ECLI:NL:RBNNE:2024:3450

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
LEE 24/2937 en LEE 24/3222
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor woning met loods in strijd met bestemmingsplannen

Op 28 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met loods op een perceel in Overschild. De eisers, bewoners van een nabijgelegen perceel, hebben beroep ingesteld tegen de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen was verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan kon worden vergund. De voorzieningenrechter stelde vast dat het bouwplan in strijd was met de geldende bestemmingsplannen, omdat er geen woning op het perceel aanwezig was en er geen bouwvlak was. Bovendien was de dakopbouw hoger dan de toegestane 4,5 meter, wat in strijd was met het bestemmingsplan "Verbrede reikwijdte Overschild". De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit op bezwaar van 7 mei 2024 en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waardoor de omgevingsvergunning werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college het griffierecht en proceskosten aan de eisers moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/2937 en LEE 24/3222
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers], uit [plaats], eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, het college
(gemachtigde: mr. W.S. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder]uit [plaats], de vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met loods op het perceel [perceel 1] in [plaats]. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 20 december 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij die vergunningverlening gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen het besluit van 7 mei 2024 beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer LEE 24/2937. Ook hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, bekend onder zaaknummer LEE 24/3222.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college. De vergunninghouder is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met loods op het perceel [perceel 1] in [plaats]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vaststaande feiten en omstandigheden
6. De vergunninghouder woont op het perceel [perceel 2] in [plaats]. Zijn woning aldaar wordt op termijn afgebroken naar aanleiding van de aardbevingsproblematiek. De vergunninghouder wenst op het perceel [perceel 1] in [plaats] (het perceel) een nieuwe woning met loods te bouwen. Eisers wonen op het perceel [perceel 3] in [plaats].
7. Het westelijke gedeelte van het perceel [perceel 1] is in het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” bestemd als ‘Dorpsgebied’ met als functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-cultuurgrond’.
Het oostelijke gedeelte van dat perceel is in het bestemmingsplan “Buitengebied” bestemd als ‘Agrarisch-Cultuurgrond’.
8. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van:
  • artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4.6 van de regels van het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”, voor zover het bouwplan valt binnen dat bestemmingsplan; en
  • artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor, voor zover het bouwplan valt binnen het bestemmingsplan “Buitengebied”.
Omvang van het bouwplan
9. Eisers betogen dat een aanvraag is ingediend voor het bouwen van een woning, maar dat uit de publicatie van de omgevingsvergunning blijkt dat er een woning met loods is vergund.
9.1.
Het college voert aan dat dit betoog van eisers feitelijke grondslag mist. Uit de bij de aanvraag overgelegde stukken blijkt dat de woning en loods tegelijk zijn aangevraagd.
9.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers niet kunnen worden gevolgd in dit betoog. Uit de aanvraag en bijbehorende situatietekeningen volgt dat zowel de woning als de loods onderdeel zijn van het bouwplan. Die twee gebouwen zijn tegelijkertijd aangevraagd en met de omgevingsvergunning van 20 december 2023 vergund.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieve locatie
11. Eisers betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kavel van de vergunninghouder aan de [perceel 2] te klein zou zijn voor het bouwen van een nieuwe woning. Volgens eisers heeft die kavel een oppervlakte van 692 m² en zou die oppervlakte geen reden moeten zijn om ergens anders te bouwen. Daar komt bij dat het onderhavige perceel nog steeds in het bezit is van de gemeente, aldus eisers.
11.1.
Het college voert aan dat dit bouwplan is aangevraagd voor het perceel [perceel 1]. Het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” vereist niet dat de noodzaak voor het vergunnen van een woning wordt getoetst. Volgens het college is het daarom niet relevant of het perceel [perceel 2] al dan niet groot genoeg is om een nieuwe woning te bouwen. Daar komt bij dat een deel van dat perceel inmiddels is verkocht, waardoor daarop niet een soortgelijke twee-onder-een-kapwoning kan worden teruggebouwd. Het feit dat het perceel [perceel 1] nog in het bezit is van de gemeente, is geen reden om de omgevingsvergunning niet te verlenen. Gedurende de procedure zal de kavel in eigendom worden overgedragen aan de vergunninghouder, aldus het college.
