ECLI:NL:RBNNE:2024:3330

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 23/3330
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in plaats van een paardenhouderij in Noordenveld

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. C.J. Koenen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Nuijens. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op een perceel waar voorheen een paardenhouderij was gevestigd. De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet in strijd is met de provinciale regels en voldoet aan de gemeentelijke woonvisie. Het college heeft terecht aangenomen dat er behoefte bestaat aan het soort woningen dat wordt gebouwd en dat de omgevingsvergunning leidt tot een ruimtelijke verbetering. De rechtbank wijst op de noodzaak van de vergunning en de voorwaarden die zijn verbonden aan het gebruik van de woning. De eisers hebben hun beroepsgronden met betrekking tot natuurbescherming ingetrokken en de rechtbank behandelt enkel de strijd met de provinciale verordening en de gemeentelijke woonvisie. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, en dat er geen sprake is van strijd met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.J. Koenen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, het college
(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het gebruik van de grond in strijd met de bestemming op het perceel [adres 1] te [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning verleend met het bestreden besluit van 24 mei 2023.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarbij het college tevens een nader advies van BügelHajema heeft overgelegd.
1.3.
Eisers hebben op 5 december 2023 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 10 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan in die zaak, met kenmerk LEE 23/5095. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen.
1.4.
Op 7 februari 2024 heeft het college op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wijzigingsbesluit ingebracht in de beroepsprocedure. Als bijlage bij dit besluit is een aanvullend welstandsadvies van 25 januari 2024 gevoegd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de heer Zimmerman van Ziment B.V., de gemachtigde van het college, mevrouw S. de Jong van BügelHajema, [derde] namens vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
1.6.
Ter zitting is ook het beroep, zaaknummer LEE 23/5331, tegen de verlening van een vergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit behandeld. Nadat partijen overeenstemming hadden bereikt over de einddatum van deze vergunning op 25 augustus 2024, hebben eisers dit beroep ter zitting ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning bouwen en strijdig gebruik (in redelijkheid) heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 oktober 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1.
Het college heeft aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een woning op het perceel [adres 1] te [woonplaats] . Op dit perceel was een paardenhouderij gevestigd.
5.2.
Het perceel is op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Kleine kernen Noordenveld (hierna: het bestemmingsplan) bestemd als ‘Bedrijf’. Op het perceel rusten voorts de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’, en ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
5.3.
Aan de vergunning heeft het college onder andere het voorschrift verbonden dat het gebruik van de woning als burgerwoning enkel toegestaan is, indien ter plaatse van het perceel geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden.
5.4.
Met het wijzigingsbesluit van 7 februari 2024 heeft het college dit voorschrift als volgt gewijzigd:
“het bouwen, in stand houden en het gebruik van de woning als burgerwoning is enkel toegestaan, indien ter plaatse van het gehele perceel, thans kadastraal bekend [perceel] , geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden.”
5.5.
Eisers wonen aan de [adres 2] te [woonplaats] . Dit perceel grenst aan het perceel van vergunninghouder.
5.6.
Eisers hebben naar aanleiding van het ontwerpbesluit een zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze was voor het college geen reden om van verlening van de vergunning af te zien. Wel heeft het college enkele voorschriften gewijzigd of aangevuld in het uiteindelijke besluit tot vergunningverlening, namelijk de voorschriften over de erfinrichting, het houden van paarden tijdens de aanleg van de woning en het uitgraven van de woning onder archeologische begeleiding.
Omvang geding
6. Eisers hebben ter zitting de beroepsgronden die zien op natuurbescherming ingetrokken. De rechtbank zal daarom enkel de gronden die zien op de strijd met de provinciale verordening en de gelijkwaardige alternatieven inhoudelijk behandelen.
Toestemming strijdig gebruik
7. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik niet verleend had mogen worden, omdat het bouwplan in strijd is met provinciale regels. Er wordt namelijk niet voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.17, lid 2, onder b, sub ii en iv, van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 (hierna: de verordening). Het plan levert geen significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past niet binnen de gemeentelijke woonvisie.
Strijd met gemeentelijke woonvisie (artikel 2.17, tweede lid, onder b, sub iv)
7.1.
Eisers verwijzen naar de gemeentelijke woonvisie, vastgelegd in de ‘Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld’ van 20 april 2016 en de ‘Omgevingsvisie Noordenveld 2030’ van 15 februari 2017, en stellen dat daaruit volgt dat woningbouw in de kleine kernen enkel onder strikte voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Een voorwaarde is dat er aangetoonde behoefte voor de langere termijn bestaat. Het college verwijst hiervoor naar gegevens uit het ‘Woningmarktonderzoek Noordenveld 2020-2030 van KAW (hierna: het Woningmarktonderzoek), waaruit zou blijken dat er voor de kernen een aanzienlijke behoefte bestaat. Bij nadere lezing van het onderzoek blijkt echter dat de behoefte op termijn juist af zal nemen door vergrijzing en dat er ook geen behoefte staat aan dit woningtype, namelijk dure, grote, vrijstaande woningen. Er wordt dan ook niet aangetoond dat de behoefte op langere termijn bestaat en het bouwplan past dus niet binnen de gemeentelijke woonvisie.
