ECLI:NL:RBNNE:2024:3945

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 23/2509 en 23/2510
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afgewezen handhavingsverzoek voor aanleg wandelpad zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 29 augustus 2024, zijn de beroepen van eiseressen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde ten onrechte het handhavingsverzoek van eiseressen heeft afgewezen met betrekking tot de aanleg van een wandelpad zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat volgens het bestemmingsplan een omgevingsvergunning vereist is voor het aanleggen van voetpaden. De rechtbank concludeert dat het wandelpad niet natuurlijk is ontstaan, maar door derde-belanghebbende is aangelegd, wat een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) oplevert. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseressen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/2509 en 23/2510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres I; en

[eiseres 2], eiseres II, uit [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, het college
(gemachtigde: mr. A. Kwint).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde belanghebbende] uit Wedde (derde-belanghebbende).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken van eiseressen.
1.1.
Het college heeft een handhavingsverzoek van eiseres II afgewezen bij besluit van 24 maart 2022 en het tweede handhavingsverzoek bij besluit van 23 mei 2022 buiten behandeling gelaten, vanwege het ontbreken van belang bij eiseres II. Met het besluit van 26 april 2023 (bestreden besluit II) heeft het college de bezwaren van eiseres afgewezen en de beide primaire besluiten in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft het handhavingsverzoek van eiseres sub I bij besluit van 23 mei 2022 afgewezen. Met het besluit van 26 april 2023 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van eiseres I afgewezen en het primaire besluit in stand gelaten.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Derde-belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
Eiseressen hebben met meerdere aanvullende stukken gereageerd op het verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en [derde belanghebbende] , met zijn zoon, als derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de verzoeken van eiseressen om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [perceel 1] te [woonplaats] af heeft kunnen wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beide beroepen gegrond zijn voor zover ze zien op de weigering van het college om tot handhaving ten aanzien van de aanleg van het wandelpad, over te gaan.
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De verzoeken om handhaving zijn gedaan op 23 november 2021, op 17 december 2021 en op 10 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1.
Eiseres I woont aan de [adres 1] te [woonplaats] . Haar perceel grenst aan het perceel [perceel 1] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Derde-belanghebbende is eigenaar van het perceel.
5.2.
Eiseres II woont aan de [adres 2] te [woonplaats] . Haar perceel ligt ten noorden van het perceel en grenst hier niet direct aan.
5.3.
Op het perceel rustte, volgens het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan ‘Wedde – Wedderheide’ (hierna: het bestemmingsplan), de enkelbestemming ‘Agrarisch – Gesloten landschap’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Essen’.
5.4.
Eiseressen hebben meerdere handhavingsverzoeken gedaan en hebben beiden (los van elkaar) verzocht om handhavend tegen derde-belanghebbende op te treden vanwege het gebruik van het perceel voor het planten van bomen en struiken. Zij hebben het college tevens verzocht te handhaven vanwege het aanleggen van een wandelpad zonder de vereiste vergunning.
5.5.
Eiseres II heeft voorts in een apart handhavingsverzoek verzocht om handhavend op te treden tegen het plaatsen van een gedenksteen en het dempen van een sloot en/of poel zonder de benodigde vergunningen.
5.6.
Het college heeft de handhavingsverzoeken ten aanzien van het gebruik van het perceel en het aanleggen van een wandelpad zonder vergunning afgewezen. Het handhavingsverzoek voor de gedenksteen en het dempen van de sloot/poel heeft het college buiten behandeling gelaten op de grond dat eiseres II geen belanghebbende is, omdat zij vanuit haar woning geen zicht op dat deel van het perceel heeft.
5.7.
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld hun bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting bij de commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de bezwaarcommissie).
5.8.
Naar aanleiding van de hoorzitting heeft het college een nadere controle op het perceel uit laten voeren, waarbij de toezichthouder vastgesteld heeft welke beplanting op dat moment aanwezig was op het perceel. Het college heeft het verslag met foto’s als aanvullend verweerschrift aan de bezwaarcommissie overgelegd. Eiseressen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het verslag van de toezichthouder.
