ECLI:NL:RBNNE:2024:4214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
18-111458-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door een ondernemer met betrekking tot de verkoop van boten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en verduistering. De verdachte, een ondernemer, heeft in de aanloop naar het faillissement van zijn bedrijf meerdere boten verkocht die toebehoorden aan andere slachtoffers. Deze slachtoffers hadden hun boten in winterstalling achtergelaten bij het bedrijf van de verdachte. De verdachte heeft hen voor aanzienlijke bedragen benadeeld en hen in grote onzekerheid achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich uitsluitend heeft laten leiden door persoonlijk financieel gewin, waarbij hij de ontvangen bedragen heeft gebruikt om schulden van zijn bedrijf te betalen, zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor de betrokken klanten. Tijdens de zitting heeft de verdachte geen blijk gegeven van inzicht in het kwalijke van zijn handelen en heeft hij anderen als schuldigen aangewezen. Gelet op de ernst van de feiten en de forse bedragen waarmee de slachtoffers zijn benadeeld, heeft de rechtbank geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd. De verdachte is veroordeeld voor meerdere feiten van oplichting en verduistering, waarbij de rechtbank de bewijsvoering en de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/111458-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 november 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , in de gemeente Waadhoeke, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, als eigenaar van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 97.512,50 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voorgedaan als degene die (als eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] ) gerechtigd was om een boot, te weten een Zarro
Maxx 27, die op het terrein van het bedrijf in winterstalling lag, te verkopen en/of (vervolgens) daartoe een koopovereenkomst heeft opgesteld, waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , in de gemeente Waadhoeke, opzettelijk een boot, te weten een Zarro Maxx 27, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welke boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] , met toestemming van die [slachtoffer 3] in de winterstalling
had liggen, althans anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2019 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , in de gemeente Waadhoeke, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, als eigenaar van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 129.000,- euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich aan die [slachtoffer 4] voorgedaan als degene die (als eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] ) gerechtigd was om een boot, te weten een Zarro Maxx sloep, die op het bedrijf in winterstalling lag, te verkopen en/of (vervolgens) daartoe een koopovereenkomst heeft opgesteld, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , in de gemeente Waadhoeke, opzettelijk een boot, te weten een Zarro Maxx sloep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke
boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] , met toestemming van die [slachtoffer 5] in de winterstalling had liggen, althans anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
5.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 te [adres] , in de gemeente Waadhoeke een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een schriftelijke verklaring, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid in deze verklaring vermeld (onder meer) dat er op 11 november 2018 een pandrecht was overeengekomen met betrekking tot een boot, te weten een Ten Broeke Kruiser, met de naam de [naam] , en/of (vervolgens) deze verklaring ondertekend met zijn handtekening, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.
hij op of omstreeks 28 januari 2019 te [adres] , in de gemeente Waadhoeke opzettelijk een boot, te weten een Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , met toestemming van die [slachtoffer 6] in de winterstalling had liggen, althans anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten.