7.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan in lijn is met de gemeentelijke woonvisie. Ten aanzien van de behoefte stelt het college voorop dat de vergunning is verleend voor één woning die zal worden bewoond door vergunninghouder. Uit het Woningmarktonderzoek blijkt bovendien dat sprake is van een behoefte in de kleine kernen van 50 tot 90 woningen. Daarbij is de verwachting dat het beeld van een vergrijsd Noordenveld zal normaliseren door bijvoorbeeld migratie uit de stad Groningen en afname van oudere gezinnen. Ook is van belang dat de verwachting is dat weinig gezinswoningen vrijkomen, waardoor daar de komende jaren nog steeds behoefte aan is. Dat er voornamelijk behoefte is aan woningen in een lager prijssegment, betekent niet dat er geen behoefte is aan woningen in een hoger segment. Op grond van de nieuw vastgestelde ‘Woonvisie Noordenveld’ van 28 september 2023 blijkt tot slot dat er behoefte is aan 30-45 dure woningen in de kernen. Dit soort initiatieven zijn bovendien nodig om de ambitie van 1.000 extra woningen tot 2030 te halen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede grond heeft aangenomen dat er voor de langere termijn behoefte bestaat aan het soort woningen als de onderhavige. Hetgeen eisers hiertegen ingebracht hebben doet hier niet aan af. Uit het door het college aangehaalde Woningmarktonderzoek blijkt deze behoefte, aangezien voor de kleine kernen een behoefte van 50 tot 90 woningen is vastgesteld voor de jaren 2020 tot 2030. Het bouwplan voldoet derhalve aan de voorwaarde uit de gemeentelijke woonvisie.
Geen ruimtelijke verbetering (artikel 2.17, tweede lid, onder b, sub ii)
8. Eisers stellen voorts dat er geen sprake is van een ruimtelijke verbetering. Met het bestreden besluit wordt afgeweken van het bestemmingsplan en wordt een woning toegestaan. De bestemming wijzigt niet. Een bedrijf, zoals de huidige manege met 17 paarden, is daardoor nog steeds mogelijk op het perceel. Het vergunningvoorschrift waarmee het gebruik als burgerwoning wordt gereguleerd voorkomt dit niet. Het perceel kan gesplitst worden, waardoor het ene deel voor wonen gebruikt kan worden en het andere deel voor bedrijfsactiviteiten. Als het voorschrift niet nageleefd wordt, dan mag de woning niet meer gebruikt worden als burgerwoning, maar hoeft niet afgebroken te worden. De woning kan dan voor bedrijfsdoeleinden gebruikt worden, naast het gebruik van de rest van het perceel voor bedrijfsactiviteiten. Het vergunningvoorschrift is bovendien in strijd met de goede ruimtelijke ordening, nu dit impliciet een gebruiksverbod van de bedrijfsbestemming inhoudt, terwijl het bestemmingsplan bedrijfsmatige activiteiten toestaat. De geëigende weg om dit gebruiksverbod te realiseren was een bestemmingsplanherziening.
De landschappelijke inpassing is daarnaast onvoldoende geborgd, nu niet alle vereiste toestemmingen zijn gegeven. Voor de inrichting van het erf waren ook een aanlegvergunning en een bouwvergunning voor het verkleinen van de paardenbak nodig. Het voorschrift over de erfinrichting is voorts niet uitvoerbaar, omdat vergunninghouder geen eigenaar is van alle percelen waarvoor de erfinrichting is voorzien.
Het bouwplan voldoet tot slot niet aan de aan de stedenbouwkundige en ruimtelijke voorwaarden en uitgangspunten van ‘het beschermde dorpsgezicht Westervelde’, de ‘Noordenveldse kwaliteitsgids’ en de ‘gids omgevingskwaliteit Noordenveld’. Ter onderbouwing van dit standpunt leggen eisers een advies over van N. Zimmerman, een architect van Ziment B.V.
Op grond van voorgaande stellen eisers dat er geen sprake is van een verbetering, maar van een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het provinciale beleid, dat ook verankerd is in de verordening. Dat blijkt ook duidelijk uit de vooroverlegreactie van de provincie. Aan de voorwaarden voor woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied, als bedoeld in artikel 2.17 van de verordening wordt voldaan.
