Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/9058 WOW44 en AWB 09/9059 WOW44
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. De Raad Bouwontwikkeling B.V., gevestigd te Noordwijk,
2. Bulers B.V., gevestigd te Den Haag, hierna te noemen eiseressen,
gemachtigde mr. H.S. Weeda,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 13 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres sub 1 om bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een bedrijfsgebouw aan de Binckhorstlaan ter plaatse van nummer 176 te Den Haag, kadastraal bekend sectie AP, nummer 1164, afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2009, verzonden op 12 november 2009, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 3 november 2009, het hiertegen door eiseres sub 1 en 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres sub 1 bij brief van 22 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 23 december 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft enige stukken overgelegd.
Het beroep is op 30 november 2010 ter zitting behandeld.
Namens eiseressen is verschenen [A], bijgestaan door mr. H.S. Weeda en
mr. I.R. Köhne. Verweerder was vertegenwoordigd door [B].
II OVERWEGINGEN
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan, waarvoor eiseres sub 1 op 29 april 2008 een aanvraag om reguliere bouwvergunning eerste fase heeft ingediend, voorziet in de bouw van een 39,8 meter hoog bedrijfspand met showrooms en een kantoorgebouw met parkeergarage op de locatie van een bestaande bouwmarkt aan de Binckhorstlaan ongeveer tegenover de Mercuriusweg te Den Haag.
Eiseres sub 2 is eigenaar van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft en kan om die reden, naast eiseres sub 1, als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden aangemerkt.
Verweerder heeft de aangevraagde bouwvergunning eerste fase geweigerd vanwege strijdigheid met het ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten geldende bestemmingsplan en met de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening.
In het bestreden besluit is overwogen dat uit relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het beeld naar voren komt dat voor de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel van kadastrale percelen wordt uitgegaan. Voor de betekenis van de begrippen moet worden uitgegaan van hetgeen in de voorschiften van het geldende bestemmingsplan is bepaald. Verweerder leidt uit de van belang zijnde voorschriften van het bestemmingsplan af dat het bouwplan, dat wordt gerealiseerd op één kadastraal perceel, twee bouwpercelen beslaat. Met de omschrijving van het begrip bouwperceel in artikel 1 van de planvoorschriften is niet beoogd om mogelijk te achten dat één bouwperceel in meerdere bestemmingsvlakken kan liggen, aldus verweerder. Indien een kadastraal perceel in meerdere bestemmingsvlakken ligt is volgens verweerder voor de toetsing aan het bestemmingsplan sprake van meerdere bouwpercelen.
Voor beide bouwpercelen afzonderlijk geldt dat ten hoogste 80% mag worden bebouwd. Nu de bouwaanvraag voorziet in vrijwel gehele bebouwing van één van de twee bouwpercelen is het bouwplan strijdig met het bestemmingsplan.
Voorts stelt verweerder dat het bouwplan tevens in strijd is met het bestemmingsplan, nu parkeren ingevolge de planvoorschriften slechts is toegestaan ten dienste van de ter plaatse geldende bestemming. De parkeerplaatsen op maaiveld ten behoeve van de showroom zijn derhalve niet toegestaan, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder geweigerd een vrijstelling te verlenen nu het bouwplan evenmin past in het inmiddels door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Nieuw Binckhorst Zuid".
Eiseressen hebben gesteld dat ten onrechte is geconcludeerd dat zich strijd met het geldende bestemmingsplan voordoet. Zij zijn dan ook van mening dat de bouwvergunning eerste fase van rechtswege is verleend.
Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eiseressen aangevoerd dat sprake is van één bouwperceel waarin twee bestemmingsvlakken zijn gelegen. Eiseressen voeren aan dat de definitie van het begrip "bouwperceel" volgens het bestemmingsplan is "een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan". In casu is op basis van het voorgaande zonder meer sprake van één bouwperceel en niet van twee bouwpercelen, aldus eiseressen. De enkele omstandigheid dat artikel 4, derde lid, sub h, en artikel 5, derde lid, sub o, van de planvoorschriften toestaat dat bebouwing op een bouwperceel met de ene bestemming één geheel mag vormen met bebouwing op een aangrenzend bouwperceel met een andere bestemming betekent niet dat een bouwperceel maar één bestemming mag hebben. Indien er twee bouwpercelen met twee bestemmingen zijn, mag er immers grensoverschrijdend worden gebouwd, maar dat betekent naar de mening van eiseressen niet dat als er op één perceel twee bestemmingen rusten het daarmee twee bouwpercelen zouden worden. Dit blijkt volgens eiseressen ook uit artikel 3, eerste lid, in relatie tot artikel 4, derde lid, onder h, respectievelijk artikel 5, derde lid, onder o, van de planvoorschriften. Hiermee wordt aangesloten bij de interpretatie van het begrip bouwperceel zoals gehanteerd in de jurisprudentie van de Afdeling. In dit verband hebben eiseressen verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008, LJN: BC2123, waarin is overwogen dat bij de vaststelling van de omvang van het bouwperceel de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel moet worden uitgegaan van kadastrale percelen. De overweging van de commissie dat bij de toetsing aan het bestemmingsplan er vanuit moet worden gegaan dat voor het begrip bouwperceel niet alleen de kadastrale gegevens bepalend zijn maar ook de bestemmingsvlakken is een onjuiste interpretatie, aldus eiseressen.
Nu het bouwplan wordt gerealiseerd op één bouwperceel geldt ten aanzien van dit gehele bouwperceel het planvoorschrift dat ten hoogste 80% mag worden bebouwd. Het bouwplan is dan ook niet in strijd met het de ter plaatse geldende bebouwingspercentages, zoals opgenomen in het bestemmingsplan, aldus eiseressen.
Voorts voeren eiseressen aan dat het bouwplan evenmin in strijd is met de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van het parkeren. De parkeergelegenheid op maaiveldniveau is immers ten behoeve de bedrijfsfunctie die tevens op de begane grond van het te realiseren pand is opgenomen. Verweerder heeft ten slotte volgens eiseressen op onjuiste gronden vrijstelling geweigerd.
In het verweerschrift is, onder verwijzing naar de toelichting van het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan, vermeld dat de bepalingen van artikel 4, derde lid, onder h en artikel 5, derde lid onder o, slechts afwijking toestaan van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, hetgeen echter niet betekent dat hiermee ook de voorschriften van de verschillende bestemmingen worden 'meegenomen'. De voorschriften van beide bestemmingen blijven, naar de mening van verweerder, dan ook onverminderd van toepassing. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van maximaal 80% bebouwing per bestemming. De door eiseressen aangehaalde jurisprudentie heeft betrekking op bouwpercelen die gelegen zijn binnen één bestemming en is volgens verweerder derhalve niet vergelijkbaar, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Wow, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse gold ten tijde van belang het bestemmingsplan "Binckhorst". Het betrokken perceel heeft hierin de bestemming "Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren toegestaan (B+D+Kt)", alsmede de bestemming "Bedrijfsdoeleiden (B)".
In artikel 5, eerste lid, onder 1.1, van de planvoorschriften is bepaald dat gronden met de bestemming "B+D+Kt" zijn bestemd voor bedrijven waaronder groothandelsbedrijven en laboratoria begrepen worden, detailhandel in volumineuze goederen, maximaal twee restaurants of café-restaurants en kantoren doch niet in de begane grondlaag.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder 1.2, van deze voorschriften zijn op deze gronden uitsluitend ten dienste van en in verband met de bestemming gebouwen (waaronder dienstwoningen), andere bouwwerken, ontsluitingswegen, parkeergelegenheid, andere bijbehorende voorzieningen en erven toegestaan.