Zij heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] een boot heeft verkocht aan verdachte. Er is een pandakte in het strafdossier aanwezig, die gedateerd is op 11 november 2018. Op 5 februari 2019 is dit pandrecht geregistreerd bij de Belastingdienst. De pandakte is echter, zo heeft verdachte tijdens zijn verhoor verklaard, waarschijnlijk buiten de administratie van [bedrijf 2] om opgemaakt. In de pandakte staan overwegingen opgenomen waarvan uit politieonderzoek blijkt dat deze pas na 11 november hebben plaatsgevonden. Zo heeft de betaling van de boot door [bedrijf 3] , het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , pas op 12 november 2018 plaatsgevonden. Het pandrecht had geen derdenwerking. Verdachte heeft daarmee een geschrift om tot bewijs te dienen vervalst, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe in algemene zin aangevoerd dat behoedzaamheid moet worden betracht bij de waardering van de verklaringen van getuige [naam] , omdat zij lijkt te verklaren vanuit wrokgevoelens. Verdachte heeft verder uitgebreid verklaard over de werkwijze bij de bemiddeling bij de verkoop van de boten in zijn bedrijf. Wanneer een eigenaar een boot wilde verkopen, kon de eigenaar aan verdachte vragen om dit voor hem te doen. Daarbij werd mondeling een minimale verkoopprijs vastgesteld. Verdachte probeerde dan de boten te verkopen voor een hoger bedrag. Als dat lukte, ontving verdachte dit deel als vergoeding voor zijn bemiddelingswerk. Niet bij iedere geïnteresseerde, maar pas na de verkoop informeerde verdachte de eigenaar van de boot.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat hij de boot in bemiddeling had voor aangever [slachtoffer 3] , en dat hij de boot om die reden had verkocht aan
aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De afspraken waren mondeling gemaakt. Verdachte heeft die mondelinge afspraken op schrift gesteld en aan [slachtoffer 3] toegezonden, maar aangever heeft dit stuk niet ondertekend. De boot is verkocht en door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betaald. Het ging op dat moment echter zo slecht met het bedrijf, dat het verkoopbedrag niet meer kon worden overgemaakt aan [slachtoffer 3] , maar moest worden aangewend voor openstaande vorderingen. Getuige [naam] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] het niet eens was met de verkoop, maar het is onduidelijk waarop zij dit gebaseerd heeft. Daarnaast verklaart [naam] niet geheel consistent over de verkoop van de boot van aangever [slachtoffer 3] , aldus de raadsman. Verdachte heeft te goeder trouw gehandeld en meende door [slachtoffer 3] gemachtigd te zijn om diens boot te verkopen aan aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Dat het betaalde bedrag niet bij [slachtoffer 3] terecht is gekomen en de boot uiteindelijk niet is geleverd, kan verdachte niet worden verweten. Dit maakt dat bij verdachte geen sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Daarnaast is geen sprake geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid. Het enkele zich voordoen als bonafide verkoper is hiervoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van aanvullende feiten en omstandigheden, die in deze zaak ontbreken. Verdachte heeft daarnaast geen opzet gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de boot van aangever [slachtoffer 3] . Dit blijkt uit de opdrachtbevestiging voor bemiddeling die verdachte aan aangever heeft overhandigd. Om die reden moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat verdachte met toestemming van aangever [slachtoffer 5] de boot heeft verkocht aan aangever [slachtoffer 4] . Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij toestemming had voor de verkoop. Het ondubbelzinnige bewijs dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt. Ook hier is geen sprake geweest van een valse hoedanigheid. Het enkele zich voordoen als bonafide verkoper is hiervoor onvoldoende.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op een factuur van 13 november 2018 is vermeld dat er een pandrecht rust op de boot van medeverdachte [medeverdachte] , de Ten Broeke Kruiser. Op een eerdere factuur was verzuimd melding te doen van het pandrecht. De enkele omstandigheid dat de onderhandse pandakte van 11 november 2018 nog niet was geregistreerd, maakt nog niet dat deze latere vermelding op de factuur vals is. Er is geen overtuigend bewijs dat er in strijd met de waarheid is gesteld dat op de boot een pandrecht zou rusten. Om die reden moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte meende dat medeverdachte [medeverdachte] zijn pandrecht kon effectueren. Dit maakt dat bij verdachte geen sprake is geweest van opzet op wederrechtelijke toe-eigening. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit zijn bedrijf. Verdachte heeft nooit als privépersoon als heer en meester over de boot beschikt. Verdachte heeft gehandeld vanuit de rechtspersoon. Functioneel daderschap is echter niet ten laste gelegd. Dit maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 6 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, mede namens haar echtgenoot [slachtoffer 2] , aangifte gedaan van oplichting. Op 17 november 2018 gingen zij naar [bedrijf 1] te [adres] .2 Verdachte, [verdachte] , stelde zich voor als eigenaar van het bedrijf. Verdachte heeft hun het hele bedrijf laten zien, met alle boten die daar lagen en die te koop waren. Zij hebben een proefvaart gemaakt met de Zarro Maxx 27, en hebben na twee weken besloten om deze sloep te kopen. Het koopcontract heeft verdachte op 24 november 2018 toegestuurd. Zij hebben het getekend en teruggestuurd. Zij wilden nog wat extra opties erbij en ook dit kon geregeld worden. Aangeefster heeft verklaard dat zij en haar man
97.512,50 voor de boot hebben betaald. De extra opties zouden zij later betalen. De boot zou in de winter bij verdachte in de winterstalling blijven, zodat de extra opties geïnstalleerd konden worden. Verdachte had aan hen verteld dat de sloep in maart 2019 geleverd zou worden. Later ontving aangeefster een mail, waarin verdachte schreef dat de sloep op 5 april 2019 geleverd zou worden. Op 4 maart 2019 kreeg aangeefster een e-mail, waarin verdachte aangaf in staat van faillissement te verkeren en nog bezig was met een doorstart.