11.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog van eisers niet slaagt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het college dient te besluiten op de aanvraag zoals die is ingediend. In dit geval is het bouwplan aangevraagd voor het perceel [perceel 1], niet voor het perceel
[perceel 2] en dat is dus de aanvraag waar het college op moest beslissen. Dat de vergunninghouder geen eigenaar is van het perceel maakt dat niet anders. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS wordt degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is alleen anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Nu het college als eigenaar van het perceel heeft verklaard dat hij medewerking wil verlenen aan het bouwplan en de kavel zal overdragen aan de vergunninghouder is daarvan geen sprake. Dat, zoals eisers stellen er een alternatieve locatie is voor het bouwplan maakt evenmin dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kan het college in beginsel niet vanwege alternatieven voor het project weigeren daaraan mee te werken, als het project op zichzelf aanvaardbaar is. Het college kan dat alleen weigeren als op voorhand duidelijk is dat met één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [1] De voorzieningenrechter overweegt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel [perceel 2] geen alternatieve locatie voor dit bouwplan is met een gelijkwaardig resultaat. Voldoende aannemelijk is dat dit bouwplan op [perceel 2] niet kan worden uitgevoerd gelet op de beperkte ruimte die op dat perceel resteert.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met de bestemmingsplannen
13. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met beide bestemmingsplannen en dat in dit geval sprake is van ongeoorloofde uitbreiding van het dorp Overschild. Er mag niet worden gebouwd binnen de bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’ in het bestemmingsplan “Buitengebied” en niet binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-cultuurgrond’ in het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”. Daar komt bij dat er geen bouwvlak is op het perceel. Het is een lege bouwkavel waar geen bestaande woning op staat. Uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt dat de hele woning in het buitengebied komt te staan, aldus eisers.
13.1.1.
Het college voert in het verweerschrift aan dat in beide bestemmingsplannen op het perceel [perceel 1] geen bouwvlak ligt. Over het bouwen in de bestemming ‘Dorpsgebied’ constateert het college dat het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” de bouw buiten een bouwvlak onder voorwaarden mogelijk maakt, te weten in artikel 4.6.1, aanhef en onder a, van de regels bij dat bestemmingsplan. Dit artikel maakt het mogelijk om af te wijken van de regels dat bouwwerken enkel gebouwd mogen worden binnen een bouwvlak. Het college stelt zich op het standpunt dat het gedeelte van de woning dat binnen de bestemming ‘Dorpsgebied’ valt, met gebruikmaking van artikel 4.6.1, aanhef en onder a, van de planregels kan worden vergund. Verder voert het college aan dat het gedeelte van de woning dat valt binnen de bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’ van het bestemmingsplan “Buitengebied” is vergund als bijbehorend bouwwerk bij het gedeelte van de woning dat valt binnen het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”. Volgens het college kan dit met gebruikmaking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor. Artikel 4 bevat niet de beperking dat het moet gaan om de uitbreiding van een al bestaand gebouw, dan wel de beperking dat het bijbehorende bouwwerk functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw. Ook hoeft het bijbehorende bouwwerk niet ondergeschikt te zijn. Het college verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de ABRvS [2] . Gelet op het voorgaande, stelt het college zich op het standpunt dat hij de woning heeft mogen vergunnen.
13.1.2.
Op de zitting is namens het college aangevoerd dat de bestemmingsplangrens dwars door het perceel [perceel 1] heen loopt. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft het college getoetst aan beide bestemmingsplannen, maar is het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” leidend geacht. Dit gelet op de feitelijke situatie op het perceel en inrichting van het perceel. Het perceel wordt feitelijk door een sloot gescheiden van het buitengebied. In dit kader heeft het college verwezen naar rechtspraak van de rechtbank Den Haag en de ABRvS [3] . Volgens het college ligt 40% van het perceel binnen het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”, ligt 60% van het perceel binnen het bestemmingsplan “Buitengebied”, is de westgevel van de beoogde woning geprojecteerd in het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” en is de rest van de woning geprojecteerd in het bestemmingsplan “Buitengebied”. Namens het college is betoogd dat die ligging blijkt uit de situatietekening bij de aanvraag, waarop de verschillende onderdelen van het bouwplan zijn geprojecteerd. Op die tekening is het perceel opgedeeld in stroken van 5 meter breed, met een totale perceelbreedte van 26 meter. De westgevel van de woning is geprojecteerd op 10 meter afstand van de perceelsgrens. Volgens het college is er, omdat de westgevel van de woning binnen het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” valt, sprake van een hoofdgebouw omdat de woning dient ter verwezenlijking van de dorpsbestemming met woonfunctie. De rest van de woning is met toepassing van het Bor vergund als uitbreiding van het hoofdgebouw en dus als bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor, aldus het college.
