ECLI:NL:RBNNE:2024:3954

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 23/3020
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een schuur, haven en bootverhuur in een woonwijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren. De vergunning betreft het legaliseren van een schuur, een haven en bootverhuur op een perceel in de woonwijk. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, gezien het feit dat er al lange tijd bedrijfsmatig gebruik van het perceel is geweest en dat het gebruik van de haven en schuur voor bootverhuur niet leidt tot onevenredige hinder voor de omwonenden. De rechtbank wijst erop dat de wijk is ingericht op (water)recreatie en dat er al twee horecabedrijven in de nabijheid zijn gevestigd, die ook boten verhuren. Eisers hebben niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van overlast of een evidente privaatrechtelijke belemmering door de erfdienstbaarheid die op het perceel rust. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de vergunning in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

[eiseres 2],
[eiseres 3], allen te [woonplaats]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Speksnijder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, het college
(gemachtigden: mr. S. van Hoving en L. Hylkema).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Breefenne B.V. uit [woonplaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het legaliseren van een schuur, haven en bootverhuur op de locatie [adres 1] te [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft de vergunning met het besluit van 8 juni 2023 verleend. Eisers hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. [1]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: A. Fortuin, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en A. Lange namens vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid tot de verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 31 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
5.1.
Vergunninghoudster heeft op 31 oktober 2019 een vergunning aangevraagd voor het legaliseren van een schuur, het in gebruik hebben van de haven voor zes ligplaatsen en botenverhuur van maximaal drie boten op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
5.2.
Ter plaatse geldt krachtens het bestemmingsplan ‘Terherne – kom’ gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Wonen’ en gedeeltelijk de enkelbestemming ‘Water’. Verder geldt de functieaanduiding ‘recreatiewoning’. Het gebruik van de haven en de schuur voor bedrijfsmatig bootverhuur is in strijd met het bestemmingsplan.
5.3.
Het college heeft met het besluit van 2 juni 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met het bestemmingsplan’.
5.4.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Met de uitspraak van 9 december 2022 [2] heeft de rechtbank het besluit van 2 juni 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college zijn stelling dat er al decennialang bedrijfsmatig botenverhuur vanaf het perceel plaatsvindt onvoldoende heeft onderbouwd. Ook heeft het college onvoldoende toegelicht waarom geen onevenredige overlast te verwachten is van het toestaan van bedrijfsmatige botenverhuur op deze plek. Ten slotte was niet voldoende onderbouwd waarom de erfdienstbaarheid die op het perceel is gevestigd ten behoeve van doorgang over het water voor de naburige percelen geen evidente privaatrechtelijke belemmering vormt voor het gebruik dat is vergund. Het besluit was op deze punten onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, aldus de rechtbank.
5.5.
Het college heeft opnieuw besloten medewerking te verlenen aan het gebruik van de haven en de schuur voor bedrijfsmatige bootverhuur in afwijking van het bestemmingsplan. Het college is bereid medewerking te verlenen omdat het de activiteiten kleinschalig en hobbymatig van aard acht, waardoor de hinderafstanden richting omliggende woningen minimaal zijn. De omgeving kan getypeerd worden als gemengde omgeving, waar meer bedrijvigheid in de vorm van recreatiebedrijven aanwezig is. Het onderhavige perceel maakte voorheen onderdeel uit van de recreatiebedrijven op [adres 2] en [adres 3] . Deze percelen zijn apart verkocht, maar hebben de bedrijfsactiviteiten behouden. In het huidige bestemmingsplan is het eerder toegestane gebruik niet juist vastgelegd. Er is daarom sprake van een historisch gegroeide situatie die past binnen de regels van een goede ruimtelijke ordening, aldus het college.