Op 14 maart 2019 heeft aangeefster van de curator een e-mail gekregen waarin stond dat [bedrijf 2] failliet verklaard was. Via de advocaat vernam aangeefster dat [slachtoffer 3] de eigenaar was van de sloep en dat hij daar aanspraak op maakte. Hij had zijn sloep alleen in de winterstalling liggen bij [bedrijf 1] .3
Op de koopovereenkomst, gedateerd 22 november 2018, staat vermeld dat het totaal overeengekomen bedrag 100.750,- is. Uit e-mailwisseling tussen [verdachte] en aangever [slachtoffer 2] blijkt dat de afgesproken 95 procent is betaald en dat de overige 5 procent de opties betreft.4
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de eigenaar van de Zarro Maxx 27 was. Hij had zijn Zarro Maxx bij [bedrijf 1] in de winterstalling staan.5 [slachtoffer 3] heeft, desgevraagd door verbalisant, aangegeven dat er geen mondelinge overeenkomst bestond om de sloep te verkopen. Hij heeft tegen verdachte gezegd dat de sloep voor de laatste keer in de winterstalling ging. Hij heeft wel plannen om de boot te verkopen laten doorschemeren aan verdachte. Hij heeft gesteld dat verdachte, wanneer hij een koper voor aangever zou hebben, dit eerst met aangever zou bespreken. Aangever ontving van getuige [naam] een brief. Deze brief moest aangever lezen en ondertekenen. Aangever heeft deze brief ongetekend teruggegeven, omdat hij slechts summier met [verdachte] over de verkoop had gesproken. Zonder dat aangever het wist, is verdachte met een koper bezig gegaan.6 Aangever heeft geen geld ontvangen voor de verkoop van zijn sloep.7
Getuige [naam] , sinds 2014 als administratief medewerker werkzaam bij [bedrijf 1] , heeft verklaard dat zij wist dat [slachtoffer 3] de eigenaar van de boot was. Verdachte heeft hiervoor eenzijdig een overeenkomst opgemaakt maar deze is nooit getekend door [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] was het er niet mee eens. In principe wilde hij wel verkopen, maar die overeenkomst is dus niet door [slachtoffer 3] getekend. [slachtoffer 3] zou bij mogelijke belangstelling van een koper alsnog laten weten of hij wel of niet de boot wilde gaan verkopen. De boot is verkocht, maar de betaling aan [slachtoffer 3] heeft echter nooit plaats gevonden. In de beleving van [slachtoffer 3] lag de boot dan ook alleen maar in de winterstalling. De boot is na de verkoop aan [slachtoffer 2] ook in de stalling blijven liggen. Verdachte [verdachte] heeft de boot dus doorverkocht zonder toestemming van [slachtoffer 3] .8
[bedrijf 1] was de handelsnaam van [bedrijf 2] van wie verdachte de enige bestuurder was. Aandeelhouder van [bedrijf 2] was [bedrijf 4] Verdachte was de enige bestuurder en 50% aandeelhouder van deze holding.9 De andere aandeelhouder was
[naam] .