13.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan deels kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor. Zij overweegt daartoe het volgende.
13.2.1.
Partijen zijn het er over eens dat het bouwplan in strijd is met beide hier geldende bestemmingsplannen omdat:
  • er geen woning op het perceel [perceel 1] aanwezig is, er geen bouwvlak op dat perceel aanwezig is en de dakopbouw hoger wordt dan de toegestane 4,5 meter (strijdigheden met het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”); en
  • het bouwplan niet past binnen de bestemming ‘Agrarische-Cultuurgrond’ (strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied”).
13.2.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit een ander standpunt over de locatie van de beoogde woning heeft ingenomen, dan namens het college op de zitting is gepresenteerd. In dat besluit heeft het college aangegeven dat de woning op zo’n vijf meter van de perceelsgrens komt te liggen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning op de situatietekening bij de aanvraag van 27 november 2023 (blad N-00 Situering) op tien meter afstand van de perceelsgrens is geprojecteerd. Gelet op die afstand en de twee bestemmingsplankaarten en met behulp van de meetfunctie op Regels op de kaart [4] stelt de voorzieningenrechter vast dat de woning geheel is geprojecteerd in het plangebied “Buitengebied”. Anders dan het college stelt, is (een deel van) de woning niet geprojecteerd binnen het plangebied “Verbrede reikwijdte Overschild”.
13.2.3.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [5] volgt dat in de omschrijving van het begrip bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, expliciet is opgenomen dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw, dat wil zeggen een gebouw dat strekt tot verwezenlijking van de bestemming. Volgens de Nota van Toelichting [6] bij dit artikel betekent dit dat er zonder hoofdgebouw op een perceel dus ook geen sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk.
13.2.4.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat (een deel van) de geprojecteerde woning als uitbreiding van het hoofdgebouw en dus als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor voor vergunningverlening op grond van het Bor in aanmerking komt. Op het perceel ontbreekt namelijk een hoofdgebouw. De woning is immers, zoals hiervoor overwogen, geheel geprojecteerd binnen de bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’. De geprojecteerde woning is in strijd met die bestemming, waardoor dat gebouw niet bijdraagt aan verwezenlijking van die bestemming. De woning kan daarom niet worden aangemerkt als hoofdgebouw als bedoeld in het Bor. De geprojecteerde loods is ook geen hoofdgebouw omdat dat gebouw niet binnen de bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’ is geprojecteerd en daarmee niet bijdraagt aan de verwezenlijking van die bestemming. Nu de woning in dit geval geen bijbehorend bouwwerk is, kon het college de omgevingsvergunning niet verlenen met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor. De verwijzingen ter zitting van het college naar de hiervoor vermelde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel. Die rechtspraak heeft geen betrekking op de vraag wat het hoofdgebouw op een perceel is en in hoeverre sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor.
13.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan deels kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4.6 van de regels van het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”. Het college heeft in het bestreden besluit op bezwaar en in het primaire besluit ten onrechte niet onderkend dat de woning niet binnen dat plangebied is geprojecteerd.
13.4.
Het bestreden besluit op bezwaar is niet voldoende zorgvuldig voorbereid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. Dat besluit is ook niet voorzien van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
14. Deze beroepsgrond slaagt.
Dorpsbouwmeester
15. Eisers betogen dat de dorpsbouwmeester hen ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een burengesprek. Vanuit hun woning kijken zij uit op het perceel [perceel 1] en in de richting van het Schildmeer. Dat uitzicht zal worden belemmerd door dit bouwplan. Door hen niet uit te nodigen, is in dit geval gehandeld in strijd met de Structuurvisie Overschild 2018-2028 (de Structuurvisie) en de daarin opgenomen dorpsvisie, aldus eisers.