Historisch bedrijfsmatig gebruik; verhuur boten
6. Eisers voeren aan dat nog altijd niet is onderbouwd dat al langere tijd bedrijfsmatige verhuur van boten plaatsvindt vanaf het perceel in de omvang die nu is vergund, met drie boten die werden verhuurd en zes ligplaatsen in totaal. Volgens het bestemmingsplan uit 2010 was bedrijfsmatige verhuur alleen voor de twee horecagelegenheden de Mariahoeve en D’Oude Herbergh toegestaan, en niet voor het perceel waar het nu om gaat.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat inmiddels voldoende is aangetoond dat bedrijfsmatige verhuur al langere tijd plaatsvindt, en de zes vergunde ligplaatsen ook al langere tijd aanwezig zijn. Daarbij wordt onder meer verwezen naar verhuurgegevens uit de jaren 2009 tot en met 2011. De vergunde activiteiten kunnen niet geschaard worden onder de noemer ‘beroep en bedrijf aan huis’, zoals eisers terecht stellen, maar dat is ook de reden dat het college beoordeeld heeft of de activiteiten voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en in afwijking van het bestemmingsplan vergund kunnen worden.
6.2.
De rechtbank constateert dat het college ter zitting foto’s heeft laten zien van de website Topotijdreis
(www.topotijdreis.nl), waaruit in voldoende mate blijkt dat in 2006 al zes ligplaatsen aanwezig waren. Vergunninghoudster heeft voorts op de zitting uitleg gegeven over het historische tijdpad van het perceel, waaruit naar voren komt dat het perceel eerst in gebruik was bij de daar aanwezige zeilschool en dat de zeilschool dit perceel gebruikte om zeilboten aan te leggen. Vergunninghoudster heeft ter onderbouwing van deze toelichting tevens foto’s van de zeilschool overgelegd, volgens haar uit 1973, waarop te zien is dat aan het perceel een aantal zeilboten zijn aangemeerd. Ook heeft zij een oude folder van de zeilschool overgelegd, van rond de jaren ’70. In de folder zijn foto’s opgenomen waarop te zien is dat het perceel gebruikt wordt om (in ieder geval zes) zeilbootjes aan te leggen. Vergunninghoudster is volgens haar verklaring in 1991 eigenaar geworden van de twee horecabedrijven D’Oude Herbergh en de Mariahoeve. Zij was ook eigenaar van het perceel. Door omstandigheden heeft vergunninghoudster een deel van haar bedrijf overgedragen. Zij heeft toen wel het perceel gehouden, eventueel met het oog op haar pensioen. Al die tijd heeft er, zo verklaart vergunninghoudster, vanaf het perceel bootverhuur plaatsgevonden. Eisers hebben niet onderbouwd dat de foto’s en verklaringen van vergunninghoudster niet juist zijn. Ook hebben ze niet onderbouwd dat dit gebruik voor langere tijd gestaakt is geweest, zoals ze hebben gesteld.
6.3.
Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat er reeds sinds lange tijd sprake is geweest van bedrijfsmatig gebruik van het perceel. Het college heeft deze omstandigheid dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Overlast
7. Eisers stellen dat, juist vanwege de al aanwezige belasting vanuit de omgeving, een extra belasting extra bezwarend is. Het gaat immers om zes ligplaatsen voor boten waaronder boten die langer kunnen zijn dan een Randmeer. Huurders zijn in het algemeen niet zeer vaardig in de omgang met de boten. Meerdere malen, ook recent nog, zijn boten van omwonenden aangevaren. Zowel de huurders als de motoren van de boten veroorzaken geluidsoverlast ten opzichte van de naar het water gerichte woningen van eisers. In de stukken is daarnaast sprake van huur van boten en van kano’s. Meer actueel zijn daar sup-planken bijgekomen. Het water wordt bovendien gebruikt om te zwemmen. Uit de stukken blijkt volgens eisers dat het inmiddels gaat om bedrijfsmatige activiteiten, in overeenstemming met hetgeen uit de inschrijving in het handelsregister volgt. De activiteiten zijn daarom volgens hen niet kleinschalig en hobbymatig, en passen dus niet in de omgeving, die in hoofdzaak een woonkarakter heeft.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het op basis van het karakter van de wijk als verblijfsrecreatieterrein, waarbij woningen aan het water liggen en zowel als permanente woning als als recreatiewoning gebruikt kunnen worden, voor de hand ligt dat het water recreatief wordt gebruikt. Bovendien zijn er twee percelen waarbij horeca is toegestaan, horeca categorie 2 en een hotel met bootverhuur. Zoals de rechtbank in de uitspraak van 9 december 2022 geoordeeld heeft, is het afmeren van boten op zichzelf niet in strijd met de bestemming ‘Water’. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat er sprake is van kleinschalige en hobbymatige bootverhuur, nu er slechts sprake is van drie boten voor verhuur. Al met al is onevenredige overlast niet te verwachten.