Verbalisant heeft de bankgegevens van [bedrijf 2] geanalyseerd. Op het moment van betaling van de familie [slachtoffer 2] stond [bedrijf 2] / [bedrijf 1] 252,875,44 debet.10 Er is geen geld door [bedrijf 2] / [verdachte] overgemaakt naar de familie [slachtoffer 3] voor betaling van de Zarro Maxx sloep 27.11
Aangever [slachtoffer 4] zag in januari 2019 een advertentie op internet van het bedrijf [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , in [adres] . Het bedrijf had een Zarro Maxx 27 220 PK te koop staan. De vraagprijs in de advertentie op internet was 135.000,-. Aangever heeft telefonisch contact opgenomen met het en maakte een afspraak met verdachte [verdachte] , om op 11 januari 2019 de boot te bezichtigen. Aangever [slachtoffer 4] en zijn vrouw werden daar ontvangen door verdachte. Zij hebben door de showroom gelopen en diverse boten bekeken.12 Aangever heeft telefonisch met verdachte over de prijs onderhandeld en uiteindelijk zijn ze een verkoopprijs van 129.000,- overeengekomen. Op 22 januari 2019 ontving aangever [slachtoffer 4] de factuur van verdachte. Aangever heeft de factuur op 25 januari 2019 volledig voldaan door middel van een bankoverschrijving. Afgesproken werd dat verdachte de boot zou komen ophalen in april 2019. Op 12 maart 2019 kreeg aangever echter een e-mail van getuige [naam] en hoorde aangever dat [bedrijf 2] failliet was gegaan.13
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij in augustus 2018 contact heeft opgenomen met verdachte [verdachte] , voor een reparatie aan zijn boot. De boot werd in augustus 2018 voor reparatie en winterstalling afgeleverd bij het bedrijf [bedrijf 1] te [adres] .14 Er zijn geen afspraken gemaakt over de kosten voor reparatie en winterstalling. Eind januari 2019 nam aangever telefonisch contact op met verdachte. Verdachte gaf aan dat hij al een paar weken met pijn in zijn buik rondliep en dat hij de boot van aangever aan iemand anders had verkocht. Meteen daarna zei verdachte dat hij aangever niet zou kunnen betalen. Aangever heeft nooit de intentie gehad om de boot te verkopen.15
Verbalisant heeft de bankgegevens van [bedrijf 2] geanalyseerd. [slachtoffer 4] heeft, zo bleek uit deze gegevens, op 25 januari 2019 betaald aan [bedrijf 2] op bankrekening [rekeningnummer] . Op het moment van betaling door [slachtoffer 4] stond [bedrijf 2]
60.337,90 credit.16 Het betaalde bedrag is gebruikt voor betalingen aan [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Eigenaar [slachtoffer 5] heeft geen betaling voor de verkoop van zijn Zarro Maxx sloep ontvangen.17
Getuige [naam] heeft tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris op 12 oktober 2023 verklaard dat de bemiddeling door verdachte eigenlijk altijd mondeling verliep. Niet alle afspraken stonden op schrift en ook niet alles stond op schrift zoals het afgesproken was.18 Volgens getuige [naam] lag de boot van [slachtoffer 5] ter plaatse omdat de boot schade aan een raam had. [slachtoffer 5] wilde volgens [naam] de boot niet verkopen, maar de boot is wel verkocht.19
Aangever [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij op 4 december 2018 een boot heeft bekeken bij [bedrijf 1] in [adres] . Hij heeft een fijn gesprek gehad met verdachte [verdachte] . Hij is met verdachte overeengekomen dat de koopprijs 46.000,- zou bedragen, waarbij aangever meteen 40.000,- zou betalen. De boot zou meteen worden geleverd, maar de boot zou tot en met april 2019 bij het bedrijf blijven liggen. In april 2019 zou de resterende 6.000,- worden betaald. [verdachte] zou de boot zomer- en winterklaar maken. Op 12 maart 2019 ontving aangever een telefoontje van getuige [naam] . Getuige [naam] vertelde dat het bedrijf failliet was en dat de boot van aangever gestolen was. Getuige [naam] vertelde aan aangever dat zij had gezien dat medeverdachte [medeverdachte] bij het bedrijf kwam en dat verdachte de sleutels aan hem had afgegeven om de boot weg te halen.20
Getuige [naam] heeft verklaard dat zij op 28 februari 2019 aanwezig was in het bedrijf. Medeverdachte [medeverdachte] had in 2018 zijn boot verkocht en hiervoor 40.000,- ontvangen. [medeverdachte] was op 28 februari 2019 op de zaak. Zij zag [medeverdachte] uit het kantoor van verdachte komen.21 Verdachte riep dat [medeverdachte] de boot zou meenemen en dat getuige [naam] zich er niet mee moest bemoeien. Tien minuten later zag zij dat de boot weg was.22