15.1.
Het college voert aan dat de Structuurvisie en de daarin opgenomen dorpsvisie als kaders zijn meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”. De uitgangspunten uit die visies zijn op die manier juridisch geborgd. Het college wijst erop dat in de functieomschrijving van de dorpsbouwmeester staat dat de dorpsbouwmeester een burengesprek organiseert ‘in uw straat’. Volgens het college moet hieruit opgemaakt worden dat de bestemmingsplanwetgever heeft beoogd om de kring van omwonenden niet te groot te maken. Tussen het perceel van eisers en het perceel [perceel 1] liggen twee percelen die niet in eigendom zijn van eisers. Dit betekent dat de dorpsbouwmeester eisers terecht niet heeft uitgenodigd voor een burengesprek, aldus het college.
15.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich in dit geval op het standpunt heeft mogen stellen dat de dorpsbouwmeester niet gehouden was eisers uit te nodigen voor het burengesprek. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild” volgt dat bij het opstellen van dat bestemmingsplan rekening is gehouden met wat in de Structuurvisie staat. Uit die toelichting volgt ook dat de dorpsbouwmeester voor een integrale afweging zorgt. In de bijlage bij die toelichting is het proces dat de dorpsbouwmeester doorloopt, beschreven. Uit het advies van de dorpsbouwmeester van 23 november 2023 volgt dat dit proces in dit geval is doorlopen. De voorzieningenrechter betrekt ook bij haar oordeel dat eisers geen buren zijn van die bouwlocatie.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit op bezwaar in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit op bezwaar van 7 mei 2024. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Dit omdat het college bij het nieuwe besluit op bezwaar een belangenafweging moet verrichten. Ook draagt de voorzieningenrechter niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat niet uitgesloten is dat het college bij het nieuw te nemen besluit de openbare voorbereidingsprocedure moet volgen. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft het college hiervoor zes weken.
18. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit van 20 december 2023 waarbij omgevingsvergunning is verleend wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar. Dit betekent dat niet op grond van die omgevingsvergunning mag worden gebouwd zolang de getroffen voorlopige voorziening geldt.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 187,- aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De voorzieningenrechter stelt die reiskosten vast op een totaalbedrag van € 10,64 (een retourreis voor twee personen met het openbaar vervoer, tweede klasse, tussen [perceel 3] in [plaats] en Guyotplein 1 in Groningen). De voorzieningenrechter ziet ook aanleiding om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten voor het uittreksel uit het register van het Kadaster van
25 juli 2024. De voorzieningenrechter stelt die kosten vast op een totaalbedrag van € 3,35.
De totale proceskostenveroordeling van het college bedraagt daarmee € 13,99. Er zijn verder geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 24/2937 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 mei 2024;
- draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van
deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 20 december 2023 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer
LEE 24/3222 af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 13,99 aan proceskosten aan
eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake
afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)Bijlage II Behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7
Artikel 1
In deze bijlage wordt verstaan onder:
[…]
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
[…]
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, komen in aanmerking: 1. een bijbehorende bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
[…]
Bestemmingsplan “Verbrede reikwijdte Overschild”

Artikel 4 Dorpsgebied

4.1
BestemmingsomschrijvingDe voor 'Dorpsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in de Lijst vrije beroepen dan wel een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in de Lijst aan-huis-verbonden bedrijven;
bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijven gemengd onder de milieucategorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' of 'garage';
garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage';
museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
religieuze doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';
cultuurgrond, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurgrond' niet worden aangemerkt als erf;
opslag ten behoeve van woningonderhoud, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
wegen en paden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen,
speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water;
met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen;
en tevens voor:
 een bestaand aan-huis-verbonden bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis'.
In de bestemming zijn geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen begrepen.
