ECLI:NL:RBNNE:2024:4209

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 23/4203
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aan een rijinstructeur

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser, een rijinstructeur, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De minister voor Rechtsbescherming had op 23 mei 2023 de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd in een bestreden besluit van 4 september 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was. De rechtbank toetst of de minister op goede gronden de VOG-aanvraag heeft afgewezen, aan de hand van zowel objectieve als subjectieve criteria zoals neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser had meerdere justitiële gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) die, indien herhaald, een risico voor de samenleving vormen. De rechtbank oordeelt dat de minister de belangen van eiser niet onterecht heeft afgewogen, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om af te wijken van de Beleidsregels. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de minister, waarbij eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.P.M. Canoy),
en

de minister voor Rechtsbescherming (de minister), verweerder

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor de afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
1.1.
Eiser is rijinstructeur. In dat kader wordt van hem een VOG verlangd. Met het besluit van 23 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser voor de afgifte van een VOG afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 september 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden de VOG-aanvraag van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beoordelingskader
4. Bij beoordeling van een VOG-aanvraag worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (de Beleidsregels). Volgens deze beleidsregels wordt, als een aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (het JDS), een aanvraag om een VOG beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium [1] .
4.1.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. De beoordeling van het objectieve criterium staat dus los van de persoon van, in dit geval, eiser.
4.2.
Het subjectieve criterium betreft de beoordeling of het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG, zo zwaar weegt, dat de VOG, ondanks de risico's voor de samenleving, moet worden verleend. De minister heeft hierbij beoordelingsruimte en de rechtbank toetst het besluit van de minister dan ook terughoudend. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Heeft de minister de afgifte van een VOG aan eiser terecht geweigerd?
Het objectieve criterium
5.1.
Eiser betoogt dat de opgesomde gegevens uit het JDS, die hem door de minister in het bestreden besluit worden tegengeworpen, nog geen belemmering hoeven vormen om aan hem een VOG te verstrekken. Eiser stelt in dit verband dat er voor de onherroepelijke feiten slechts lichte straffen zijn opgelegd. Verder stelt eiser dat de minister hem ook justitiële gegevens uit het JDS tegenwerpt die nog niet onherroepelijk zijn, of waarover nog geen beslissing is genomen.
5.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat alle justitiële gegevens die binnen de wettelijke terugkijktermijn worden aangetroffen in het JDS, meegenomen mogen worden in de beoordeling van de VOG-aanvraag. Hieronder vallen ook niet-onherroepelijke en openstaande zaken. Dit volgt uit (de toelichting op) de Beleidsregels. De minister stelt zich op het standpunt dat het feit dat uit het JDS blijkt dat eiser afgelopen jaren meermaals in aanraking is gekomen met justitie, een omstandigheid is die in het nadeel meeweegt van eiser.
5.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken blijkt dat eiser ten tijde van de beoordeling van de VOG-aanvraag en binnen de in de Beleidsregels neergelegde terugkijktermijn van vier jaren, meerdere malen in aanraking is geweest met justitie. Dit betreffen de volgende feiten:
- snelheidsoverschrijding (mei 2019);
- snelheidsoverschrijding (oktober 2022);
- mishandeling en vernieling (februari 2023);
- rijden onder invloed (6 april 2023);
- rijden ten tijde van rijontzegging (24 april 2023);
- weigering bloedonderzoek (mei 2023).
5.4.
De minister heeft, gelet op het voorgaande, op goede gronden aangenomen dat hierin, indien herhaald, een risico aanwezig is voor de samenleving en dit een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie van rijinstructeur. Nu een rijinstructeur met name lesgeeft aan (kwetsbare minderjarigen en) jongvolwassenen, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat deze gegevens in het JDS, los van de persoon van verzoeker, in de weg staan aan het doel waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het subjectieve criterium