Verdachte heeft ter zitting van 8 oktober 2024 verklaard dat hij uit hoofde van zijn functie als bedrijfsleider van [bedrijf 1] bemiddelde bij de verkoop van boten. De bemiddeling verliep grotendeels mondeling. Hij heeft voorts verklaard dat hij aan aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en aan aangever [slachtoffer 4] een boot heeft verkocht, maar dat die boten na het faillissement niet geleverd konden worden. Verdachte heeft verklaard dat het bedrijf al in het najaar van 2018 in zwaar weer verkeerde en dat er veel schulden waren. Verdachte was bezig met een doorstart, maar dat was niet gelukt. In het voorjaar van 2019 is het bedrijf failliet gegaan.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Daderschap
De raadsman heeft met betrekking tot de ten laste gelegde verduisteringen aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit hoofde van zijn functie als leidinggevende van de rechtspersoon [bedrijf 2] (h.o.d.n. [bedrijf 1] ). Om die reden zou verdachte moeten worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op grond van art. 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan, wanneer een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, de strafvervolging worden ingesteld tegen die rechtspersoon en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen worden opgelegd aan die rechtspersoon, aan degene die tot dat feit opdracht heeft gegeven of aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven. Het staat het Openbaar Ministerie, gelet op vaste jurisprudentie,23 daarbij in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon, de leidinggevende of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd. Wanneer aan een natuurlijk persoon het plegen van het feit is ten laste gelegd kan de rechter de verdachte persoonlijk daarvoor veroordelen. Dat ook vervolging van de rechtspersoon op grond van art. 51 Sr mogelijk zou zijn geweest staat daaraan niet in de weg. Ook vormt de omstandigheid dat de baten van het misdrijf (geheel of ten dele) ten goede zijn gekomen aan de rechtspersoon geen beletsel tot veroordeling van de verdachte wegens het plegen van het feit. Verdachte bezat in de onderhavige zaak bovendien vijftig procent van de aandelen, waardoor de baten van het misdrijf in ieder geval indirect gedeeltelijk hem ten goede zijn gekomen.
Dit verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.
Oplichting ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt ten aanzien van de ten laste gelegde oplichting voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt aan de hand van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte in november 2018 de Zarro Maxx 27 heeft verkocht aan aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft zich voorafgaand aan de verkoop voorgesteld als eigenaar van het bedrijf, heeft aangevers rondgeleid door het bedrijf, heeft de aanwezige boten getoond, en heeft aangevers een proefvaart laten maken. Daarnaast stond zijn bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, stond hij met zijn bedrijf op de HISWA en heeft hij de aangevers een papieren koopovereenkomst aangeboden. Verdachte heeft zich jegens aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een in het handelsverkeer gangbare wijze opgesteld. Op deze wijze heeft verdachte bij aangevers de indruk gewekt dat hij bevoegd was om de boot te verkopen en dat hij daadwerkelijk voornemens was om de boot te leveren. Verdachte heeft hier aldus meerdere vertrouwenwekkende handelingen verricht, die uit meer bestaan dan het alleen zich presenteren als bonafide verkoper. Verdachte heeft dan ook deze valse hoedanigheid nadere invulling gegeven.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid bij aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor zij zijn bewogen tot betaling van de koopprijs van de Zarro Maxx 27.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte de intentie heeft gehad om de boot wel te leveren, maar dat zijn goede intenties zijn doorkruist door het faillissement in het voorjaar van 2019. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt reeds uit de hiervoor opgenomen verklaring van verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat hij heeft geweten dat hij niet in staat zou zijn om de boot te leveren, omdat hij niet in staat was om de eigenaren te betalen. Verdachte wist namelijk naar eigen zeggen dat het bedrijf in het najaar van 2018 al in zwaar weer verkeerde en dat er torenhoge schulden waren. Uit de bankafschriften blijkt bovendien dat de betaalde bedragen niet zijn betaald aan aangever [slachtoffer 3] , maar dat de bedragen zijn aangewend om andere schulden af te lossen. Ook is een deel van het geld uitgekeerd aan [bedrijf 4] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte opzettelijk de onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De onder 1 ten laste gelegde oplichting is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Verduistering ten aanzien van aangever [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt aan de hand van het strafdossier en het onderzoek ter zitting vast dat verdachte in november 2018 een boot, van het type Zarro Maxx 27, in winterstalling had liggen bij zijn bedrijf. De boot behoorde toe aan aangever [slachtoffer 3] . Aangever [slachtoffer 3] was weliswaar aanvankelijk voornemens om de boot te verkopen en had met verdachte afspraken gemaakt over bemiddeling, maar dit maakt nog niet dat verdachte in dit specifieke geval bevoegd was om de boot te verkopen. Aangever [slachtoffer 3] heeft voorafgaand aan de verkoop kennelijk bewust niet getekend voor de verkoop van zijn boot. Getuige [naam] heeft, evenals aangever [slachtoffer 3] , verklaard dat aangever de boot niet wilde verkopen. Uit het strafdossier blijkt bovendien nergens dat verdachte aangever [slachtoffer 3] op enigerlei wijze op de hoogte heeft gesteld van de verkoop of van de verkoopprijs. Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij bevoegd was om de boot te verkopen ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarom terzijde.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [naam] , omdat uit het strafdossier op geen enkele wijze naar voren komt dat zij enig belang zou hebben bij het afleggen van een belastende verklaring jegens verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangever [slachtoffer 3] de boot niet wilde verkopen. Verdachte heeft, door de boot alsnog te verkopen, als heer en meester over de Zarro Maxx 27 beschikt, en heeft zich deze boot aldus wederrechtelijk toegeëigend. De onder 2 ten laste gelegde verduistering is in zoverre bewezen.
Oplichting ten aanzien van aangever [slachtoffer 4]
De rechtbank stelt ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde oplichting aan de hand van het strafdossier vast dat aangever [slachtoffer 4] op 11 januari 2019 op het bedrijf van verdachte aanwezig was om een Zarro Maxx 27 220 PK te bezichtigen. Ook aan aangever [slachtoffer 4] heeft verdachte een rondleiding door de showroom gegeven. Na een onderhandeling zijn verdachte en aangever een verkoopprijs van 129.000,- overeengekomen. Aangever heeft op 25 januari 2019 de koopprijs betaald.
Verdachte heeft zich, op dezelfde wijze als jegens aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ook jegens aangever [slachtoffer 4] op een in het handelsverkeer gangbare wijze opgesteld. Op deze wijze heeft verdachte bij aangever de indruk gewekt dat hij bevoegd was om de boot te verkopen en dat hij daadwerkelijk voornemens was om de boot te leveren. Verdachte heeft meerdere vertrouwenwekkende handelingen verricht, die uit meer bestaan dan het alleen zich presenteren als bonafide verkoper. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid bij aangever [slachtoffer 4] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor aangever [slachtoffer 4] is bewogen tot betaling van de koopprijs van de Zarro Maxx 27 220 PK. De onder 3 ten laste gelegde oplichting is daarmee in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Verduistering ten aanzien van aangever [slachtoffer 5]
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde verduistering stelt de rechtbank op basis van het strafdossier vast dat aangever [slachtoffer 5] zijn Zarro Maxx 27 220 PK in augustus 2018 in winterstalling had staan bij het bedrijf van verdachte. Zowel uit de verklaring van aangever als uit de verklaring van getuige [naam] blijkt dat aangever [slachtoffer 5] niet de intentie had om zijn boot te verkopen. Bovendien komt de situatie zoals beschreven door aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] overeen met de situatie die is beschreven door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij bevoegd was om de boot te verkopen ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dan ook terzijde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangever [slachtoffer 5] de boot niet wilde verkopen. Verdachte heeft, door de boot alsnog te verkopen, als heer en meester over de Zarro Maxx 27 220 PK beschikt, en heeft zich deze boot aldus wederrechtelijk toegeëigend. De onder 4 ten laste gelegde verduistering is in zoverre bewezen.