5.9.
De bezwaarcommissie heeft geadviseerd de bezwaren van eiseres II ongegrond te verklaren. De bezwaarcommissie heeft voorts geadviseerd de bezwaren van eiseres I gegrond te verklaren ten aanzien van de aanleg van het wandelpad en nader te onderzoeken of handhaving vereist was.
5.10.
Het college heeft de bezwaren van eiseres II ongegrond verklaard. Het college heeft het bezwaar van eiseres I gegrond verklaard en nader onderzocht of handhaving ten opzichte van het wandelpad vereist was. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat handhaving niet nodig is, omdat er sprake is van een natuurlijk ontstaan wandelpad op het perceel. Het college heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit dan ook in stand gelaten.
Omvang geding
6. In bezwaar heeft eiseres I verzocht om het handhavingsverzoek van eiseres II ‘toe te voegen’ aan haar eigen handhavingsverzoek, nu zij als direct aanwonende wel belanghebbende is ten aanzien van het handhavingsverzoek voor de gedenksteen en de gedempte poel/sloot. Dat verzoek heeft eiseres I gedaan vanuit proceseconomische overwegingen, om te voorkomen dat zij zelf een nieuw handhavingsverzoek moest indienen. Het college heeft dit verzoek niet gehonoreerd, waardoor een inhoudelijk oordeel over de gedenksteen en de gedempte poel/sloot tot op heden uitblijft. Eiseres I verzoekt de rechtbank dan ook bij gegrondverklaring van haar beroep het college op te dragen ook inhoudelijk over dit handhavingsverzoek van eiseres II te oordelen, alsof het een verzoek van eiseres I betrof.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek tot uitbreiding op goede grond heeft afgewezen. Zoals het college terecht stelt, volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] dat de reikwijdte van een handhavingsverzoek, na het primaire besluit op dit verzoek, niet meer uitgebreid kan worden. De rechtbank zal dan ook niet aan dit verzoek tegemoet komen.
Belang eiseres II
7. Eiseres II stelt daarnaast dat zij wel degelijk belanghebbende is bij haar (beide) handhavingsverzoeken. Zij stelt dat zij beheerder is van de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] . Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 november 2018 [2] blijkt dat beheerders van percelen ook rechtsreeks in hun belangen kunnen worden geraakt door overtredingen en dus als belanghebbende dienen te worden aangemerkt bij een handhavingsverzoek. Daarvan is sprake wanneer niet kan worden uitgesloten dat de beheerder zelf nadelige gevolgen ondervindt van de gestelde overtreding. Door de aanleg van het wandelpad en het plaatsen van de gedenksteen, volgen wandelaars niet meer de oude wandelroute ‘de Heksenprocessie’, maar gaan over het nieuwe wandelpad. De gedenksteen trekt ook meer wandelaars aan. Dit bemoeilijkt het beheer omdat wandelaars met grote regelmaat op de beheerde percelen komen en daar een groot deel van de oogst plukken en afval achterlaten. Voor de realisatie van het wandelpad is een poel gedempt. Door het dempen van deze poel ligt de sloot tussen de percelen K1285 en het perceel droog, wat vanzelfsprekend gevolgen heeft voor de daarop groeiende fruitbomen. Dit bemoeilijkt eveneens het beheer.
In de aanvullende reactie van 31 mei 2024 stelt eiseres II dat zij sinds kort ook mede-eigenaar is van de percelen K1438 en D4093, welke percelen grenzen aan het perceel.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres II geen belanghebbende is, ook al zou zij beheerder van de genoemde percelen zijn. Eiseres II heeft dit punt voor het eerst in beroep aangevoerd en heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk beheerder van deze percelen is. Zelfs als dit wel zo is, dan zou eiseres II enkel een afgeleid belang hebben, zo volgt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023. [3] In de door eiseres II aangehaalde uitspraak van 28 november 2018 had de beheerder een zelfstandig belang bij handhavend optreden. Dat belang ontbreekt hier. Er is bovendien geen sprake van verminderde watertoevoer naar de percelen, die eiseres II zou beheren. Door het verleggen van de dam is er juist sprake van meer watertoevoer.
