13.1.Het college wijst er nog op dat op interprovinciaal danwel landelijk niveau onderzoek wordt gedaan naar de effecten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Niet is gebleken echter dat uit die onderzoeken resultaten bekend zijn die tot een andere conclusie moeten leiden.
Bestaand gebruik
14. Het college heeft zich in het verweerschrift (voor het eerst) op het standpunt gesteld dat op grond van het bestemmingsplan lelieteelt was toegestaan op de betrokken percelen op het moment van aanwijzing van het Drents-Friese Wold & Leggelderveld als referentiedatum voor de Vogelrichtlijn (24 maart 2000). Het college stelt dat, omdat het bestemmingsplan geen beperking stelt aan het agrarisch gebruik van de gronden, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, analoog aan het bemesten en beweiden, toegestaan is binnen de agrarische bestemming. Er is na 24 maart 2000 volgens het college geen ander planologisch regime van kracht geworden waaruit blijkt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
15. Eiseres stelt dat er geen sprake is van bestaand gebruik omdat sinds het in werking treden van de Habitatrichtlijn, tal van nieuwe stoffen in gebruik zijn genomen en de lelieteelt plaats vindt op wisselende percelen. Verder wijst eiseres op het advies van de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe inzake een verzoek om handhaving van het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij lelieteelt in Boterveen. De commissie heeft daar overwogen dat, anders dan bij beweiden en bemesten, uit het planologische regime niet volgt dat het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen planologisch is toegestaan.
16. De rechtbank stelt vast dat het college dit standpunt niet aan de bestreden besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Het standpunt heeft ook niet geleid tot het nemen van een nieuw besluit. De rechtbank is bovendien van oordeel dat het college met wat in het geding is gebracht, niet heeft aangetoond dat er sprake is van voortzetting van een bestaande activiteit die al legaal plaats vond voor de referentiedatum en om die reden niet vergunningplichtig is. Het enkele feit dat de percelen in het verleden een agrarische bestemming hadden is daarvoor in dit geval niet voldoende. Niet duidelijk is gemaakt wat op de referentiedatum het bestaande gebruik was en of dat nadien ook ongewijzigd is voortgezet, ook wat betreft het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
17. Uit het voorgaande volgt dat het college naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid van de Wnb. De rechtbank ziet in hetgeen het college na besluitvorming nog heeft aangevoerd geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
18. De rechtbank gaat hierna in op het secundaire standpunt van het college dat handhavend optreden onevenredig is.
Is handhavend optreden onevenredig?
19. Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat, indien er sprake is van een overtreding, handhaving onevenredig is. Volgens het college zijn de effecten van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door zowel telers als particulieren op de natuur, onduidelijk. Derde heeft met zijn onderzoek volgens het college aangetoond dat zijn bijdrage hieraan nihil of zeer minimaal is. Het effect van het beëindigen van de bedrijfsvoering door derde op de natuur is beperkt terwijl de beëindiging van de bedrijfsvoering een zeer grote impact zal hebben voor derde. De lelieteelt beheerst 70-80% van de bedrijfsvoering en derde is contractueel gebonden aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het beëindigen van dit deel van de bedrijfsvoering zou betekenen dat derde boetes moet betalen. Daarom vindt het college dat handhaving onredelijk is en daarvan moet worden afgezien.
20. Eiseres heeft aangevoerd dat uit rechtspraakvolgt dat haar verzoek om handhaving niet kan worden afgewezen vanwege onevenredigheid of een andere belangenafweging in het voordeel van de overtreder. Afzien van handhaving op basis van een belangafweging is in strijd met de Habitatrichtlijn omdat alleen in artikel 6, vierde lid van de Habitatrichtlijn een mogelijkheid wordt gegeven om af te wijken van artikel 6, eerste tot en met derde lid.
21. De rechtbank overweegt vooraf dat het college in een besluit op een verzoek om handhaving eerst een eenduidig antwoord moet geven op de vraag of sprake is van een overtreding. Alleen tegen overtredingen kan handhavend worden opgetreden. De vraag of handhaving onevenredig is komt pas aan de orde als is vastgesteld dat daarvan sprake is. Indien het college tot de conclusie komt dat geen sprake is van een overtreding, moet het college om die reden afzien van handhaving. Toetsing aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is dan niet meer aan de orde. Het college heeft dat met het bestreden besluit niet onderkend.