Verduistering ten aanzien van aangever [slachtoffer 6]
Ten aanzien van de onder 6 ten laste gelegde verduistering stelt de rechtbank op basis van het strafdossier vast dat aangever [slachtoffer 6] in december 2018 een boot, een Ten Broeke Kruiser, heeft gekocht bij het bedrijf van verdachte. Hij heeft daartoe, conform de overeenkomst tussen verdachte en aangever, het
grootste gedeelte van de koopprijs betaald. Ook waren verdachte en aangever overeengekomen dat de boot meteen zou worden geleverd, ook al moest nog een deel van de koopprijs worden voldaan. De boot zou in de winterstalling blijven liggen bij het bedrijf van verdachte, en er zouden nog reparaties worden uitgevoerd. Aangezien was afgesproken dat de boot meteen zou worden geleverd aan [slachtoffer 6] bij aankoop, had verdachte moeten weten dat [slachtoffer 6] rechthebbende was ten aanzien van de boot. Dat er nadien in een civiele procedure discussie is ontstaan over de eigendomsoverdracht, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niets af. Op 28 februari 2019 heeft verdachte de sleutels afgegeven aan medeverdachte [medeverdachte] , zodat [medeverdachte] de boot kon meenemen en heeft verdachte aldus als heer en meester over de boot beschikt. Verdachte heeft zich daarmee de boot wederrechtelijk toegeëigend. De onder 6 ten laste gelegde verduistering is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van het strafdossier stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] zijn boot, een Ten Broeke Kruiser, heeft verkocht aan verdachte. Deze verkoop heeft plaatsgevonden in november 2018. In het strafdossier bevindt zich een onderhandse pandakte van 11 november 2018, waaruit blijkt dat het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 3] en het bedrijf van verdachte [verdachte] , [bedrijf 2] , overeen zijn gekomen dat er een (stil) pandrecht komt te rusten op deze boot. Het pandrecht heeft medeverdachte [medeverdachte] geregistreerd op 5 februari 2019. Pas na registratie van het pandrecht kreeg dit pandrecht derdenwerking. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 6 mei 2029 een schriftelijke verklaring valselijk heeft opgemaakt door in strijd met de waarheid in deze verklaring op te nemen dat er op 11 november 2018 een pandrecht was overeengekomen ten aanzien van de boot.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze mededeling niet in strijd met de waarheid. Hoewel het pandrecht nog geen derdenwerking had, was deze mededeling niet feitelijk onjuist. Het pandrecht was, gelet op die onderhandse akte, bekend bij zowel medeverdachte [medeverdachte] en verdachte. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 5 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 17 november 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, als eigenaar van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 97.512,50 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergeven - valselijk zich aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgedaan als degene die als eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] gerechtigd was om een boot, te weten een Zarro Maxx 27, die op het terrein van het bedrijf in winterstalling lag, te verkopen en vervolgens daartoe een koopovereenkomst heeft opgesteld, waardoor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , opzettelijk een boot, te weten een Zarro Maxx 27, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] , met toestemming van die [slachtoffer 3] in de winterstalling had liggen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 18 januari 2019 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, als eigenaar van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 129.000,- euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergeven - valselijk zich aan die [slachtoffer 4] voorgedaan als degene die als eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] gerechtigd was om een boot, te weten een Zarro Maxx sloep, die op het bedrijf in winterstalling lag, te verkopen en vervolgens daartoe een koopovereenkomst heeft opgesteld, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 8 maart 2019, te [adres] , opzettelijk een boot, te weten een Zarro Maxx sloep, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] , met toestemming van die [slachtoffer 5] in de winterstalling had liggen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij op 28 januari 2019 te [adres] , opzettelijk een boot, te weten een Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , toebehorende aan [slachtoffer 6] , welke boot verdachte bij zijn bedrijf [bedrijf 1] / [bedrijf 2] , met toestemming van die
[slachtoffer 6] in de winterstalling had liggen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
oplichting;
verduistering;
oplichting;
verduistering;
6. verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, een strafvermindering van vijftig procent moet worden toegepast.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichtingen en verduisteringen. Verdachte heeft in de aanloop naar het faillissement van zijn bedrijf boten verkocht aan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] . De boten behoorden toe aan de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , die hun boten in winterstalling hadden achtergelaten bij het bedrijf van verdachte.