Het college wijst ten slotte op de recente uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 april 2024 [4] waarin geoordeeld is dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen een verleende omgevingsvergunning op het perceel.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres II ten tijde van het bestreden besluit geen (mede)eigenaar was van de aangrenzende percelen. De rechtbank stelt voorts ten aanzien van het beheer vast dat eiseres II ter zitting toegelicht heeft dat zij van oudsher bevriend is met de rechthebbende op de percelen [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] ; dat deze percelen gerekend worden tot het complex van de Burcht Wedde; dat zij voor deze gronden zorgt; dat zij deze gronden gebruikt om stelselmatig te recreëren en haar huisdier uit te laten; en dat zij de vruchten plukt met toestemming van de eigenaar.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat eiseres II als beheerder een persoonlijk belang heeft bij de gronden en dat zij persoonlijk voordelen van heeft van het beheer dat zij voert. De rechtbank zal daarom bezien of zij ook geraakt wordt door het bestreden besluit.
7.3.
De rechtbank begrijpt op zich de redenering dat door de aanleg van het wandelpad meer mensen op de wandelpaden rond de door eiseres II beheerde gronden aanwezig zijn, doch vindt het niet aannemelijk dat eiseres II daardoor in betekenisvolle mate wordt gehinderd in het recreëren op en het genieten van die gronden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat er reeds een wandelpad, ‘Heksenprocessie’, langs de door eiseres II beheerde gronden liep en dat het nieuwe wandelpad, voor zover het al over de gronden van derde-belanghebbende loopt, maar in geringe mate gesitueerd is ten opzichte van de door eiseres II beheerde gronden. Eiseres II heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat door de plaatsing van de gedenksteen het aantal wandelaars significant is toegenomen. De rechtbank vindt het ook niet aannemelijk dat de plaatsing van de gedenksteen een relevante aantrekkende werking heeft in verhouding tot de aantrekkende werking die van de Burcht Wedde uitgaat.
Ten aanzien van de demping van de sloot tussen het perceel van derde-belanghebbende en de door eiseres II beheerde gronden, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat dit zou leiden tot gevolgen voor de fruitbomen, nu de functie van de sloot afwatering betreft en geen toevoer van water. [5] Voor het overige ziet de rechtbank niet hoe eiseres II in haar hoedanigheid van beheerder in haar persoonlijke belangen zou worden geraakt.
7.4.
Nu eiseres II geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de plaatsing van de gedenksteen en de demping van de sloot, is zij geen belanghebbende. Zij is dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek tot handhaving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college het tweede handhavingsverzoek van eiseres II terecht buiten behandeling heeft gelaten. Voor zover het beroep zich richt tegen het ongegrond verklaren van de bezwaren tegen het primaire besluit van 23 mei 2022 is het beroep daarom ongegrond.
Handhaving
8. Beide eiseressen hebben verzocht om handhaving en hebben daartoe gesteld dat derde-belanghebbende het perceel gebruikt in strijd met de geldende bestemming, terwijl hij daarvoor niet de benodigde vergunningen heeft.
8.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
8.2.
De rechtbank dient derhalve te beoordelen of er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen het college op moet treden.
Leidt de beplanting op het perceel tot een overtreding?
