ECLI:NL:RBNNE:2024:3743

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
22/4464
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van gemeentelijke belastingverordeningen inzake afvalstoffenheffing en rioolheffing

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 24 september 2024, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel behandeld. De rechtbank beoordeelt de rechtsgeldigheid van de verordeningen inzake afvalstoffenheffing en rioolheffing voor de jaren 2021 en 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing, waarbij hij stelt dat de verordeningen partieel onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. De rechtbank concludeert dat de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2021 en 2022 moeten worden verminderd, omdat de verordeningen in strijd zijn met de opbrengstlimiet. De rechtbank oordeelt dat de aanslag afvalstoffenheffing 2021 wordt verminderd tot € 246,86 en de aanslag afvalstoffenheffing 2022 tot € 266,78. Daarnaast wordt de aanslag rioolheffing 2022 vernietigd, omdat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen die aan de tarieven ten grondslag liggen. Tevens wordt een immateriële schadevergoeding van € 200 toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de uitspraken op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/4464, 22/4465 en 23/1534
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 24 september 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 december 2022 en 8 maart 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 februari 2021 een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2021 ten bedrage van € 255,01 (LEE 23/1534) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 april 2022 een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2022 ten bedrage van € 274,79 (LEE 22/4464) en een aanslag rioolheffing voor het jaar 2022 ten bedrage van € 192,15 (LEE 22/4465) opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen voormelde aanslagen ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar: [X] , [Y] en [Z] .

Feiten

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1.
Belanghebbende is in 2021 en 2022 woonachtig aan [adres] en belastingplichtig voor de afvalstoffen- en rioolheffing.
2.2.
De aanslag afvalstoffenheffing 2021 is gebaseerd op de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Dantumadiel (hierna: de Verordening A 2021) houdende regels omtrent de heffing en invordering van reinigingsheffingen en de bijbehorende Tarieventabel, vastgesteld door de raad van de gemeente Dantumadiel op 15 december 2020.
2.3.
De aanslag afvalstoffenheffing 2022 is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering Afvalstoffenheffing Dantumadiel 2022 (hierna: de Verordening A 2022) en de bijbehorende Tarieventabel, vastgesteld door de raad van de gemeente Dantumadiel op 21 december 2021.
2.4.
De aanslag rioolheffing 2022 is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering Riool en Waterzorgheffing Dantumadiel 2022 (hierna: de Verordening R 2022), vastgesteld door de raad van de gemeente Dantumadiel op 21 december 2021.
In de Verordening R 2022 is het volgende opgenomen:

De raad van de gemeente Dantumadiel
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 november 2021;
gelezen het voorstel van het presidium van 7 december 2021;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering Riool- en Waterzorgheffing Dantumadiel 2022.
(…)
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2021.
2.5.
In de Kadernota inzameling grondstoffen 2021-2024, 1 april 2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2020 is onder meer opgenomen:

Kringloopwinkels, inzamelactiviteiten (oud papier) en scheidings- en demontagewerkzaamheden zijn activiteiten die bijdragen aan de circulaire doelstellingen.
Het aanbod op dit terrein vanuit het sociaal domein varieert zowel in aantal als in kwaliteit.
Dit maakt de continuïteit onzeker. Recycling van deelstromen is juist gebaat bij continuïteit.
In overleg met de medewerkers uit het sociaal domein zal gekeken moeten worden welke
aanvullende inzamel- of scheidingswerkzaamheden in aanmerking kunnen komen.
Financiering vanuit de afvalstoffenheffing, of door opbrengsten uit de activiteiten is echter
ontoereikend om de continuering of afstemming van deze activiteiten voldoende te kunnen
bekostigen dan wel te garanderen.
De vergoedingen voor een aantal van deze activiteiten (o.a. bijv. bij de oud papier inzameling) zijn hoger dan de besparingen die de activiteiten opleveren of verantwoord
kunnen worden op basis van de doelmatigheid.
Hierdoor is dan sprake van een financiële ondersteuning van verenigingen, instellingen of
instanties vanuit de Afvalstoffenheffing.
Hierbij gelden ook de regels met betrekking tot rechtmatigheid, aanbestedingen, wet markt
en overheid, etc.
De onrechtmatige (of onevenredige) vergoedingen voor deze activiteiten zouden daarom
geleidelijk de komende jaren kunnen worden afgebouwd.
Op dit moment zijn er verschillende regelingen en tarieven voor de vergoeding van
participatie activiteiten in de afvalsector.
Het gaat hierbij om de volgende regelingen:
-Vergoeding voor de hulp bij de inzameling van oud papier. (verenigingen)
-Vergoeding voor de inzameling en sortering van textiel ( [kringloopbedrijf] en [A] )
-Vergoedingen voor structureel schoonhouden van zwerfafval in de openbare ruimte
(diverse verenigingen voor plaatselijk belang, dorpsbelangen, instellingen en
individuelen).
2.6.
In het raadsbesluit van gemeente Dantumadiel van 21 december 2021 is het volgende opgenomen:

De raad van de gemeente Dantumadiel,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.16 november 2021
Gelezen het voorstel van het presidium d.d. 7 december 2021
gelet op het bepaalde in artikel 4.2.2. Wet Milieubeheer

Besluit:

1. Akkoord te gaan met de beleidskeuzenotitie Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026.

2. Akkoord te gaan met het voorstel vanuit het college en scenario C als beleidsscenario voor de planperiode 2022-2026 vast te stellen.

3. Akkoord te gaan met het voorstel vanuit het college en de tarieven rioolheffing in de planperiode 2022-2026 niet te verhogen (anders dan de jaarlijkse indexatie)

4. Door middel van het vaststellen van de wijziging nr. 129 (begroting 2021) en wijziging nr. 2 (begroting 2022) de begroting aan te passen.

5. Akkoord te gaan om bij de jaarrekening de voorziening vervangingsinvestering riolering en de voorziening riolering samen te voegen.”

2.7.
In het “
Overzicht kostendekking afvalstoffen begroting 2021” heeft de heffingsambtenaar onder andere de volgende gegevens opgenomen:
LASTEN:
Exploitatielasten afvalstoffen
1.636.440
Straatreiniging
33.001
Heffings en inningskosten
2.15
Overhead
251.489
Compensabele BTW
211.57
Kwijtscheldingen
91.304
Kapitaallasten
22.063
Totale lasten
2.248.017
BATEN:
Baten afvalstoffenheffing
1.865.261
Onttrekking uit voorziening afvalstoffen
54.623
Vergoeding verpakkingen/drankenkartons
287.66
Overige baten
5.303
Dividend
3.78
Voorgestelde tariefstijging
31.39
Totale baten
2.248.017
Dekkingspercentage
100%
2.8.
In het “
Overzicht kostendekking afvalstoffen begroting 2022” heeft de heffingsambtenaar onder andere de volgende gegevens opgenomen:
LASTEN:
Exploitatielasten afvalstoffen
1.813.986
Straatreiniging
34.591
Heffins en inningskosten
2.15
Overhead
260.746
Compensablele BTW
240.783
Kwijtscheldingen
90
Kapitaallasten
53.727
Totale lasten
2.495.983
BATEN:
Baten afvalstoffenheffing
1.911.946
Onttrekking uit voorziening afvalstoffen
40
Vergoeding verpakkingen/drankenkartons
287.66
Overige baten
104.209
Dividend
3.78
Voorgestelde tariefstijging
148.388
Totale baten
2.495.893
Dekkingspercentage
100%
2.9.
In de uitspraak op bezwaar van 2 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar inzake de aanslag rioolheffing 2022 onder meer geschreven:

“Toelichting

Alvorens op uw argumenten in te gaan is het wellicht goed om het een en ander te verduidelijken over de relatie van het Gemeentelijk Rioleringsplan” (hierna te noemen: GRP) en de begroting.

De GRP is het beleidsstuk waarin de rioleringsplannen voor de komende 4 jaar worden vastgelegd. Hierin worden beleidsmatige uitgangspunten alsmede de financiële onderbouwing daarvan weergegeven. De uitvoering van het GRP leidt vanzelfsprekend tot kosten die, voor zover dat fiscaal-juridisch mogelijk is, worden bekostigd vanuit de rioolheffing De kosten daarvoor worden vastgelegd in de begroting. Het is derhalve niet zo dat de uitvoering van het GRP gefinancierd wordt uit andere middelen.
Daarnaast is het van belang op te merken dat het nieuwe GRP is vastgesteld na het opstellen van de primitieve begroting over belastingjaar 2022 Als gevolg van de vaststelling van het GRP na de primitieve begroting, maar voor het vaststellen van de tarieven, is er een begrotingswijziging tot stand gekomen waarop de tarieven voor belastingjaar 2022 voor de rioolheffing zijn gebaseerd. In uw bezwaarschrift benoemt u (vermoedelijk) soms gegevens uit de primitieve begroting en soms (vermoedelijk) gegevens uit de begroting na aanpassing als gevolg van vaststelling van de GRP. Dit dienen de gegevens uit de aangepaste begroting te zijn, waarop de tarieven zijn gebaseerd.
2.10.
In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar inzake de aanslag rioolheffing 2022 onder meer geschreven:

Naar de mening van verweerder is met de uitspraak op bezwaar inzage gegeven in de kostenonderbouwing van de rioolheffing 2022 door een overzicht te verschaffen van de begrote baten en lasten, het exploitatieoverzicht te verschaffen en inzicht te geven hoe de overhead tot stand is gekomen en hierop ook een schriftelijke toelichting te geven.
2.2
Tweede begrotingswijziging
In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder uiteengezet dat nadat de begroting op 3 november 2021 is vastgesteld met daarin de begrote baten en de begrote lasten voor onder andere de rioolheffing, de gemeenteraad een besluit heeft genomen over de toepassing van het gemeentelijk rioleringsplan. Eiser stelt dat vastgestelde tarieven op basis van de primitieve begroting dient te worden vastgesteld en dat de nadien gewijzigde kosten en batenoverzicht niet leidend kan zijn.
Verweerder bestrijdt dit uitgangspunt. De begroting is vastgesteld op 2 november 2021. Bij de vaststelling van deze begroting zijn de tarieven benoemd in de lokale heffingenparagraaf. Zie daartoe productie 1. Daarbij is rekening gehouden met de totale kosten van € 1.606.832 en de opbrengsten uit de rioolheffing (exclusief overige bate) € 1.585.500, zie daarvoor productie 1. Daarbij was de verwachting dat het aantal woningen en bedrijfswoningen iets hoger lager (respectievelijk) 7.533 voor woningen en 565 voor bedrijfswoningen) dan nadien is gebleken bij de vaststelling van het GRP.
Op het moment van vaststelling van de begroting was het nog niet mogelijk rekening te houden de kosten van het nieuwe gemeentelijk rioleringsplan (hierna te noemen GRP) omdat deze nog niet officieel door de Gemeenteraad is vastgesteld. Zie daaromtrent ook de passage op blz. 63 van de begroting waarin is aangegeven dat het nieuwe Gemeentelijk Rioleringsplan eventueel nog tot gewijzigde inzichten kunnen leiden en dat eventuele aanpassingen in het tarief dan wel in de raadsvergadering van december 2021 moeten worden vastgesteld.
Het GRP is vervolgens als agendapunt 17 op de gemeenteraad geplaatst van 21 december 2022. In het raadsbesluit is eveneens de nieuwe kostenonderbouwing voor de rioolheffing opgenomen die met de goedkeuring van het raadsbesluit eveneens is vastgesteld (zie productie 2 raadsbesluit Gemeentelijk Rioleringsplan Dantumadiel inclusief beleidsnotitie en kostenonderbouwing). In de nieuwe kostenonderbouwing is rekening gehouden met aangepaste lasten van € 1.557.358. En de baten van de rioolheffing zijn ook enigszins naar beneden bijgesteld € 1.557.026. Dit heeft ook geleid tot een gewijzigde begroting. Vervolgens zijn op 21 december 2022 als agendapunt 18, na vaststelling van het GRP de
belastingverordeningen vastgesteld waarbij het tarief overeenkomstig de begroting 2022 is vastgesteld. Dit blijkt voor woningen het blijkt dat voor woningen dit tarief abusievelijk met € 1,19 te hoog zijn vastgesteld (zie daartoe blz. 24 van het GRP). Dit betekent een overschrijding van 0,62%. Dit is een zodanig marginaal bedrag dat dit op grond van jurisprudentie verwaarloosbaar is (zie daartoe Rb. Noord-Nederland 18-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6777, m.nt. M.R.P. de Bruin).
2.3
Opbrengstlimiet
(…)