7.2.
De rechtbank overweegt dat aan het water, waar de woningen van eisers staan, twee bedrijven toegestaan en gevestigd zijn, De Mariahoeve en D’Oude Herbergh. Beide bedrijven hebben in het bestemmingsplan de aanduiding ‘horeca van categorie 2’, wat betekent dat daar onder meer een caférestaurant of een hotel-restaurant zijn toegestaan. Bij beide bedrijven kan overnacht worden en worden boten verhuurd. De rechtbank overweegt voorts dat het bestemmingsplan voor alle woningen rondom het water niet alleen het gebruik als permanente woning, maar ook het gebruik als recreatiewoning toestaat. Ook feitelijk is de wijk ingericht op (water)recreatie, met aanlegmogelijkheden voor (zeil)boten bij alle woningen in de omgeving. Eisers hebben daarnaast wel gesteld dat er vaak aanvaringen plaatsvinden, maar daar geen verdere onderbouwing van gegeven, terwijl vergunninghoudster toegelicht heeft dat zij onervaren huurders altijd een instructie geeft voordat ze het water op gaan. Gezien het karakter van de wijk en het reeds toegestane gebruik en de omvang van de vergunde activiteiten, is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat eisers geen onevenredige hinder zullen ondervinden van het vergunde gebruik van het perceel voor bootverhuur.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
8. Eisers stellen dat de eerder overeengekomen erfdienstbaarheid een evidente belemmering inhoudt. De bewoordingen van de erfdienstbaarheid sluiten een verhuurbedrijf met zes ligplaatsen uit. Elke eigenaar heeft op grond van de erfdienstbaarheid in gelijke mate het vrije gebruik van het water. Het is daarom niet toegestaan dat één eigenaar de beschikking krijgt over meer dan de helft van het water.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering vanwege de bestaande erfdienstbaarheid. Het gaat in de onderhavige situatie om een doodlopend vaarwater met een smalle toegangsvaart van 5,6 meter breed. Het vaarwater is daarom enkel geschikt voor kleinere zeil- en motorboten. De bestaande insteekhavens bij de woningen zijn ook niet ruim en er is beperkte manoeuvreerruimte. Boten kunnen enkel keren op de kruispunten van de vaarwaters. Dit is inherent aan de ruimtelijke structuur van de wijk. In een haven is het gebruikelijk dat het manoeuvreren, zoals het keren en aanleggen, middels steken gebeurt. In dit geval is, met de aanwezigheid van zes boten, nog voldoende doorgang en manoeuvreerruimte voor boten van de buren beschikbaar.
8.2.
Uit de notariële aktes in het dossier komt naar voren dat voor het water waar het hier om gaat een erfdienstbaarheid is gevestigd, die inhoudt dat de eigenaar van ieder van de erven het recht heeft van de binnenhaven gebruik te maken om met zijn vaartuig naar het buitenwater te varen, of daar vandaan te komen naar zijn aanlegplaats. Van deze erfdienstbaarheid mag slechts gebruik worden gemaakt op zodanige wijze en met zodanige vaartuigen dat de overige eigenaren daarvan geen hinder of last ondervinden, en dat ieder zijn eigendom alleen zodanig mag gebruiken dat de andere eigenaren vrije doorvaart verzekerd is en blijft.
8.3.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak [3] , slechts aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering wanneer deze een evident karakter heeft, wat wil zeggen dat een dergelijke belemmering zonder nader onderzoek moet kunnen worden vastgesteld. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd, blijkt – naar het oordeel van de rechtbank – niet van een dergelijke evidente belemmering. Het college heeft met een toelichting en een foto uiteengezet dat het voor alle bewoners nog steeds mogelijk is om van en naar hun woning te komen en uit de haven te komen. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit niet meer mogelijk is. Op grond van de erfdienstbaarheid kan in dit geval dan ook geen evidente privaatrechtelijke belemmering worden aangenomen. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning te verlenen. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 augustus 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3497.
2.LEE 21/2346.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2610.