ECLI:NL:RVS:2017:1865

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
201605125/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een schuur in Sint Maartensbrug

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het college van burgemeester en wethouders van Schagen had op 22 september 2014 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om een schuur op het perceel in Sint Maartensbrug te verwijderen. Dit besluit volgde op eerdere besluiten van het college, waaronder een bouwvergunning en een sloopvergunning die aan [appellant] waren verleend. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak op 30 mei 2017 behandeld. De rechtbank had overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de schuur, omdat [appellant] niet had voldaan aan de voorwaarde van de sloopvergunning. [appellant] betoogde dat de oude schuur onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel, maar de Raad van State oordeelde dat het college terecht handhavend had opgetreden. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het college bevoegd was om op te treden tegen de overtreding van de Wabo, omdat [appellant] de schuur niet had gesloopt zoals voorgeschreven.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden hebben moeten beletten om handhavend op te treden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201605125/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Sint Maartensbrug, gemeente Schagen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 juni 2016 in zaak nr. 15/1870 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2014 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de schuur op het perceel [locatie 1] te Sint Maartensbrug te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2017, waar [appellant A] en [appellante B], bijgestaan door mr. J. de Graaf, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Moraal en M.J.A. Ruigrok, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft bij besluit van 11 maart 2010, met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning en vrijstelling verleend van de ten tijde van dat besluit geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1989 tweede herziening" en "Buitengebied 1989" voor het bouwen van een woonhuis en een schuur ten behoeve van sanitaire voorzieningen van het reeds aanwezige kleinschalige kampeerterrein op het perceel [locatie 1] te Sint Maartensbrug. Aan dit besluit is als voorwaarde verbonden dat de op het perceel aanwezige schuur (nabij [locatie 2]) binnen drie maanden na het gereedkomen van de woning en de schuur gesloopt dient te worden. Bij besluit van 17 maart 2010 heeft het college aan [appellant] sloopvergunning verleend voor de sloop van de oude schuur.
[appellant] heeft de bij het besluit van 11 maart 2010 vergunde woning en schuur gerealiseerd maar nagelaten de oude schuur te slopen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] daarmee in strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) heeft gehandeld.
[appellant] is het oneens met de aan hem opgelegde last onder dwangsom, omdat volgens hem de oude schuur positief is bestemd in het op 27 april 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan" en derhalve onder de beschermende werking valt van het overgangsrecht dat is opgenomen in het door de raad op 22 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe".
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat, wat er verder ook zij van de overgangsrechtelijke bepalingen behorende bij het op 22 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe", voor de oude schuur een bijzonder voorschrift was opgenomen in de bij het besluit van 11 maart 2010 verleende vergunning. Gelet op dit voorschrift heeft het college volgens de rechtbank dan ook niet beoogd om de schuur onder het overgangsrecht te laten vallen. Volgens de rechtbank maakt de omstandigheid dat het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" en het daarin opgenomen overgangsrecht van een latere datum is dan de verleende bouwvergunning niet dat het voorschrift dat aan de bij het besluit van 11 maart 2010 verleende vergunning is verbonden niet langer handhaafbaar is. Door het niet naleven van dit voorschrift is de schuur planologisch illegaal geworden. Het overgangsrecht heeft als gevolg van het eerder opgelegde sloopvoorschrift zijn betekenis verloren voor zover het de schuur betreft, aldus de rechtbank.
Overtreding
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het overgangsrecht behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" betekenis heeft verloren door de in het besluit van 11 maart 2010 opgenomen voorwaarde tot sloop van de aanwezige schuur. Hij voert hiertoe aan dat het bestemmingsplan is vastgesteld ná dat besluit en dat de verleende vergunning het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht niet buiten werking stelt.
3.1.    Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder g en slot, van de Invoeringswet Wabo wordt een vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
Artikel 2.3 van de Wabo luidt:
"Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
c. activiteiten als bedoeld in artikel 2.2."
3.2.     De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd is over te gaan tot handhavend optreden tegen overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo. Hierbij is van belang dat [appellant], naar tussen partijen niet in geschil is, niet heeft voldaan aan het in het besluit van 11 maart 2010 opgenomen voorschrift dat de op het perceel aanwezige schuur gesloopt dient te worden binnen drie maanden na het gereedkomen van de bij dat besluit vergunde woning en schuur. Of het gebruik dat [appellant] maakt van de oude schuur wordt beschermd door het in het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" opgenomen overgangsrecht is voor de beantwoording van de vraag of [appellant] artikel 2.3 van de Wabo heeft overtreden niet van belang. Daarbij is van belang dat het college niet handhavend optreedt wegens het gebruik van de oude schuur in strijd met het bestemmingsplan of het bouwen dan wel in stand laten van die schuur zonder omgevingsvergunning, maar tegen overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo, te weten het niet naleven van een aan het besluit van 11 maart 2010 verbonden voorschrift.
Het betoog faalt.
4.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd was op te treden tegen het niet slopen van een op het perceel aanwezige schuur wegens handelen in strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden
5.    Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" met zich brengt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden faalt dit betoog. Hierbij is van belang dat de stelling van [appellant] dat het gebruik door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" wordt beschermd, wat daar verder van zij, niet afdoet aan het in het besluit van 11 maart 2010 opgenomen voorschrift tot verwijdering van de oude schuur. Tegen dat voorschrift had [appellant] in het kader van de verleende vrijstelling en bouwvergunning kunnen opkomen, maar in dat besluit heeft hij berust.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
700.