Vooraf

Voor een goed overzicht van de primitieve begroting en de kostenonderbouwing op basis waarvan het belastingtarief is gebaseerd, is een overzicht gemaakt waaruit de was situatie (primitieve begroting) blijkt en de wordt situatie (de situatie na vaststelling van het GRP d.d. 21 december 2022). Dit overzicht is bijgesloten als productie 3. Eiser werpt daarbij algemene stellingen op maar onderbouwt de door haar ingenomen standpunten niet cijfermatig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het antwoord op de vraag of de onder 2.2. tot en met 2.4. vermelde verordeningen verbindende kracht missen dan wel gedeeltelijk buiten toepassing moeten blijven (partieel onverbindend zijn) wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
Bewijslast in al deze beroepen
4. Bij de beoordeling van een geschil inzake de opbrengstlimiet zijn de regels rond de stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn uitgewerkt in (onder andere) zijn arresten van 4 april 2014 [1] en 18 april 2014 [2] . Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting is opgenomen of daarop is terug te voeren. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordeningen en de eventuele bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
Afvalstoffenheffing 2021 en 2022
5.1.
Aan belanghebbende is voor de jaren 2021 en 2022 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd. Belanghebbende heeft voor beide jaren bezwaar gemaakt waarbij hij de overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld. Het ligt daarom op de weg van de heffingsambtenaar om, voor zover dat (nog) niet was gedaan, inzicht te verschaffen in de raming van baten en lasten die in de begroting is opgenomen of daarop is terug te voeren. Vervolgens rust op belanghebbende de last om voldoende gemotiveerd te stellen dat over een bepaalde post in de raming gerede twijfel bestaat.
5.2.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschriften ten aanzien van een aantal posten gesteld dat onvoldoende inzicht is verschaft, dan wel dat sprake is van gerede twijfel. Deze posten komen voor beide jaren (gedeeltelijk) overeen en daarom zal de rechtbank eerst die posten gezamenlijk behandelen (6.1. tot en met 9.3.). Daarbij zal de rechtbank daar waar toepasselijk beoordelen of de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft, en zo ja, of belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van gerede twijfel en zo ja, of de heffingsambtenaar die twijfel naar behoren heeft weggenomen.
Oud papier – subsidies aan verenigingen
6.
6.1.
Belanghebbende heeft ten aanzien van deze post gesteld dat de bijdrage aan de verenigingen voor de jaren 2021 en 2022 van respectievelijk € 72.000 en € 73.008 niet ziet op door hen verrichte werkzaamheden in verband met de papierinzameling en dus beschouwd moet worden als een subsidie. Belanghebbende verwijst hierbij naar de onder 2.5. vermelde kadernota.
6.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschriften enerzijds geschreven dat de papierinzameling door de verenigingen wordt uitgevoerd en dat op grond van bestaande jurisprudentie de betaling daarvoor als ‘last ter zake’ toerekenbaar moet worden geacht. Anderzijds heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat de betalingen aan de verenigingen boven op de inzamelkosten komen, die niet aan de verenigingen maar aan de afvalverwerker worden betaald. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de kadernota (2.5.) zo gelezen moet worden, dat geconstateerd werd dat de inzameling van papier door verenigingen (zoals dat van oudsher gebeurde) en de vergoeding die wordt bepaald aan de hand van de papierprijs, achteraf bezien niet de meest efficiënte manier van afvalverwerking is. Dit is veranderd en verenigingen halen het papier in 2021 en 2022 niet meer zelf op. Zij spelen nog wel een rol bij de inzameling, maar die is ondergeschikt en staat niet in verhouding tot de betaalde bedragen.
6.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende ten aanzien van de post oud papier voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom er naar zijn oordeel in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De rechtbank overweegt vervolgens dat de onder 2.5. vermelde kadernota al op 27 september 2020 is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar dus niet kan stellen dat hij pas achteraf kon constateren dat de verenigingen te veel betaald kregen voor het inzamelen voor het oud papier. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar bovendien verklaard dat de verenigingen steeds minder werkzaamheden verrichtten met betrekking tot het daadwerkelijk ophalen van het oud papier, terwijl de vergoeding die de verenigingen kregen nog steeds een vast bedrag per opgehaalde kilo papier bedroeg. Daarmee, en ook overigens, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Sterker nog: de rechtbank begrijpt die twijfel. De conclusie daarvan is dat in de ramingen de post oud papier – subsidies aan verenigingen – ten bedrage van € 72.000 (2021) en € 73.008 (2022) niet als ‘last ter zake’ kan worden toegerekend. Wat hiervan de gevolgen zijn, zal de rechtbank onder 15.1. en 15.2. nader uitwerken.