In artikel 4, eerste lid, onder 1.1, van de planvoorschriften is bepaald dat gronden met de bestemming "B"zijn bestemd voor bedrijven waaronder groothandelsbedrijven en laboratoria.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1.2, zijn op deze gronden uitsluitend ten dienste van en in verband met de bestemming onder meer toegestaan: gebouwen, andere bouwwerken, ontsluitingswegen en parkeergelegenheid.
Artikel 1, onder k, van de planvoorschriften verstaat onder bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, mogen de gebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
In artikel 5, derde lid, aanhef en onder h, is bepaald dat van elk bouwperceel ten hoogste 80% mag worden bebouwd.
In artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat van elk bouwperceel ten hoogste 80% mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften mag het bouwen niet plaatshebben met overschrijding van bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
In artikel 5, derde lid, aanhef en onder o, is bepaald dat, in afwijking van het derde lid, onder a en artikel 3, eerste lid, de bebouwing op een bouwperceel één geheel mag vormen met de bebouwing op een aangrenzend bouwperceel met de bestemming "B".
In artikel 4, derde lid, aanhef en onder h, is bepaald dat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, de bebouwing op een bouwperceel één geheel mag vormen met de bebouwing op een aangrenzend bouwperceel met de bestemming "B+D+Kt".
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat het bouwplan vrijwel geheel is voorzien op gronden met de bestemming "B+D+Kt". Alleen de hellingbaan naar de parkeerkelder en de bovengrondse parkeerplaatsen zijn voorzien op de bestemming "B".
In geschil is hoe de hiervoor genoemde bepalingen moeten worden gelezen in een situatie zoals hier aan de orde, waarin het bouwplan op beide bestemmingen is gesitueerd.
Uit de planvoorschriften - bezien in onderlinge samenhang - leidt de rechtbank af dat de planwetgever wil dat een bestemmingsvlak voor ten hoogste 80% wordt bebouwd, en dat hij dit oogmerk wil realiseren door het begrip "bouwperceel" te koppelen aan de bestemming waarin de bebouwbare grond is gelegen. Daartoe wijst de rechtbank op de zinsneden "op een aangrenzend bouwperceel" in de artikelen 5, derde lid, aanhef en onder o, en artikel 4, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank verliezen deze zinsneden elke betekenis indien - zoals eiseressen betogen - tussen een bouwperceel en bestemmingsvlak geen enkel verband bestaat. Gelet op een en ander volgt de rechtbank de uitleg die verweerder in het bestreden besluit aan het begrip "bouwperceel" heeft gegeven.
In het verlengde hiervan hecht de rechtbank aan de artikelen 5, derde lid, aanhef en onder o, en artikel 4, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften een andere betekenis dan eiseressen voor ogen staat. Naar het oordeel van de rechtbank wil de planwetgever met voornoemde bepalingen slechts mogelijk maken dat een gebouw op meer dan één bestemmingsvlak kan worden opgericht - aangezien ook de oprichting van twee tegen elkaar gelegen panden is geoorloofd - maar niet tevens dat een bestemmingsvlak voor meer dan 80% wordt bebouwd. Met andere woorden: naar het oordeel van de rechtbank bieden de artikelen 5, derde lid, aanhef en onder o, en artikel 4, derde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften minder flexibiliteit dan eiseressen blijkbaar veronderstellen.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Wow wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Het bestemmingsplan "Binckhorst" voorziet in de mogelijkheid binnenplanse vrijstelling te verlenen voor de overschrijding van het bebouwingspercentage (artikel 5, vijfde lid, onder 5.1.c). Nu het bouwplan niet past binnen het op 15 april 2010 in werking getreden bestemmingsplan "Binckhorst (Nieuw Binckhorst Zuid)", waarin het perceel de bestemming "Groen - uit te werken bestemming" heeft gekregen, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid weigeren medewerking te verlenen aan een vrijstellings-procedure.
Gelet op het vorenstaande was verweerder verplicht de aangevraagde bouwvergunning wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wow te weigeren. De overige beroepgronden behoeve dan ook verder geen bespreking.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. L. Koper, mr. M.P. de Valk en mr.dr. L.M. Koenraad, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.