Verdachte heeft de slachtoffers voor forse bedragen benadeeld en heeft hen in grote onzekerheid achtergelaten. Verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen beschaamd. Daarmee heeft het handelen van verdachte niet alleen grote financiële gevolgen voor de slachtoffers gehad, maar ook heeft zijn handelen grote emotionele gevolgen gehad. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin, hij heeft namelijk de bedragen gebruikt om schulden van zijn bedrijf te betalen, en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de betrokken klanten. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Daarnaast heeft verdachte ter zitting geen blijk gegeven van inzicht in het kwalijke van zijn handelen, maar heeft hij steeds anderen aangewezen als schuldigen.
Gelet op de ernst van de feiten en de forse bedragen waarmee de slachtoffers zijn benadeeld is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportages van de reclassering, waaruit blijkt dat verdachte op dit moment hard werkt om na het faillissement van zijn
bedrijf zijn leven op een positieve manier vorm te geven. Verdachte wordt met vele schuldeisers geconfronteerd en er worden meerdere civiele procedures tegen hem gevoerd.
Voorts overweegt de rechtbank dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In deze zaak is deze termijn fors overschreden. Hoewel de zaak tamelijk omvangrijk is en er mede op verzoek van de verdediging nader onderzoek is gedaan in de zaak, acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijdingen van de redelijke termijn in deze mate rechtvaardigen. De rechtbank houdt uitdrukkelijk rekening met deze forse overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 95.000,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, en 27.574,25 ter zake van proceskosten;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 100.750,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] , tot een bedrag van 33.294,50 ter vergoeding van proceskosten, en
5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
Subsidiair heeft hij ten aanzien van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangevoerd dat verdachte in de civiele procedures reeds is veroordeeld tot betaling van een fors bedrag aan schadevergoeding. Dit bedrag overstijgt het gevorderde bedrag. Om die reden moet de vordering die in de strafzaak is ingediend worden afgewezen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ook de opgevoerde proceskosten zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade, en moeten om die reden worden afgewezen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Ter zitting is gebleken dat verdachte in een civiele procedure is veroordeeld tot een schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het betreft een civiel vonnis van 15 april 2020, welk vonnis is bekrachtigd bij arrest van 26 juli 2022. Wanneer de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen, kan de strafrechter volgens vaste jurisprudentie24 na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij - in zoverre - in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
[slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de gestelde proceskosten van de civiele rechtszaak geen rechtstreekse schade dat als gevolg van het onder 3 ten laste bewezen verklaarde is toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet- ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in
zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Ten aanzien van feit 1:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 3:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk voor zover de vordering ziet op proceskosten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 4] voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2024.
mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft het processen-verbaal die in de wettelijke
vorm, op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren zijn opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PANOTTI / NN1R019035, gesloten op 27 mei 2020.
2 Pagina 382.
3 Pagina 383.
4 Pagina 399 en 400.
5 Pagina 393.
6 Pagina 394.
7 Pagina 395.
8 Pagina 387.
9 Pagina 29.
10 Pagina 404.
11 Pagina 405.
12 Pagina 464.
13 Pagina 465.
14 Pagina 478.
15 Pagina 479.
16 Pagina 484.
17 Pagina 485.
18 Pagina 3 van het proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 12 oktober 2023.
19 Pagina 6 van het proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 12 oktober 2023.
20 Pagina 664.
21 Pagina 678.
22 Pagina 679.
23 Vgl. Hoge Raad 18 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7261.
24 HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279.