Kringloopbedrijf [kringloopbedrijf]
7.
7.1.
Belanghebbende is van mening dat de kosten voor het kringloopbedrijf [kringloopbedrijf] geen ‘last ter zake’ zijn, omdat bij het kringloopbedrijf (alleen) goederen mogen worden aangeleverd die anders gewoon via Marktplaats zouden worden verhandeld (en dus feitelijk geen afval vormen) en de bijdrage van de gemeente aan de exploitant van het kringloopbedrijf, een goede doelenstichting, als subsidie voor dat (achterliggende) goede doel moet worden aangemerkt.
7.2.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat kringloopbedrijf [kringloopbedrijf] goederen inzamelt die anders bij het huishoudelijk afval of aan de milieustraat zouden worden aangeboden. De kosten van [kringloopbedrijf] zijn daarom in het kader van het afvalbeleid gemaakt en zijn als ‘last ter zake’ toerekenbaar.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten aanzien van dit punt voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom er naar zijn oordeel in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de heffingsambtenaar naar vermogen duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist en waarom dus volgens hem de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voldoende duidelijk is dat goederen die aan een kringloopbedrijf worden aangeboden, voor de aanbieder geen waarde meer hebben en anders (dus) hoogstwaarschijnlijk bij het huishoudelijk afval of aan de milieustraat zouden worden aangeboden. Het zal best zijn dat sommige mensen er bewust voor kiezen om het goede doel te steunen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat veel mensen uit gemak en besparing van kosten hun spullen naar de kringloop brengen (in plaats van op Marktplaats zetten). Dat de exploitant van het kringloopbedrijf ervoor kiest om zijn opbrengsten te doneren aan een goed doel, doet niets af aan de kosten die voor het inzamelen van de goederen worden gemaakt (of beter gezegd: bespaard). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze kosten worden aangemerkt als ‘last ter zake’.
Samenloop straatreiniging en zwerfafval
8.
8.1.
Belanghebbende is van mening dat er geen goede onderbouwing is voor de toedeling van de kosten van straatreiniging aan de raming van de kostendekking van de afvalstoffen. Daarnaast is belanghebbende van mening dat sprake is van een dubbeltelling omdat de kosten ten behoeve van het opruimen van het zwerfafval, waarvan bovendien een deel recreatieafval is, zijn aan te merken als kosten voor straatreiniging.
8.2.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de kosten voor de straatreiniging wel degelijk mogen worden toegerekend aan de afvalstoffenheffing, omdat zij daarmee meer dan zijdelings verband houden. Daarbij heeft hij een derde van de kosten voor straatreiniging toegerekend aan de afvalstoffenheffing en de resterende twee derde van de kosten gelijkelijk verdeeld over de beleidsterreinen riool en de openbare ruimte. De heffingsambtenaar heeft vervolgens toegelicht dat er een onderscheid is tussen straatreiniging en het opruimen van zwerfafval, waarvoor externe organisaties worden ingehuurd.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de door hem verstrekte nadere inlichtingen ten aanzien van de post straatreiniging naar vermogen duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de kosten voor straatreiniging geen ‘last ter zake’ van de afvalstoffenheffing vormen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat een deel van het vuil in de openbare ruimtes afkomstig is van particuliere huishoudens, zodat een deel van de kosten van het opruimen daarvan aan de afvalstoffenheffing kan worden toegerekend. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank tevens het onderscheid tussen straatreiniging en het opruimen van zwerfafval voldoende duidelijk gemaakt. Voor het zwerfafval geldt evenzeer dat dit afkomstig kan zijn van particuliere huishoudens en de rechtbank acht de toerekening van de kosten van het opruimen daarvan aan de afvalstoffenheffing dan ook gerechtvaardigd. Dat er ook zwerfafval afkomstig kan zijn van toeristen, zoals belanghebbende stelt, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Een meer dan zijdelings verband is genoeg en dat is er wel.
Overhead en wijkbeheer
9.