4.2
BouwregelsBouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:
4.2.1
Gebouwen en overkappingen – algemeen
a. per bouwperceel is het bestaande aantal woningen toegestaan;
[…]
4.2.2
Situering en maatvoering gebouwen en overkappingen
Voor wat betreft de situering van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. gebouwen, niet zijnde bijbehorende bouwwerken bij woningen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
[…]
k. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m, begrensd door de volgende formule: maximale bouwhoogte (m) = (afstand daknok tot de perceelsgrens (m) x 1,9)) + 4,5; met in achtneming van het gestelde in 17.1.1 vrijwaringszone -molenbiotoop, en met dien verstande dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van de goothoogte van hoofdgebouwen met het oog op de aansluiting op omliggende bebouwing;
[…]
4.6 Omgevingsvergunning voor afwijken
4.6.1
Afwijkingsbevoegdheid herstructurering (bestemmingsplanactiviteit)
a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels genoemd in 4.2.1 tot en met 4.2.3 ten behoeve van het aardbevingsbestendig maken en het in dat kader herstructureren van Overschild. In dat kader is herbouw en nieuwbouw van gebouwen binnen het totale gebied van deze bestemming en op nieuwe bouwpercelen mogelijk.
Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  • nieuwe woningen mogen uitsluitend als vervanging van bestaande woningen worden gebouwd, met dien verstande dat uitbreiding met ten hoogste 5 woningen binnen deze bestemming mogelijk is;
  • er dient overleg over een bouwplan te zijn geweest met de dorpsbouwmeester - en door de dorpsbouwmeester uitgenodigde omwonenden - en er dient een door de dorpsbouwmeester getekend verslag te zijn verkregen waarin wordt ingegaan op het effect van de afwijkingen op de goede fysieke leefomgeving. In het verslag neemt de dorpsbouwmeester zijn beoordeling en die van de omwonenden van het bouwplan mee. Hierbij wordt ook het uiterlijk van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 15.2 sub a beoordeeld.
c. Bijzondere aanvraagvereisten Omgevingsvergunning
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 4.6.1 gaat, naast andere wettelijke gestelde aanvraagvereisten, vergezeld van:
  • het schriftelijk advies van de Dorpsbouwmeester zoals bedoeld in artikel 15.2; Het advies voldoet aan het gestelde in artikel 15.2 en in de advisering wordt de Structuurvisie Overschild en het Dorpsvisie Versterking Overschild (Witboek 2.0) van Midden-Groningen betrokken.
  • een voorstel voor aanpassing van dit bestemmingsplan/het omgevingsplan ten behoeve van het gestelde onder 4.6.4. Uit dit voorstel moet in ieder geval blijken hoe het nieuwe bouwvlak vorm dient te krijgen en waar de bijbehorende bouwwerken gebouwd gaan worden.
Bestemmingsplan “Buitengebied”

Artikel 4 Agrarisch – Cultuurgrond

4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
bos- en/natuurelementen met een oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
hout- en windsingels ter flankering van agrarische bouwpercelen;
natuurvriendelijke overzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
bestaande gaslocaties ter plaatse van de 'overige zone - gaslocatie'
met daaraan ondergeschikt:
groen- en nutsvoorzieningen;
voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische opstappunten.
bestaande landbouwontsluitingswegen
bijbehorende additionele voorzieningen.
en tevens voor:
bestaande veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
bestaande mestbassins en mestsilo's, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – mestbassin/mestsilo';
het gebruik van de gronden voor een kwekerij, een boomkwekerij of fruitteelt, ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw'
bedrijfsmatige opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
een voedselbos, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voedselbos'.
een bestaand gronddepot, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gronddepot';
een bestaande paardenrenbaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenrenbaan';
een paardrijbak, mits voldaan wordt aan 4.4.1 sub a;
4.2
Bouwregels
Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaand is toegestaan:
4.2.1
Bouwwerken algemeen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:
a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden opgericht, met uitzondering van verbouw of vervangende nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande maatvoering moet worden gehanteerd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3417.
2.Zie de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 februari 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:BP7299) en de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:677).
4.Zie https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/
5.Zie de uitspraken van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:963) en van 5 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2323).
6.Staatsblad 2010, nummer 143, blz. 132 en 133.