Het college stelt voorts dat het vergunde project leidt tot een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De bedoeling is dat alle bedrijfsactiviteiten op het perceel blijvend gestaakt worden en om het perceel te gaan gebruiken voor ‘wonen’. Daarmee zal een overlastveroorzakende paardenhouderij herontwikkeld worden tot woonperceel met één zorgvuldig landschappelijk ingepaste woning. Door aan de vergunning het voorschrift te verbinden dat de woning alleen als burgerwoning gebruikt mag worden, indien op het perceel geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, is geborgd dat de bedrijfsactiviteiten gestaakt blijven. Uit dit voorschrift blijkt voldoende duidelijk dat het ziet op het hele perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, waardoor het niet omzeild kan worden door het perceel met de burgerwoning kadastraal af te splitsen. Het is voorts op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) toegestaan om aan een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, een voorschrift te verbinden op grond waarvan bepaalde planologische mogelijkheden niet meer benut mogen worden. Wordt het voorschrift niet nageleefd, dan kan hiertegen handhavend opgetreden worden, zo volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017. [1] Voor de terreininrichting zijn geen andere vergunningen nodig. De aanlegvergunning is reeds geborgd doordat een vergunning is verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Een aparte aanlegvergunning is dan niet vereist, zo volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 30 juli 2014. [2] De vergunning om de omheining bij de paardenbak te wijzigen is ook onderdeel van de verleende vergunning. Bovendien maakt deze omheining geen onderdeel uit van het erfinrichtingsplan, waardoor het niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het erfinrichtingsplan. Ook het feit dat de grond deels in eigendom is van de gemeente staat niet in de weg aan de uitvoerbaarheid, nu de gemeente het plan volledig onderschrijft en hieraan medewerking wil verlenen.
Bij de herontwikkeling is uitgebreid rekening gehouden met de omgeving met bijbehorende waarden en kwaliteiten. Dit blijkt ook nadrukkelijk uit de paragrafen 2.4, 2.5 en 4.2 van de ruimtelijke onderbouwing. Het bouwplan voldoet aan de stedenbouwkundige en ruimtelijke voorwaarden en uitgangspunten van het ‘beschermde dorpsgezicht Westerveld’, de ‘Noordenveldse kwaliteitsgids’ en de ‘gids omgevingskwaliteit Noordenveld’. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar het advies van 16 november 2023 van mevrouw De Jong, stedenbouwkundige bij BügelHajema, in reactie op de contraexpertise van de heer Zimmerman.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de aan de vergunning verbonden voorschriften in dit geval voldoende geborgd heeft dat het perceel niet bedrijfsmatig gebruikt zal worden. Ter zitting is ook gebleken dat vergunninghouder de woning bijna volledig gebouwd heeft en dat de paarden niet meer op het perceel zijn. De kapschuur waarin de paarden gestald werden, is gesloopt. Ter zitting hebben eisers eveneens aangegeven dat met het voorschrift in het wijzigingsbesluit van 7 februari 2024 voldoende geborgd is dat de woning, bij illegaal gebruik als bedrijfswoning, niet kan blijven staan.
8.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat met de verleende omgevingsvergunning niet tevens een aanlegvergunning voor de erfinrichting is verleend. Anders dan in de door het college aangehaalde uitspraak van 30 juli 2014 ziet de vergunning voor strijdig gebruik naar het oordeel van de rechtbank enkel op de plaatsing van de woning en niet op de gehele erfinrichting, waardoor voor de erfinrichting nog een aparte aanlegvergunning nodig zou kunnen zijn. In de door het college aangehaalde uitspraak ging het om de realisatie van een rondweg, waarbij de verschillende werkzaamheden zodanig samenhingen en gelijktijdig plaatsvonden dat daaruit logischerwijs volgt dat geen aparte vergunningen voor het strijdig gebruik en de aanleg nodig zijn. Dat is in dit geval anders. De erfinrichting kan volledig los van de bouw van de woning plaatsvinden. Uit een voorschrift bij de vergunning blijkt weliswaar dat de erfinrichting, inclusief landschappelijke inpassing, conform het erfinrichtingsplan dient te worden gerealiseerd, maar hieruit blijkt op geen enkele wijze welke activiteiten ten behoeve van de erfinrichting plaats zullen vinden, waardoor de vergunning niet voldoet aan de eisen die artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo daaraan stelt. De rechtbank volgt het standpunt van het college daarom niet. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet betekent dat er geen sprake zou zijn van een ruimtelijke verbetering. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het college het realiseren van de woning in plaats van de paardenhouderij als een ruimtelijke verbetering heeft mogen beschouwen en dat reeds daarom sprake is van een ruimtelijke verbetering.
8.4.
Ten aanzien van eisers’ stelling dat het bouwplan niet voldoet aan de stedenbouwkundige en ruimtelijke voorwaarden en uitgangspunten overweegt de rechtbank dat het college op een welstandsadvies af mag gaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [3]
8.5.