9.1.
Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar inzake deze posten te weinig inzicht heeft gegeven en dat om die reden getwijfeld moet worden aan de rechtvaardiging om de posten toe te reken als ‘last ter zake’.
9.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de gemeente Dantumadiel en de gemeente Noardeast-Fryslân in de betreffende jaren één uitvoeringsorgaan kenden en dat de gemeente Dantumadiel maar één gemeenteambtenaar in dienst had, te weten de raadsgriffier. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog toegelicht dat in de gemaakte afspraken met de gemeente Noardeast-Fryslân precies staat welke (ingehuurde) ambtenaar welke werkzaamheden deed, zodat op basis daarvan de overheadkosten en de kosten voor het wijkbeheer tamelijk precies zijn toegerekend.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn toelichting in het verweerschrift en ter zitting voldoende inzicht heeft gegeven in de posten overhead en kosten voor het wijkbeheer. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank vervolgens onvoldoende gemotiveerd gesteld dat en waarom ten aanzien van de posten overhead en kosten wijkbeheer in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De rechtbank merkt deze kosten daarom aan als ‘last ter zake’.
Afschrijvingen
10.
10.1.
Specifiek voor de afvalstoffenheffing 2021 heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte een post ‘afschrijving voor een investering in hondenpoep van september 2002’ van € 575 heeft opgenomen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten aanzien van deze post onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom volgens belanghebbende in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
Vaststelling aantal woningen
11.
11.1.
Specifiek voor de afvalstoffenheffing 2021 heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar bij de raming met te weinig objecten rekening heeft gehouden ter zake waarvan afvalstoffenheffing zou kunnen worden geheven. Belanghebbende wijst daarbij op het aantal objecten dat de Waarderingskamer in de gemeente Dantumadiel heeft vastgesteld.
11.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar en in zijn verweerschrift onder meer toegelicht dat de definitie van objecten die de Waarderingskamer hanteert en de definitie daarvan die in het kader van (het belastingobject voor) de afvalstoffenheffing wordt gebruikt, uiteenlopen.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn toelichting in het verweerschrift voldoende heeft weerlegd dat hij te weinig baten zou hebben geraamd. Voor zover belanghebbende met zijn enkele stelling dat de heffingsambtenaar met te weinig objecten rekening heeft gehouden, al voldoende gemotiveerd zou hebben gesteld waarom redelijke twijfel bestaat over de juistheid van de raming, heeft de heffingsambtenaar die twijfel, naar het oordeel van de rechtbank, naar behoren weggenomen.
Kosten voor GFT, huishoudelijk restafval en oud papier
12.
12.1.
Specifiek voor de afvalstoffenheffing 2022 heeft belanghebbende aangevoerd dat in de raming sprake is van onverklaarbare prijsstijgingen inzake de kosten van afvalverwerker [afvalverwerker] . Belanghebbende verwijst daartoe naar de kosten uit het verleden en de rapportage van [afvalverwerker] .
12.2.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de rapportage van [afvalverwerker] over 2021 ver na de raming voor 2022 is opgesteld. Verder heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat hij ten gevolge van de destijds heersende Corona-pandemie de inschatting heeft gemaakt dat de inwoners van de gemeente veel meer afval zouden aanbieden, ten gevolge van de vele klussen in en om huis, die zij vanwege de beperkende maatregelen zouden gaan doen.
12.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet heeft aangevoerd dat de kosten voor deze posten naar hun aard geen ‘last ter zake’ zijn, maar dat hij uitsluitend de
hoogtevan deze posten in twijfel trekt. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn toelichting in het verweerschrift voldoende duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist en de zorgen van belanghebbende over de gestegen hoogte ongegrond zijn. Het gaat erom dat de raming (dus de schatting vooraf) door de beugel kan, meer is niet nodig.
Afvalkalender
13.
13.1.
Specifiek voor de afvalstoffenheffing 2022 heeft belanghebbende aangevoerd dat in de raming sprake is van een dubbeltelling omdat de kosten voor de afvalkalender-app thuishoren bij de post overhead.
13.2.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de kosten voor de afvalkalender-app geen overheadkosten, maar direct toerekenbare kosten zijn.
