevante manier ondersteunt, in die zin dat het redengevend is en dat het ondersteuning geeft op de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen. De verklaring van getuige [getuige] en de andere bewijsmiddelen passen daarbij logisch in de context van de aangifte. Het verweer van verdachte dat zijn omgang met aangeefster slechts vriendschappelijk was en niet verder ging, acht het hof niet aannemelijk.
Het hof is derhalve van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 te [plaats] , althans in Nederland, met [benadeelde partij] , geboren op 17 april 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde partij] gezoend en
- in de borsten en billen van die [benadeelde partij] geknepen en de borsten en de billen van die [benadeelde partij] betast/aangeraakt op en onder de kleding en
- de vagina van die [benadeelde partij] op de kleding betast/aangeraakt en over de vagina van die [benadeelde partij] op de kleding gewreven en
- zijn (ontblote) penis laten betasten/aanraken door die [benadeelde partij] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de onderhavige zaak komt het hof tot een bewezenverklaring van seksuele handelingen die in 2017 zijn verricht binnen een relatie die verdachte als 19-jarige gedurende een aantal maanden heeft gehad, met het toen eind 14-jarige en begin 15-jarige slachtoffer.
Zowel verdachte als het slachtoffer zijn ook nu nog relatief jong en hebben hun leven nog voor zich. In deze zaak hebben de bewezenverklaarde handelingen plaatsgevonden binnen een relatie, waarbij verdachte voor aangeefster een persoon was waar zij haar zorgen en problemen mee kon delen en waarin het leeftijdsverschil niet zo heel erg groot was, maar verdachte wel degelijk overwicht had. Verdachte was met zijn leeftijd van 19 jaar meer volwassen in die zin dat hij verder in zijn ontwikkeling was, terwijl het slachtoffer eind 14, begin 15 jaar was. Verdachte was evenwel heel goed op de hoogte van de strafbaarheid van zijn handelen binnen hun relatie en heeft aangeefster met zijn handelen uiteindelijk benadeeld. Het hof heeft gezien dat aangeefster - gelet op alle omstandigheden, waaronder haar eigen positie binnen de relatie - begrijpelijkerwijs moeite had met het bepalen van haar positie in wat van haar werd gevraagd, het vertellen van wat er gebeurde en het doen van aangifte.
Verdachte heeft de feiten ontkend. Het hof komt ondanks die ontkenning - een recht dat hem toekomt - tot een bewezenverklaring. Het hof heeft uit het spreekrecht begrepen dat het gegeven dat verdachte niet heeft erkend wat er is gebeurd, door het slachtoffer als pijnlijk wordt ervaren. Dat is - hoe dan ook - begrijpelijk.
Het hof constateert dat de feiten hebben plaatsgevonden ongeveer 5 jaar geleden. Dat is, zeker gezien de leeftijd van het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenissen maar ook de leeftijd van verdachte toen, heel lang geleden. Beiden zitten inmiddels in een andere levensfase. Ook dat heeft invloed op de strafoplegging.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 april 2022. Daaruit volgt dat verdachte op geen enkele wijze is betrokken bij andere strafzaken. Het hof vindt in de inhoud van het dossier geen aanleiding uit te gaan van herhalingsgevaar. De door de reclassering geschetste positieve omstandigheden bevestigen dit beeld. Daarmee hoeft deze zaak een afgifte van een eventueel benodigde Verklaring Omtrent het Gedrag in zoverre niet in de weg te staan.
Het hof vindt in dit alles aanleiding een straf op te leggen die recht doet aan de ernst en impact op het slachtoffer van het feit maar die ook voor verdachte de mogelijkheid geeft zijn leven verder vorm te geven. Het hof vindt in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak, vooral belangrijk dat geleden schade wordt vergoed. Op die wijze wordt in ieder geval tegemoetgekomen aan erkenning van onrecht en herstel van recht.
Al met al acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen geen bijzondere voorwaarden worden verbonden, nu het hof hier geen noodzaak (meer) toe ziet.
Het hof ziet ook af van het opleggen van een contactverbod. Niet is gebleken dat sprake is van enige noodzaak een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Bij het hof zijn geen omstandigheden bekend die maken dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in de toekomst zal proberen contact op te nemen met het slachtoffer.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.647,05, bestaande uit € 147,05 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Nu de vordering door de verdediging tevens niet inhoudelijk is betwist, zal het hof het gevorderde bedrag van € 1.500,- toewijzen.
Materiële schade
In hoger beroep heeft de benadeelde partij een vergoeding gevraagd voor de door haar gemaakte reiskosten ten behoeve van bezoeken aan de politie, gesprekken met de officier van justitie en de advocaat, en het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep. Tevens heeft zij vergoeding gevraagd van de door haar gemaakte telefoonkosten.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten - zoals voor een bezoek aan de politie, aan leden van het Openbaar Ministerie en een advocaat - kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De opgevoerde reiskosten voor de bezoeken aan de politie en voor de gesprekken met de officier van justitie en de advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sv) en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep bij te wonen, eveneens niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij in beide gevallen heeft geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom eveneens afgewezen.
De door de benadeelde partij gevorderde, en tevens door de verdediging niet betwiste, telefoonkosten zijn wel voor toewijzing vatbaar.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.510,00 (duizend vijfhonderdtien euro) bestaande uit € 10,00 (tien euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.510,00 (duizend vijfhonderdtien euro) bestaande uit € 10,00 (tien euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2017.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 3 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.