In het door eisers overgelegde advies betoogt de heer Zimmerman dat het bouwplan niet voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het materiaalgebruik, de gevelcompositie, de positie en richting van de te bouwen woning en de omvang. De rechtbank overweegt dat uit het wijzigingsbesluit en het ter zitting besprokene blijkt dat de woning opgetrokken zal worden in hout en baksteen en dat de kap bedekt zal zijn met riet. De woning voldoet daarmee aan de ruimtelijke eisen die daaraan gesteld worden. De rechtbank overweegt voorts dat het bouwplan verticaal gelede gevelopeningen krijgt, zoals de regels voorschrijven. De conclusie van de heer Zimmerman dat hier sprake is van een eigentijdse schuurwoning en niet van een traditionele schuurwoning en dat het bouwplan daarom niet aan de eisen voldoet, volgt de rechtbank niet. De regels schrijven niet voor dat de schuurwoning traditioneel of eigentijds moet zijn, dus dit is geen voorschrift waarvan naleving vereist is. Hetzelfde geldt voor de richting van de woning. Dat de heer Zimmerman een andere mening toegedaan is over de ruimtelijk meest logische richting van de woning betekent niet dat het welstandsadvies daarmee onjuist of onvolledig is.
Ten aanzien van de omvang volgt de rechtbank de ter zitting gegeven toelichting van mevrouw de Jong dat de omvang van de schuurwoning afgezet moet worden tegen de grote, beeldbepalende schuur en de woning mét daaraan aangebouwde schuur aan de Hoofdweg 2. De schuurwoning is in omvang ondergeschikt aan deze gebouwen en voldoet dus ook aan dit ruimtelijke vereiste.
8.6.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het welstandsadvies gebrekkig is. Het college heeft zich daarom op dit advies mogen baseren bij de besluitvorming.
9. Op grond van hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 7.3 en 8.2-8.6 is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met de verordening.
Alternatief bouwplan
10. Eisers stellen dat zij gelijkwaardige alternatieven aangedragen hebben die op aanmerkelijk minder bezwaren stuiten. Als er al een woning moet worden toegevoegd, wat eisers nadrukkelijk niet wensen, dan zien zij als alternatief het ombouwen van de L-schuur tot woning of het plaatsen van een kleinere woning in een andere positie. Het college is ten onrechte voorbijgegaan aan deze alternatieven.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Dat is ook gebeurd en daarbij heeft het college besloten dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is. Tegen de door eisers aangedragen alternatieven heeft het college uitdrukkelijke bezwaren. Het alternatief van transformatie van de bestaande schuur tot woning is stedenbouwkundig niet aanvaardbaar, net als de plaatsing van de woning op een andere locatie. De locatie van de woning, zoals deze is aangevraagd, is uitdrukkelijk in overleg met het college en op basis van de stedenbouwkundige inzichten bepaald. Met de aangehaalde alternatieven kan niet hetzelfde resultaat bereikt worden.
10.2.
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat
,indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts noopt tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dergelijke gelijkwaardige alternatieven. Het enkele feit dat eisers vinden dat de alternatieven beter zijn, betekent niet dat er sprake is van gelijkwaardige alternatieven. Nu het college bezwaren heeft tegen de door eisers voorgestelde alternatieven en eisers niet onderbouwd hebben waarom deze alternatieven in het algemeen een gelijkwaardig resultaat opleveren met aanmerkelijk minder bezwaren, is de rechtbank van oordeel dat het college op goede gronden medewerking heeft verleend aan het onderhavige bouwplan en niet gehouden was medewerking te verlenen aan de door eisers voorgestelde alternatieven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om medewerking te verlenen aan de realisering van de woning, in afwijking van het bestemmingsplan. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…)
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
(…)
3. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
(…)
Artikel 2.22
1. In een omgevingsvergunning worden het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, duidelijk beschreven.
(…)
Provinciale Omgevingsverordening 2018
Artikel 1.1
ruimtelijk plan: in deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder ruimtelijk plan verstaan:
(…)
4. een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
(…)
Artikel 2.17 Woningbouw
(…)
2. Een ruimtelijk plan kan voorzien in incidentele bouwmogelijkheden buiten het bestaand stedelijk gebied in de gevallen:
3. (…)
4. incidentele nieuwbouw van een enkele woning buiten bestaand stedelijk gebied is mogelijk mits:
i. (…)
ii. er sprake is van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
iii. (…)
iv. het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie.
Bestemmingsplan ‘Kleine kernen Noordenveld’
Artikel 7.1
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
lichte industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen;
bestaande bedrijven;
zakelijke dienstverlening
alsmede voor:
wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met daaraan ondergeschikt:
paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
gebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Voetnoten

3.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1032.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:375.