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover belanghebbende al voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom sprake is van gerede twijfel ten aanzien van deze post, de heffingsambtenaar deze twijfel voldoende heeft weggenomen.
Kosten voor kwijtschelding, BTW en opbrengst takken
14.
14.1.
Belanghebbende heeft ten slotte voor een drietal posten voor de afvalstoffenheffing 2021 en 2022 aangevoerd dat deze geen ‘last ter zake’ zijn, dan wel dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een ‘bate ter zake’.
14.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten aanzien van deze posten onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’, dan wel een ‘bate ter zake’. De rechtbank merkt daarbij op dat de rechtbank ten aanzien van de post kwijtschelding ook reeds voor het jaar 2020 heeft beslist dat de heffingsambtenaar ten aanzien van deze post de kosten op de juiste wijze heeft toegerekend aan de verschillende heffingen. [3] De rechtbank sluit zich daarbij in deze zaken aan.
Gevolgen
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank per jaar beoordelen of en in welke mate de baten de lasten van de afvalstoffenheffing overtreffen.
15.1.
Voor het jaar 2021 (LEE 23/1534) komt de rechtbank tot de navolgende cijfermatige opstelling (zie 2.7.):
Totaal in aanmerking te nemen lasten: € 2.176.017 (€ 2.248.017 - € 72.000 (6.3.))
Totaal in aanmerking te nemen baten: € 2.248.017
Op basis van deze gegevens overtreffen de baten de geraamde lasten met 3,3% ((€ 2.248.017 - € 2.176.017) / € 2.176.017 * 100). Daaruit volgt dat de Verordening A 2021 ten aanzien van belanghebbende partieel onverbindend is. [4] Dit leidt ertoe dat de rechtbank de aanslag afvalstoffenheffing 2021 zal verminderen met 100/103,3 maal € 255,01 tot een bedrag van € 246,86 (afgerond).
15.2.
Voor het jaar 2022 (LEE 22/4464) komt de rechtbank tot de navolgende cijfermatige opstelling (zie 2.8.):
Totaal in aanmerking te nemen lasten: € 2.422.885 (€ 2.495.893 – € 73.008 (6.3.))
Totaal in aanmerking te nemen baten: € 2.495.893
Op basis van deze gegevens overtreffen de baten de geraamde lasten met 3,0 % ((€ 2.495.893 - € 2.422.885) / € 2.422.885 * 100). Daaruit volgt dat de Verordening A 2022 ten aanzien van belanghebbende partieel onverbindend is. [5] Dit leidt ertoe dat de rechtbank de aanslag afvalstoffenheffing 2022 zal verminderen met 100/103 maal € 274,79 tot een bedrag van € 266,78 (afgerond).
Rioolheffing 2022
16.
16.1.
Inzake het geschil over de opbrengstlimiet van de rioolheffing overweegt de rechtbank als volgt. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de begroting ter onderbouwing van het tarief voor de rioolheffing 2022 aanvankelijk begin november 2021 is vastgesteld (2.10.). Vervolgens is op 21 december 2021 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 aangenomen (2.6.). Dit gaf, naar de rechtbank begrijpt, aanleiding tot wijziging van de begroting, waarna het tarief voor de rioolheffing in dezelfde raadsvergadering (maar daarna) is vastgesteld, overigens op hetzelfde tarief (2.6.), waarvan de heffingsambtenaar stelt dat dit abusievelijk te hoog is vastgesteld (2.10.).
16.2.
De heffingsambtenaar schrijft in zijn verweerschrift (2.10.) over een
tweedebegrotings
wijziging, hetgeen impliceert dat er in totaal drie onderbouwingen zijn (geweest). De rechtbank stelt vervolgens vast dat de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift uitsluitend een ongedateerde ‘Kostenonderbouwing riolering 2022 Dantumadiel’ heeft overgelegd. De in het verweerschrift vermelde producties 1, 2 en 3 heeft de heffingsambtenaar niet bij het verweerschrift overgelegd.
16.3.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog een stuk overgelegd, waarin de wijziging van de begroting voor 2022 nader wordt toegelicht. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dit stuk niet te kennen. Nu de heffingsambtenaar dit nadere stuk pas ter zitting heeft ingediend en belanghebbende daar ter zitting niet op kon reageren (ook niet, gelet op de aard en omvang van dit stuk, na een in acht te nemen leespauze), legt de rechtbank dit stuk terzijde als tardief, om redenen van proceseconomie en op grond van de goede procesorde. De rechtbank ziet niet in waarom de heffingsambtenaar, zeker gelet op de onder 4. vermelde bewijslastverdeling, deze onderbouwing niet eerder kon aanleveren.
16.4.
