202205303/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 25 juli 2022 in zaak nr. 22/1178 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2021 heeft de minister een aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Gurses, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij Smart Service B.V. in Oostzaan. Op zijn aanvraag is het algemene screeningprofiel van toepassing verklaard. Daarnaast zijn de volgende risicogebieden van toepassing:
- met contante en/of girale gelden en/of (digitale) waardepapieren omgaan;
- het beschikken over goederen;
- (rijdend) vervoer waarbij goederen, producten, post en pakketten worden getransporteerd en/of bezorgd, anders dan het intern transport binnen een bedrijf.
2. De minister heeft de aanvraag van de VOG beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Aan het objectieve criterium is voldaan als het delict waarvoor de aanvrager veroordeeld is, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd. Het subjectieve criterium betreft de beoordeling of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven.
Besluitvorming van de minister
3. De minister heeft de aanvraag van de VOG afgewezen, omdat voldaan is aan het objectieve criterium. Aan de handhaving van de weigering van de VOG in bezwaar liggen twee openstaande strafzaken, met drie antecedenten, ten grondslag. [appellant] wordt ervan verdacht op 24 juli 2020, op 9 oktober 2020 en op 7 januari 2021 zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting en diefstal. Indien herhaald in de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier, bestaat er volgens de minister een risico dat [appellant] zijn functie misbruikt teneinde hemzelf of anderen te bevoordelen. Ook bestaat het risico dat [appellant] zijn administratieve handelingen niet naar behoren verricht en is er een risico voor de veiligheid van goederen en/of gevoelige informatie en/of contante en girale waarden. Vanwege deze risico's vormen de strafbare feiten volgens de minister een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Vervolgens heeft de minister getoetst aan het subjectieve criterium en geen aanleiding gezien om in de omstandigheden van het geval toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. De minister heeft het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder geacht dan het belang dat [appellant] heeft bij verkrijging van de gevraagde VOG.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op grond van de strafbare feiten die in het Justitiële Documentatie Systeem (JDS) staan geregistreerd en waarvan [appellant] wordt verdacht, op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium. De minister mag alle in het JDS voorkomende strafrechtelijke antecedenten bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG betrekken, ook feiten waarvoor iemand niet onherroepelijk veroordeeld is. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:744, waarin is geoordeeld dat een enkele verdenking van een strafbaar feit voldoende grondslag biedt om een VOG-aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat toepassing van het objectieve criterium slechts ziet op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer het geconstateerde strafbare feit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. De beoordeling van het objectieve criterium staat derhalve los van de persoon van in dit geval [appellant]. Dat het recidivegevaar volgens [appellant] klein zou zijn, heeft de minister dan ook niet relevant hoeven achten.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de belangenafweging in het nadeel van [appellant] heeft mogen laten uitvallen en daarbij het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving meer gewicht heeft mogen toekennen dan het belang van [appellant] bij toewijzing van een VOG. Om tot deze conclusie te komen heeft de minister meegewogen dat [appellant] zijn bijstandsuitkering heeft stopgezet, dat hij zijn eigen bedrijf heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat hieruit blijkt dat hij een stap vooruit wenst te maken. De minister heeft dit echter onvoldoende zwaarwegend mogen vinden ten opzichte van het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving. De minister heeft hierbij mogen meewegen dat [appellant] recent nog met justitie in aanraking is gekomen wegens meerdere strafbare feiten. Dit is niet te verenigen met het doel van de aanvraag van de VOG. Het enkele feit dat [appellant] naar behoren heeft gefunctioneerd als chauffeur bij zijn vorige werkgever betekent niet dat ook de minister tot afgifte van de VOG had moeten overgaan. Hieraan doet niet af dat [appellant] gelet op zijn arbeidsverleden en leeftijd alleen als pakketbezorger stappen kan zetten. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [appellant] onlangs nog een VOG heeft gekregen voor de functie van schoonmaker.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de minister op de zitting duidelijk heeft gemaakt dat de situatie ten tijde van de afgifte van de VOG voor de functie van chauffeur anders was.
Hoger beroep en beoordeling
5. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op grond van de strafbare feiten, die in het JDS staan geregistreerd en waarvan [appellant] wordt verdacht, op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium. Daartoe voert [appellant] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister zijn standpunt dat indien [appellant] in de functie van pakketbezorger, vervoerder, koerier, deze strafbare feiten zou herhalen een risico zou bestaan dat hij zijn functie zou misbruiken ten einde hemzelf of anderen financieel te bevoordelen niet nader heeft gemotiveerd.
Ook voert [appellant] aan dat hij inmiddels twee VOG’s heeft gekregen sinds onderhavige weigering. [appellant] begrijpt dan ook niet dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er een risico bestaat voor de samenleving en hij beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank bij haar toets aan het subjectieve criterium zijn belang voor de afgifte van een VOG onvoldoende heeft meegenomen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat zijn belang om als ZZP’er aan de slag te gaan, gezien de nog niet onherroepelijk afgedane strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten, in dit specifieke geval zwaarder weegt.
6. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder nummer 4, 5, 6, 8, 9 en 11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan over het betoog over strijd met het gelijkheidsbeginsel nog toe dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de situatie ten tijde van de afgifte van de VOG voor de functie van chauffeur anders was omdat destijds maar één strafbaar feit in het JDS stond geregistreerd. Daarnaast geldt voor de functie van een schoonmaker een ander screeningsprofiel dan voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
85-1106