6.1.
Eiser voert aan dat de minister de VOG had kunnen verlenen, als deze eisers persoonlijke belangen beter in zijn besluitvorming had afgewogen. Eiser stelt dat de opgesomde feiten in het bestreden besluit dateren uit een voor eiser moeilijke periode in zijn leven. Eiser kon destijds de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien. Eiser stelt dat hij zichzelf nadien heeft herpakt en dat hij zijn leven heeft gebeterd. Volgens eiser moet de kans dat hij weer met justitie in aanraking zal komen, daarom klein worden geacht. Verder voert eiser aan dat de minister bij zijn beslissing ook rekening had moeten houden met toekomstige persoonlijke omstandigheden voor eiser. Wanneer hem de VOG niet zal worden verleend, zal eiser alles kwijt raken wat hij heeft opgebouwd. Eiser benoemt daarbij zijn bedrijf, zijn huis, zijn contacten en het contact met zijn kind, die met zijn moeder ver weg woont.
6.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit het bestreden besluit blijkt, dat hij een volledige belangenafweging heeft gemaakt. Bij de subjectieve toets heeft de minister meegewogen de afdoeningen van de zaken, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Daarbij wijst de minister erop dat geen sprake is van alleen maar lichte straffen, zoals eiser stelt. Verder merkt de minister op dat eiser feiten heeft gepleegd vóór, maar ook na de moeilijke periode die eiser benoemt. Dit heeft de minister eveneens meegewogen. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden die eiser aanvoert, merkt de minister op dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen. Evenmin zijn de aangedragen omstandigheden als bijzonder te beschouwen, aldus de minister. Hij ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de Beleidsregels.
6.3.
Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Vast is komen te staan dat eiser in het JDS meerdere (ernstige) strafbare feiten op zijn naam heeft staan. De feiten zien op verkeersdelicten, rijden onder invloed en geweldsdelicten. Voorts blijkt uit de stukken dat op naam van eiser nog twee strafbare feiten geregistreerd staan, die dateren van na de VOG-aanvraag en dat het openbaar ministerie voornemens is om eiser in dat verband te dagvaarden. Hieruit volgt dat niet kan worden gesteld dat er geen risico meer zal bestaan voor de uitoefening van de functie van rijinstructeur. Deze omstandigheden maken ook dat de enkele stelling van eiser dat hij zijn leven heeft gebeterd, niet voldoende aannemelijk is geworden.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de verdenkingen en veroordelingen ernstig mogen achten en er groot belang aan mogen hechten dat dergelijke strafbare feiten niet te verenigen zijn met een functie als rijinstructeur. De minister heeft in de gestelde persoonlijke omstandigheden van eiser geen reden hoeven zien om de VOG toch te verlenen, en zich op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in de Beleidsregels noch omstandigheden die tot gevolg zouden moeten hebben dat de minister op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de Beleidsregels had moeten afwijken. In dit verband heeft eiser zijn betoog dat sprake is van bijzondere omstandigheden dan wel van bijzondere omstandigheden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen, niet onderbouwd. De minister heeft in dit verband bovendien terecht aangedragen dat eiser, mede gelet op zijn relatief jonge leeftijd, zich kan laten omscholen.
6.5.
Het voorgaande oordeel betekent ook dat het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel en artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, waarbij eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
29 maart 2023 [2] , niet slaagt. De rechtbank is onder verwijzing naar wat onder 6.4 is overwogen, ook in dit verband van oordeel dat de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de gevolgen van het bestreden besluit voor hem onevenredig uitwerken.
7. Uit het voorgaande volgt dat de weigering van de door eiser gevraagde VOG de toets van zowel het objectieve criterium als het subjectieve criterium, kan doorstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd de aanvraag voor afgifte van de VOG aan eiser afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
9. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (oud)
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1 Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
(…)
Beleidsregels VOG-NP-RP 2024(geldend van 01-09-2023 t/m 29-01-2024)
Paragraaf 3.1 tot en met paragraaf 3.1.4.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:3506