9. Eiseressen stellen dat de beplanting op het perceel niet in overeenstemming is met de geldende bestemming. Het gebruik is niet, zoals het college en de bezwaarcommissie stellen, vergelijkbaar met het gebruik als tuin. Eiseressen hebben in bezwaar gereageerd op het aanvullende verweerschrift en het bijbehorende verslag van toezichthouder. Eiseressen hebben in deze reactie de deskundigheid van de toezichthouder en de bemoeienis van derde-belanghebbende aan de orde gesteld. Eiseressen hebben ook aangevoerd dat aan de uiterlijke verschijning van de bomen niet te zien is of deze bedoeld zijn voor doorverkoop, althans niet zonder uitlatingen van derde-belanghebbende voor waarheid aan te nemen. Tot slot hebben eiseressen betoogd dat, zelfs als de huidige beplanting met jonge bomen en struiken niet oogt als een bos, deze wel tot bosformaat uit kunnen groeien. Nu het college geheel voorbij is gegaan aan deze reactie van eiseressen, is het oordeel dat er geen sprake is van een bos niet deugdelijk gemotiveerd en kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het (hobbymatige) gebruik van het perceel toegestaan is op grond van artikel 5.1, sub a, van het bestemmingsplan. Op grond van dit artikel is opgaande teeltvorm ook toegestaan. Het college wijst eveneens op artikel 5.1, sub d, van het bestemmingsplan waarin bepaald is dat de bestemming onder andere bedoeld is voor de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het gesloten landschap waaronder houtwallen, houtsingels en bosschages. Voor het planten of verwijderen van bebossing is, op grond van artikel 5.6.1, sub a, van het bestemmingsplan weliswaar een vergunning nodig, maar in dit geval is geen sprake van aanplant van een bos. Het college heeft ter bepaling of er sprake is van een bos aansluiting gezocht bij de definities van ‘bebossing’ en ‘bos’ in de Dikke van Dale. Op basis van het na de hoorzitting opgemaakte verslag met foto’s van de toezichthouder heeft het college geconcludeerd dat er sprake is van beplanting in de vorm van een tuin. Het college meent dat hiervan sprake is door de wijze van beplanting op ordentelijke wijze in rijen en clusters en vanwege de soorten planten en bomen, die bedoeld zijn voor de teelt.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat wat er op het perceel groeit, zoals volgt uit de rapporten van het college, kan worden gekarakteriseerd als hobbymatig, agrarisch grondgebruik als bedoeld in artikel 1.8 van het bestemmingsplan en zoals toegestaan op grond van artikel 5.1, sub a, van het bestemmingsplan. Het enkele feit dat er ook fruitbomen en Noormannen geplant zijn, maakt niet dat er sprake is van een bos. Naar het oordeel van de rechtbank is, voor zover al sprake is van geclusterde bomen, door derde-belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat deze niet bedoeld zijn om ter plaatse uit te groeien tot een bos maar zijn deze bedoeld voor de teelt. De rechtbank acht het gebruik wat in het kader van de beplanting van het perceel wordt gemaakt dan ook in overeenstemming met de geldende bestemming. Deze gronden van eiseressen kunnen niet tot een gegrond beroep leiden.
Leidt het wandelpad op het perceel tot een overtreding?
10. Eiseressen stellen voorts dat het op het perceel aanwezige wandelpad is aangelegd zonder de daarvoor benodigde vergunning. Eiseressen betogen voorts dat het dempen van de poel/sloot onlosmakelijk met de aanleg van dit wandelpad verbonden is, omdat de poel/sloot gedempt is ten behoeve van de aanleg van het wandelpad. Op de door het college overgelegde plattegrond staat
“Pad aangelegd in overleg met SBB, [derde 1] en [derde 2] .”Daaruit blijkt onmiskenbaar dat het pad aangelegd en niet van nature ontstaan is.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een aangelegd pad. Het college begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo dat deze zich beperkt tot het stuk wandelpad dat tussen de twee delen van de sloot doorloopt. De stelling van eiseressen dat derde-belanghebbende dit stuk sloot gedempt heeft ten behoeve van het aanleggen van een wandelpad is onjuist. Oorspronkelijk liep een wandelpad over het perceel, een perceel van een derde en over gronden van Staatsbosbeheer. In 2021 heeft Staatsbosbeheer een stukje verderop een kleinere dam aangelegd met als doel om de open verbinding met de Ruiten Aa te verlengen. De dam, waar het wandelpad eerder over liep, is toen verwijderd. De natuurlijke looproute van het wandelpad is hierdoor veranderd. Het wandelpad loopt nu over een nieuwe dam, maar is niet aangelegd. Derde-belanghebbende heeft bovendien niets met de door Staatsbosbeheer uitgevoerde werkzaamheden te maken gehad.