De rechtbank overweegt dat nu belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld, het op grond van de hiervoor bij 4. vermelde arresten dan eerst op de weg van de heffingsambtenaar ligt om inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen of daarop zijn terug te voeren. Het is de rechtbank niet duidelijk welke stukken de heffingsambtenaar aan belanghebbende heeft overgelegd om dit inzicht te geven (zie 2.9.). Dit klemt te meer nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard het onder 16.3. vermelde nadere stuk niet te kennen en ook alleen een ongedateerde ‘Kostenonderbouwing riolering 2022 Dantumadiel’ tot het dossier behoort. De rechtbank is dus van oordeel dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd om te laten zien (1) wat nu de juiste ramingen zijn (berustend op dan wel terug te voeren op de begroting) (2) dat de tarieven op de betreffende ramingen zijn gebaseerd en (3) welke de begroting is waarop de juiste ramingen zijn gebaseerd of terug te voeren, Anders gezegd: de rechtbank kan de koppeling niet maken tussen de volgens de heffingsambtenaar gewijzigde begroting enerzijds en de ramingen die de tarieven hebben bepaald anderzijds.
16.5.
Nu de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen, moet worden aangenomen dat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit brengt immers mee dat niet kan worden beoordeeld of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor de rioolheffing mocht worden geheven, en zo ja, welke posten dat waren en in welke mate de opbrengstlimiet daardoor is overschreden. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden, kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslag wegens partiële onverbindendheid van de Verordening R 2022. De stelling van de heffingsambtenaar dat sprake is van een overschrijding van 0,62% (2.10.) wegens een fout in de tariefstellingen (de baten) doet daar niet aan af, omdat het probleem hier zit in het ontbreken van inzicht in de ramingen die zijn terug te voeren op de (gewijzigde) begroting. De rechtbank concludeert daarom dat de Verordening R 2022 in haar geheel onverbindend is. [6] Dit heeft tot gevolg dat de aanslag rioolheffing 2022 van belanghebbende dient te worden vernietigd.
Immateriële schadevergoeding
17.
17.1.
In zijn nadere stuk van 4 juli 2024 heeft belanghebbende inzake het beroep met zaaknummer LEE 23/1534 een verzoek om immateriële schadevergoeding ingediend vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank beslist hierover als volgt.
17.2.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het betreffende bezwaarschrift is op 3 maart 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. De redelijke termijn van twee jaar is met ruim 18 maanden overschreden. Het recht op berechting binnen een redelijke termijn is daarmee geschonden.
17.3.
Gelet op de hoogte van het financiële belang van eiser dat € 255,01 bedraagt, en dus niet meer is dan € 1.000, en gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad [7] rechtvaardigt dit naar het oordeel van de rechtbank een vergoeding die zij vaststelt op € 50 per half jaar overschrijding. Belanghebbende heeft dan ook recht op een schadevergoeding van € 200.
17.4.
De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 8 maart 2023. De bezwaarfase heeft afgerond (ruim) 24 maanden geduurd en daarmee (ruim) 18 maanden te lang. Dit brengt mee dat (vrijwel) het gehele bedrag aan immateriële schadevergoeding voor rekening komt van de heffingsambtenaar.
Griffierecht en proceskosten
18. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar de betaalde griffierechten aan belanghebbende vergoeden. Dit bedraagt € 50 in het beroep met zaaknummer LEE 22/4464 en € 50 in het beroep met zaaknummer 23/1534. In het beroep met zaaknummer LEE 22/4465 is geen griffierecht geheven.
19. Belanghebbende heeft gesteld geen proceskosten te hebben gemaakt, zodat de rechtbank niet toekomt aan een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
in het beroep met zaaknummer LEE 23/1534 (afvalstoffenheffing 2021):
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag afvalstoffenheffing 2021 tot een bedrag van € 246,86;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 200;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
in het beroep met zaaknummer LEE 22/4464 (afvalstoffenheffing 2022):
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag afvalstoffenheffing 2022 tot een bedrag van € 266,78;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
in het beroep met zaaknummer LEE 22/4465 (rioolheffing 2022):
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag rioolheffing 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en
mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Rechtbank Noord-Nederland 17 februari 2023, LEE 21/465, punt 12.3.
4.Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC3691.
5.Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC3691.
6.Vgl. Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC3691 en Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1928.
7.Hoger Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR;2024:853.