Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiseres 1] , eiseres I; en
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
In de aanvullende reactie van 31 mei 2024 stelt eiseres II dat zij sinds kort ook mede-eigenaar is van de percelen K1438 en D4093, welke percelen grenzen aan het perceel.
Het college wijst ten slotte op de recente uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 april 2024 [4] waarin geoordeeld is dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen een verleende omgevingsvergunning op het perceel.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat eiseres II als beheerder een persoonlijk belang heeft bij de gronden en dat zij persoonlijk voordelen van heeft van het beheer dat zij voert. De rechtbank zal daarom bezien of zij ook geraakt wordt door het bestreden besluit.
Ten aanzien van de demping van de sloot tussen het perceel van derde-belanghebbende en de door eiseres II beheerde gronden, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat dit zou leiden tot gevolgen voor de fruitbomen, nu de functie van de sloot afwatering betreft en geen toevoer van water. [5] Voor het overige ziet de rechtbank niet hoe eiseres II in haar hoedanigheid van beheerder in haar persoonlijke belangen zou worden geraakt.
“Pad aangelegd in overleg met SBB, [derde 1] en [derde 2] .”Daaruit blijkt onmiskenbaar dat het pad aangelegd en niet van nature ontstaan is.
De rechtbank overweegt voorts dat het pad op het perceel niet natuurlijk is ontstaan, maar in bepaalde banen is geleid, onder andere door derde-belanghebbende, bijvoorbeeld door het plaatsen van paaltjes, de demping en het maaien. Anders dan het college meent, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van artikel 5.6.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan volgt dat onder aanleggen hier niet alleen het feitelijk, verharden of ophogen en dergelijke wordt bedoeld maar dat, gegeven de ruimtelijke structuur die in artikel 5.6.3 van het bestemmingsplan, wordt beschermd ook de inpassing van het pad in de ruimte onder het begrip aanleggen in artikel 5.6.1, aanhef en onder c, moet worden begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het pad wel aangelegd is, terwijl derde-belanghebbende hiervoor niet de vereiste vergunning heeft. Er is derhalve sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub b, van de Wabo. Het beroep van eiseressen slaagt in zoverre en de rechtbank zal de beide bestreden besluiten vernietigen voor zover die betrekking hebben op de weigering van het college om te handhaven ten aanzien van de aanleg van het wandelpad.
Conclusie en gevolgen
De door eiseres II verzochte vergoeding voor verletkosten wijst de rechtbank af, nu eiseres II niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij inkomsten heeft gederfd vanwege het bijwonen van de zitting.