202105019/1/R2.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (hierna: het college),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juni 2021 in zaak nr. 19/2778 in het geding tussen:
Vrijwillige Molenaars molen ’t Nupke: [namen van vier molenaars] (hierna: de molenaars)
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [appellante sub 1] voor het realiseren van een appartementencomplex met parkeergarage op het adres Bogardeind 12-70 en Laarstraat 1P in Geldrop.
Bij besluit van 18 september 2019 heeft het college het door de molenaars daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 februari 2019 met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 23 juni 2021 heeft de rechtbank het door de molenaars daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 september 2019 vernietigd, het besluit van 26 februari 2019 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
De molenaars hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en de molenaars hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2023, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, en [gemachtigde], het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.P.M. Achterbergh, en de molenaars, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante sub 1] wil op de hoek van de Laarstraat en het Bogardeind in Geldrop een appartementencomplex bouwen. Het gaat om een gebouw met vier bouwlagen en een plat dak met dakkappellen. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 15 m. Om dit gebouw te realiseren, heeft [appellante sub 1] een omgevingsvergunning aangevraagd die door het college is verleend. Aan de Molenakker staat molen ’t Nupke (hierna: de molen) op een afstand van ongeveer 165 m ten zuidwesten van het beoogde appartementencomplex. De molen is gebouwd in 1843 en was in eigendom van de gemeente Geldrop-Mierlo op het moment dat de omgevingsvergunning door het college werd verleend en het besluit op bezwaar werd genomen. Om te draaien is de molen volledig afhankelijk van de wind en functioneert hij als werktuig bij een windkracht tussen de 3 en 6 Bft. De molen wordt draaiende gehouden door de molenaars. Een van de molenaars die hoger beroep heeft ingesteld, heeft met de gemeente een beheersovereenkomst sinds 1 januari 2007. De molenaars vrezen dat met het beoogde appartementencomplex de windvang van de molen zal afnemen en dat dit ten koste gaat van de molen als werktuig.
Standpunt van [appellante sub 1]
2. [appellante sub 1] betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de molenaars geen belanghebbenden zijn. Daarom is het door de molenaars ingestelde beroep ten onrechte ontvankelijk verklaard en inhoudelijk behandeld. [appellante sub 1] betoogt dat tussen de gemeente en de molenaars geen rechtsverhouding bestaat die aan een van beide enige rechtens afdwingbare verplichtingen toekent, omdat het gaat om vrijwilligersactiviteiten. Ook betoogt [appellante sub 1] dat de molenaars de feitelijke werkzaamheden, het laten draaien van de molen, al enige jaren met instemming van de gemeente uitvoeren, maar dat zij niet de taak hebben om de molen te onderhouden en in te zetten als werktuig. De onderhoudsplicht berust namelijk volledig bij de gemeente en het is dan ook aan de gemeente om te bepalen of de molen als werktuig moet worden blijven gebruikt. Ook is volgens [appellante sub 1] slechts sprake van een vrijwilligersovereenkomst. De molenaars hebben evenmin een (economisch) belang bij het draaiende houden van de molen.
Standpunt van het college
3. Het college stelt zich in zijn hoger beroep eveneens op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de molenaars belanghebbenden zijn. Volgens het college hebben de molenaars geen rechtstreeks belang, omdat zij niet de eigenaar zijn van de molen.
Standpunt van de molenaars
4. De molenaars betogen dat de rechtbank hen terecht heeft aangemerkt als belanghebbenden. Zij wijzen op de beheersovereenkomst tussen de gemeente en een van hen. Daarin staat dat de molenaars zich met deze overeenkomst verplichten tot het schoonhouden en smeren van de molen en de molen controleren op gebreken. Ook verplichten zij zich tot het minstens tweewekelijks laten draaien van de molen, wat volgens de molenaars een essentieel onderdeel is voor het behoud van de molen als werktuig. Verder onderhouden zij feitelijk de molen en zorgen zij ervoor dat de molen af en toe in bedrijf is.
Toetsingskader belanghebbende
5. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit, zoals een bestemmingsplan of een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit.
Oordeel van de Afdeling
6. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank de molenaars ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbenden. De molenaars hebben namelijk geen rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar een afgeleid belang. De betrokkenheid van de molenaars, hoe sterk ook, bij de molen om deze als vrijwilligers te onderhouden en periodiek draaiende te houden, is onvoldoende om een objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang aan te nemen. Ook hebben de molenaars, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen rechtstreeks belang ontleend aan de beheersovereenkomst. De rol en taak van de molenaars en hun relatie tot de eigenaar van de molen, betekent dat het belang om de molen als werktuig te behouden en periodiek te gebruiken het rechtstreeks belang is van de eigenaar van de molen, zijnde aanvankelijk de gemeente en thans een privaatrechtelijke stichting, en geen zelfstandig en rechtstreeks belang van de molenaars. De rechtbank heeft dit onvoldoende onderkend. Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4327, en 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1201. Dit betoog van [appellante sub 1] en het college slaagt.
7. Wat [appellante sub 1] en het college verder in hoger beroep hebben aangevoerd over het oordeel van de rechtbank dat het beoogde appartementencomplex het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering beperkt en dat dit in strijd is met de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, behoeft geen bespreking.
Conclusie
8. De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 september 2019 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Omdat de molenaars geen belanghebbenden zijn ziet zij aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2019 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de bij het besluit van 26 februari 2019 verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juni 2021 in zaak nr. 19/2778;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 september 2019 gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2019 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 451,00 vergoedt;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan Vrijwillige Molenaars molen ’t Nupke het door hun voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedragen van € 345,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
853