10.2.
De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden in gevallen waarin het bestemmingsplan dat bepaalt. In artikel 5.6.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan is bepaald dat voor het aanleggen, verharden en/of verbreden van voetpaden een omgevingsvergunning vereist is.
De rechtbank overweegt voorts dat het pad op het perceel niet natuurlijk is ontstaan, maar in bepaalde banen is geleid, onder andere door derde-belanghebbende, bijvoorbeeld door het plaatsen van paaltjes, de demping en het maaien. Anders dan het college meent, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van artikel 5.6.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan volgt dat onder aanleggen hier niet alleen het feitelijk, verharden of ophogen en dergelijke wordt bedoeld maar dat, gegeven de ruimtelijke structuur die in artikel 5.6.3 van het bestemmingsplan, wordt beschermd ook de inpassing van het pad in de ruimte onder het begrip aanleggen in artikel 5.6.1, aanhef en onder c, moet worden begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het pad wel aangelegd is, terwijl derde-belanghebbende hiervoor niet de vereiste vergunning heeft. Er is derhalve sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub b, van de Wabo. Het beroep van eiseressen slaagt in zoverre en de rechtbank zal de beide bestreden besluiten vernietigen voor zover die betrekking hebben op de weigering van het college om te handhaven ten aanzien van de aanleg van het wandelpad.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op bovenstaande overwegingen, zijn de beide beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond voor zover ze zien op de ongegrondverklaring door het college van de bezwaren tegen de weigering om te handhaven ten aanzien van de aanleg van het wandelpad omdat dit is aangelegd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Dit betekent dat de bestreden besluiten in zoverre niet in stand kunnen blijven. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten voor zover deze zien op de weigering om te handhaven ten aanzien van de aanleg van het wandelpad en zal de bestreden besluiten voor het overige in stand laten. De rechtbank ziet, gezien de aard van het gebrek, geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Het college dient in een nieuw te nemen besluit op bezwaar te beslissen of in dit geval handhavend opgetreden moet worden of dat er reden is om af te zien van handhaving, bijvoorbeeld omdat er zicht is op legalisatie van het aangelegde wandelpad.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Voorts wordt aan eiseressen een vergoeding voor de gemaakte reiskosten van € 28,06 toegekend.
De door eiseres II verzochte vergoeding voor verletkosten wijst de rechtbank af, nu eiseres II niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij inkomsten heeft gederfd vanwege het bijwonen van de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 26 april 2023 voor zover deze zien op de ongegrondverklaring van de bezwaren ten aanzien van de weigering om tot handhaving ten opzichte van het wandelpad over te gaan;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.778,06 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
(…)
Bestemmingsplan ‘Wedde – Wedderheide’
Artikel 1.8 (agrarisch grondgebruik)
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn;
Artikel 5.1 (Bestemmingsomschrijving)
De voor ‘Agrarisch – Gesloten landschap’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het agrarisch grondgebruik, waaronder opgaande meerjarige teeltvorm;
(…)
Artikel 5.6.1 (Vergunningplicht)
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
(…)
het aanleggen verharden en/of verbreden van rijwiel-, voet- en ruitenpaden;

Voetnoten

1.Vgl. een uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4517.
4.LEE 24/1756, 1772 en 1834.
5.Zo volgt uit de watersystemenkaart, te raadplegen via: