ECLI:NL:RBNNE:2024:308

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/19/124369 / HA ZA 18-185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade aan opstallen en mestkelders in het Groningenveld

In deze zaak vordert Eiser schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) wegens schade aan zijn opstallen en mestkelders, die hij toeschrijft aan aardbevingen veroorzaakt door gaswinning in het Groningenveld. Eiser stelt dat de schade is ontstaan door scheuren en verzakkingen als gevolg van deze aardbevingen, en beroept zich op het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale trillingsnelheid van de aardbeving bij Huizinge, die op 16 augustus 2012 plaatsvond, hoger was dan de grenswaarde voor het veroorzaken van schade. Eiser heeft verschillende deskundigen ingeschakeld die de schade hebben onderzocht en geconcludeerd dat er een causaal verband bestaat tussen de aardbevingen en de schade aan de opstallen. NAM heeft echter betwist dat de schade door de aardbevingen is veroorzaakt en heeft rapporten overgelegd die de schade aan de opstallen toeschrijven aan andere factoren, zoals constructiefouten en stormschade. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is en dat NAM moet aantonen dat de schade niet door de aardbevingen is veroorzaakt. De rechtbank heeft besloten om een onafhankelijke deskundige te benoemen om de schade en de oorzaken daarvan verder te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/124369 / HA ZA 18-185
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
EISER,
te (Groningenveld),
eiser,
hierna te noemen: Eiser,
advocaat mr. P.W. Huitema te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
te Assen,
gedaagde,
hierna te noemen: NAM,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 19 december 2018, waarbij de zaak is aangehouden in afwachting van
de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen inzake aardbevingsschade,
- de akte uitlaten, tevens akte overlegging producties van 27 november 2019 van Eiser,
- de akte uitlaten, tevens overlegging van producties van 5 februari 2020 van NAM,
- de conclusie van repliek van 26 augustus 2020,
- de conclusie van dupliek van 10 februari 2021,
- de akte overlegging producties van 14 oktober 2021 van Eiser,
- de akte overlegging producties van 15 oktober 2021 van Eiser,
- de akte overlegging producties van 20 oktober 2021 van Eiser,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021, met de
spreekaantekeningen van partijen,
- de brief van 7 december 2021 die mr. Huitema naar aanleiding van het proces-verbaal heeft gestuurd,
- de brief van de griffier dat sprake is van een rechterwisseling,
- het verzoek van Eiser om een nieuwe mondelinge behandeling,
- het verzoek van NAM om verwijzing naar een meervoudige kamer,
- de brief van NAM van 27 juni 2023,
- de brief van Eiser van 28 juni 2023,
- de akte overlegging producties F tot en met L van 12 juli 2023 van Eiser,
- de akte overlegging productie M tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van 12 juli
2023 van Eiser,
- de akte overlegging producties N en O van 12 juli 2023 van Eiser,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juli 2023, met de
spreekaantekeningen van Eiser,
- de akte uitlaten van 20 september 2023 met producties Q tot en met T van Eiser,
- de akte uitlaten eiswijziging tevens akte overlegging producties van 20 september 2023
met productie van NAM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De boerderij van Eiser
2.1.
Eiser is eigenaar van een boerderij met meerdere opstallen, waaronder een woning, een jongveestal met een aangebouwde werktuigenopslag uit 1968 (hierna: de jongveestal 1968), een jongveestal uit 1995 (hierna: de jongveestal 1995), een ligboxstal uit 2009, een mestsilo en sleufsilo's, gelegen aan de (X). Onder de jongveestal 1968 bevindt zich een gemetselde mestkelder; onder de twee andere stallen mestkelders van beton. Eiser is agrariër en richt zich met name op de melkveehouderij.
2.2.
De boerderij is gelegen in het zogenoemde Groningenveld. Op 16 augustus 2012 vond op 8,44 km afstand, bij de plaats Huizinge, als gevolg van de gaswinning door NAM een aardbeving plaats met een kracht van 3.6 op de Schaal van Richter. Daarna hebben zich vanaf begin 2013 nog meer aardbevingen voorgedaan. De maximale trillingsnelheid van de zwaarste (maatgevende) aardbeving, te weten die bij Huizinge, bedroeg wanneer gerekend wordt met een 25% overschrijdingskans (PGV+ of PGV 25%) 8,42 mm/s en wanneer wordt gerekend met een 1% overschrijdingskans (PGV 1%) 18 mm/s.
2.3.
Medio 2013 heeft Eiser een eerste schademelding gedaan bij NAM. Dit betrof scheurvorming in en aan de woning, de jongveestal 1968 en de jongveestal 1995.
Naar aanleiding van die schademeldingen heeft NAM op 4 juli 2013, 1 augustus 2013 en 20 augustus 2013 (visueel) onderzoek door de heer Plattje van Vloedgraven Expertise laten verrichten. Plattje heeft de schade in zijn rapport van 15 oktober 2013 op foto's vastgelegd en geconcludeerd dat er, verkort weergegeven, binnen en in de gemetselde gevels sprake is van recente en van niet recente scheurvorming. De recente scheurvorming heeft hij als A-schade of als B-schade gekwalificeerd. A staat voor schade die een direct gevolg is van een aardbeving; B voor schade die reeds aanwezig was voor, maar is verergerd door een aardbeving. De niet recente scheurvorming is door Plattje aangemerkt als C-schade, oftewel schade die niet met een aardbeving in verband kan worden gebracht.
Plattje heeft de schade van Eiser begroot op een bedrag van € 73.000,- (inclusief btw), waar Eiser zich mondeling akkoord mee heeft verklaard.
In de begeleidende brief bij zijn rapport heeft Plattje onder meer het volgende geschreven:
"Tijdens de beving is er een scheur in het land gekomen, de heer Eiser heeft dit in eigen beheer laten herstellen, aangegeven dat ik dit niet zal meenemen maar zal melden bij de NAM, tevens verwezen naar het waterschap. De betonvloer tussen en in de schuren verzakt. Dit besproken en aangegeven dat ik dit niet meeneem, tevens verwezen naar waterschap. De stalroosters van de nieuwe stal (de ligboxenstal 2009, rb) hebben extreem veel schade (…)”
2.4.
Op 28 oktober 2013 heeft een storm forse schade veroorzaakt aan de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. Deze storm heeft instorting van de jongveestal tot gevolg gehad. De aannemer was kort daarvoor begonnen met herstelwerkzaamheden en had de ommetseling (poer) om de spanten verwijderd. Vervolgens is door een tweede storm, op 5 december 2013, additionele schade ontstaan.
2.5.1
NAM heeft, nadat zij bekend was geworden met de stormschade, het Noordelijk Schade Taxatiebureau (NSTB) verzocht aanvullend onderzoek te doen naar de schade aan de woning, de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. Verder heeft NAM Arcadis ingeschakeld om onderzoek te doen naar klachten over zettingen van de mestsilo en de lekkage van de ligboxenstal 2009.
2.5.2
Arcadis concludeert in haar rapport van 28 mei 2014 dat er geen sprake is van aardbevingsschade aan
de ligboxenstal 2009 en de mestsiloen heeft de schades als C-schade aangemerkt. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van de bouwtekeningen en constructie berekeningen van de gebouwen, die volgens haar niet toegespitst zijn op de feitelijke situatie ter plaatse. Arcadis rapporteert dat het hoogst waarschijnlijk is dat de scheuren in de wanden van de ligboxenstal 2009 hoofdzakelijk krimpscheuren betreffen, mogelijk in combinatie met spanningen in de betonwanden ten gevolge van de gekozen funderingswijze. De scheefstand van de silo wordt volgens Arcadis veroorzaakt door een onvoldoende draagkrachtige ondergrond. Zij geeft aan dat het gezien de sondering onvermijdelijk lijkt dat de silo zettingsgedrag gaat vertonen, dat trillingen ten gevolge van een aardbeving daarop van marginale invloed zijn, maar dat de hoofdzaak de geringe draagkracht van de ondergrond blijft.
2.5.3
NSTB heeft haar bevindingen over de schade aan
de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag(door NSTB aangeduid als: de twee schuren) neergelegd in een rapport van 2 juni 2014. De jongveestal 1968 was op dat moment reeds verloren gegaan; de werktuigenopslag had zodanige schade dat deze ook als verloren beschouwd diende te worden. NSTB komt tot de conclusie dat deze opstallen niet verloren zijn gegaan door aardbevingen en heeft de schade daarom bepaald op nihil. In het rapport van NSTB staat onder meer het volgende:
Causaliteit
Een deel van de door schademelder getoonde schade bevindt zich op een locatie waar doorgaans schade ten gevolge van trilling ontstaat. Gelet op het feit dat deze schade van recente aard is en rekening houdend met de afstand tot het epicentrum, acht ik het oorzakelijke verband aangetoond. Schade die mijns inziens niet ten gevolge van de trilling is, heb ik ten aanzien van de schadevaststelling buiten beschouwing gelaten. In dit taxatie-rapport heb ik deze wel gerapporteerd en vastgelegd in de categorie C. Onder het kopje schadevaststelling wordt verder ingegaan op de mogelijke oorzaken van deze schades. (…)
Nr.
Omschrijving
Geconstateerde gebreken
foto
A
B
C
Toelichting/beoordeling
1
Scheuren/beschadiging metselwerk
(…)
X
Recente scheur
2
Scheuren/beschadiging metselwerk
(…)
X
Recent verergerde scheur
3
Scheuren/beschadiging metselwerk
(…)
X
Niet beving-gerelateerd
4
Gebarsten/gebroken spanten
(…)
X
Niet beving-gerelateerd
5
Scheuren/beschadiging metselwerk
(…)
Niet beoordeeld/vastlegging stormschade
Schadevaststelling:
(…) De oorzaak voor het verloren gaan van beide schuren is het bezwijken van de gelamineerde spanten. Het bezwijken van deze spanten is veroorzaakt door ouderdom in combinatie met vocht. (…) Voordat de ene schuur (3) bezweek en er voor wat betreft de andere schuur (2) werd vastgesteld dat deze als verloren beschouwd diende te worden, is aan de schuren beving-gerelateerde schade geconstateerd. (…) Nu beide schuren door andere oorzaken verloren zijn gegaan of als zodanig beschouwd dienen te worden, is er ook geen sprake meer van nut of noodzaak van herstel van deze schade en ligt het dus niet in de rede om de herstelkosten ten aanzien van deze schade als geleden schade vast te stellen. (…) Ik stel de geleden materiële schade aan de in dit rapport besproken schuren (schuur 2 en 3 op bovenstaand overzicht van de verschillende opstallen) ten gevolge van geïnduceerde aardbevingen ten gevolge van gaswinning vast als nihil (€ 0,-) ".
2.6.
Eiser heeft NAM laten weten het niet met de bevindingen eens te zijn. Hij heeft aangegeven dat het in zijn geval gaat om een aantal bedrijfsgebouwen dat zware schade heeft opgelopen als gevolg van verzakkingen van de bodem op het perceel tot circa 17 cm, door een breuklijn die precies onder zijn bedrijf richting Middelstum/Bedum loopt. Gelet hierop had het onderzoek aldus Eiser niet beperkt mogen worden tot opgetreden gebreken als scheurvorming en beschadiging van metselwerk. De spanten zouden volgens hem niet uit hun voegen zijn geraakt en niet zijn gebroken als er geen sprake zou zijn geweest van aanzienlijke ongelijke verzakkingen van de fundamenten van de schuren en de stiepen waarop de spanten rusten, dit samenhangend met de gaswinning.
2.7.
De verzekeraar van Eiser, Achmea, heeft onderzoek gedaan naar de schade aan de jongveestal 1968 en werktuigenopslag als gevolg van de stormen van 28 oktober en 5 december 2013. Achmea heeft de schade vastgesteld op € 465.957,75. In dit bedrag is 50% meegenomen voor de werktuigenopslag. Achmea heeft meegedeeld dat Eiser het meerdere maar moest verhalen op NAM. In het rapport van 23 juni 2014 (waarin door Achmea wordt gesproken over 'ligboxenstal' en 'werktuigenloods' en de staat van onderhoud als 'goed' wordt aangemerkt) staat onder meer het volgende:
“(...)Noot 3: In verband met de bevingschade en de causaliteit tussen storm en bevingschade heb ik de situatie laten beoordelen door een constructeur. Uiteindelijk is vast komen te staan dat beide oorzaken naast elkaar kunnen bestaan. Een causaliteit tussen beide schade is niet aan te geven. (…)"
2.8.1
De mestkelder onder de ligboxenstal 2009 is opgenomen in een door NAM geïnitieerd onderzoeksproject naar de gevolgen van gaswinning op dergelijke objecten, de Pilot mestkelders. Bij dat onderzoek is - naar de rechtbank begrijpt - ook gekeken naar het rapport van 14 april 2008 van de constructeur van de ligboxenstal 2009, IJB Geotechniek met de funderingsberekening en tekening voor die stal en de onderliggende mestkelder. Bij de uitgangspunten is vermeld dat de grondwaterstand 1.30 m- is. Verder staat daarin:
"De door de opdrachtgever opgegeven maximale grondwaterstand is een zeer belangrijk uitgangspunt. Geadviseerd wordt om dit zorgvuldig te controleren! Bij een kelder met wanden van netto 2.0 m hoog mag de hoogst mogelijke grondwaterstand nooit hoger zijn dan 1.30 m- peil!
Voor het beëindigen van de bemaling wordt geadviseerd om een laag water in de kelder te pompen. Er dient ten allen tijde minimaal 10 cm water/mest in de kelder aanwezig te zijn."
2.8.2
Op 5 december 2014 heeft Grontmij het rapport ‘Resultaten Pilots mestkelders’ uitgebracht over de betonnen mestkelder van Eiser. Bij het rapport zijn een hoogtemeting, een inspectieverslag en een overzicht van de boorprofielen gevoegd. Geconstateerd wordt dat de ligboxenstal 2009 en de wanden van de mestkelder scheuren vertonen, dat er in de periode februari 2014 tot en met augustus 2014 48% meer mest is uitgereden dan er theoretisch geproduceerd zou zijn en dat analyses van de uitgereden mest gehaltes weergeven die circa 30 tot 50% lager zijn dan het landelijk gemiddelde.
2.8.3
Texplor Benelux (hierna: Texplor) heeft in opdracht van Grontmij een lekdetectieonderzoek uitgevoerd. Het rapport van Texplor van 1 mei 2015 vermeldt onder meer het volgende:
“Eventuele scheurvormingen in de betonvloer is niet uit te sluiten, echter de betonvloer is niet gemeten. In de betonvloer zijn geen dilataties opgenomen, ondanks het grote oppervlak van de vloer. Dit houdt in dat vanwege droging van de beton wel natuurlijke dilataties zijn ontstaan in de vorm van enkele dwarslopende (haar)scheurtjes. Deze scheurtjes veroorzaken onder normale omstandigheden geen waterinfiltratie. Door ontstane trillingen in de bodem is het geenszins uit te sluiten dat de scheurtjes als breuklijn fungeren waarbij de beton wat verschuift en/of losscheurt. Hierdoor kan grondwater binnentreden.”
2.9.
Eiser heeft Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes) opdracht gegeven een contra-expertise te verrichten. Vergnes heeft een visuele inspectie uitgevoerd en geconcludeerd (samengevat) dat de schade is ontstaan door ongelijkmatige zettingen als gevolg van aardbevingen. Vergnes schrijft in haar rapport van 13 augustus 2015 dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat aardlagen als gevolg van de bevingen op de schadelocatie ten opzichte van elkaar zijn verschoven, met ongelijkmatige verzakkingen in de bovenbouw van de panden als gevolg. Zij verwijst daartoe naar sonderingsgegevens en een commentaar van Wiertsema en Partners Raadgevend Ingenieurs uit Tolbert.
2.10.
Eiser en NAM hebben eind 2015/begin 2016 gecorrespondeerd over aanvullende onderzoeken naar de oorzaak van de schade aan de opstallen van Eiser en de herstelmogelijkheden. NAM heeft meegedeeld dat zij Witteveen & Bos (hierna: W&B) hiervoor uitgebreid onderzoek en metingen wilde laten doen. Daarnaast heeft zij er op gewezen dat Archipunt, die op dat moment in opdracht van NAM bezig was met een nader onderzoek naar de mestkelder onder de ligboxenstal 2009, de opgevraagde mestboekhouding nog niet van Eiser had ontvangen.
Eiser heeft NAM laten weten bezwaar te hebben tegen W&B en een ander onderzoeksbureau voorgesteld. Met betrekking tot de door Archipunt opgevraagde mestboekhouding heeft Eiser aangegeven geen enkele reden te zien waarom hij inzage zou moeten geven in vertrouwelijke bedrijfsgegevens.
2.11.1
Archipunt heeft op 4 februari 2016 haar rapport over de ligboxenstal 2009 uitgebracht. Zij schrijft daarin dat er geen oorzakelijk verband is vastgesteld tussen de schade en de bevingen:
“Oorzakelijk verband:
Een aantal scheuren in de betonwanden zijn voor ingebruikname van de stal gerepareerd met bitumen. De overige zichtbare scheuren hebben een geringe breedte en zijn niet watervoerend.
Schademelder heeft geen gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat er een trendbreuk in de instroom is ontstaan na het moment van een dominante beving op locatie.
De berekende grondversnelling op locatie is hooguit de inleiding geweest tot lichte scheurvorming.
(…) De aangetroffen schades zijn mogelijk veroorzaakt door krimp en kruip in de betonconstructies, in combinatie met de belastingenverschillen op de kelderwand vanuit de spantconstructies. Ook tekenen stortnaden zich af door ongelijke zetting in de ondergrond.(…)"
2.11.2
Bij het rapport van Archipunt is een deel van een rapportage van Grontmij over de ligboxenstal 2009 gevoegd. In paragraaf 4.4.5. van die rapportage staat dat de gemeten grondwaterstanden niet overeen blijken te komen met het uitgangspunt dat in berekeningen van IJB Geotechniek is gehanteerd. Verder is daarin vermeld:
"4.5 Beoordeling schade in relatie tot aardbevingen(…)De ter beschikking gestelde foto’s van de bouwfase zijn geen aanleiding te veronderstellen dat tijdens de bouwfase (ernstige) fouten zijn gemaakt. Niet uitgesloten is dat er sprake is geweest van opdrijven van de keldervloer met mogelijke schade tot gevolg. Om dit goed in beeld te brengen is nader onderzoek noodzakelijk. (…)
Vooralsnog zijn er geen aanknopingspunten gevonden om te veronderstellen dat de scheurvorming en de lekkage primair door aardbevingen zijn veroorzaakt.Toename van eventuele scheurvorming in vloeren en wanden kan door bevingen echter wel zijn toegenomen."
2.12.
Op 21 juni 2016 heeft NAM aan de voormalige advocaat van Eiser,
mr. Spithoff, gevraagd om mee te delen of Eiser wel of niet akkoord ging met een nader grondonderzoek door W&B om meer duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van de schade, de situatie onder de grond en de mogelijke invloed van aardbevingen
Er is geen onderzoek door W&B gekomen.
2.13.
NSTB heeft op verzoek van NAM op 3 mei 2016 samen met Vergnes een opname gedaan “
om de schade te actualiseren en na te gaan of de vastgestelde schades van 04-11-2013 hetzelfde zijn gebleven dan wel waren verslechterd”. NSTB heeft hiervan op 9 maart 2017 rapport uitgebracht. In het rapport staat dat de schades zijn verergerd, dat dit volgens Vergnes te maken heeft met aardbevingen maar dat NSTB van mening is dat een oorzakelijk verband ontbreekt en dat de toegenomen verergering het gevolg is van zetting door een slappe ondergrond en de waterlekkage. NSTB concludeert dat voor het definitief vaststellen van de oorzaak van de verergering nader onderzoek moet plaatsvinden en dat Eiser en Vergnes niet hebben gereageerd op het voorstel om dit te laten uitvoeren.
2.14.
Eiser heeft de geoloog Peter van der Gaag, verbonden aan Holland Innovation Team (hierna: Van der Gaag), gevraagd om onderzoek te doen naar de mestkelder onder de ligboxenstal 2009, de woning, de jongveestal 1968 en de werktuigenopslag en de mestsilo. Van der Gaag heeft in databases onderzoek gedaan naar bodemdata, handboringen verricht, grondwaterpeilen gemeten en analyses uitgevoerd van het grondwater en het bemonsterde zand. Van der Gaag concludeert in zijn rapport van mei 2017 (samengevat) dat er een direct causaal verband bestaat tussen aardbevingen en de schade (inclusief lekkages) aan de mestkelders, schuren en silo. Volgens Van der Gaag is de grondwaterhuishouding ontregeld doordat als gevolg van aardbevingen scheuren in de slecht doorlatende kleilaag zijn ontstaan, waardoor zout grondwater tot vlak onder het maaiveld is doorgedrongen en de mestkelder is ingestroomd. Volgens van der Gaag moet er gedegen onderzoek worden gedaan naar het veranderen van de grondwaterhuishouding ten gevolge van de aardbevingen. Hij merkt op dat de aanwezigheid van knipklei de schade vergroot.
2.15.
Op 13 maart 2018 heeft Eiser van de Nationaal Coördinator Groningen (verder: NCG) mede namens NAM een bemiddelingsvoorstel in hoofdlijnen ontvangen voor de afhandeling van de door hem bij NCG gemelde schades. Eiser is daarop niet ingegaan.
2.16.
Eiser heeft DLV Advies uit Uden (hierna: DLV) onderzoek laten verrichten naar schade aan de jongveestal 1995, de ligboxenstal 2009, de mestsilo (uit 1992), de sleufsilo's (uit 1996), de erfverharding (uit 2000) en de toegangsweg. DLV komt tot de conclusie dat de mestkelders lek zijn en niet meer voldoen aan de uitgangspunten die bij het ontwerp en de aanleg zijn vastgesteld. Volgens DLV moeten de stallen, de mestsilo, de toegangsweg en de erfverharding worden vervangen en kunnen de (prefab) silo’s voor de voeropslag worden herplaatst. Over de jongveestal 1995 is het volgende opgemerkt:
“Op 22-11-2017 is er mest uit de kelder gepompt, in 84 dagen is er 71 m3 meer mest in de kelder gekomen dat op basis van de normen verwacht mocht worden (afwijking 124%). Ook hier komt er grondwater in de kelder. De lekkage zal deels in de wanden en deels in de keldervloer zitten.”
2.17.
HBS Expertise B.V. (verder: HBS) heeft in opdracht van Eiser zijn financiële schade becijferd. In haar rapport van 16 maart 2018 staat dat DLV de investeringskosten voor nieuwbouw (exclusief de woning) begroot op € 3.625.900,- en dat Accon AVM (exclusief PM posten) uitkomt op € 5.241.267,71 aan herbouwkosten en overige (bedrijfs)schade.
2.18.
Bij brief van 23 juli 2018 heeft de advocaat van Eiser NAM (nogmaals)
aansprakelijk gesteld voor de door Eiser geleden en of nog te lijden schade als gevolg van de aardbevingen door gaswinning van NAM. Het rapport van HBS is bijgevoegd; de daarin genoemde rapportages - vanwege hun omvang - niet.
In de brief is onder meer aangegeven dat reparatie van de mestkelders onmogelijk is omdat de grondwaterstanden door aardbevingen zijn gewijzigd en de uitgangspunten waarop de bouwvergunningen destijds zijn verleend daarom niet meer dezelfde zijn en dat de stallen daarom moeten worden afgebroken. Verder is aangegeven dat het afvoeren van mest steeds moeilijker en kostbaarder wordt en al meerdere malen is geweigerd vanwege het hoge zoutgehalte. De advocaat schrijft dat Eiser een spoedeisend belang heeft bij de sanering en herbouw van in ieder geval de mestkelders en de bovenliggende stallen en dat hij een kort geding en een bodemzaak aanhangig zal maken als NAM niet bevestigt dat zij de schade conform de rapportage van HBS zal herstellen. NAM heeft niet inhoudelijk op de brief gereageerd.
2.19.1
DLV heeft in opdracht van Eiser op 7 augustus 2018 een memo geschreven, waarin over de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 het volgende staat:

Intredend brak/zout grondwater in de mestkelder van de ligboxenstal vergroot het mestvolume met 40% en verlaagd de bemestende waarde. Hierdoor moet er mest afgevoerd worden. Gezien de gevolgen van de huidige droogte is het de vraag of deze kwalitatief mindere mest wel afgevoerd kan worden. Als dit wel mogelijk is zal dit tegen hoge kosten (minimaal € 50.000,-) zijn. Om het intreden van het grondwater weg te nemen zal de ligboxenstal vervangen moeten worden. Dit zal op kortere termijn moeten gebeuren omdat door de putcorrosie de constructie van de kelders verder verzwakt wordt.
2.19.2
Bij de memo van DLV is een bericht gevoegd van Loonbedrijf Dekker uit Putten, waarin staat dat uit analyses van de door haar afgevoerde mest van het bedrijf van Eiser blijkt dat deze sterk verdund is met grondwater en een veel te hoog natrium- en chloridegehalte heeft en dat de afnemers van de mest daardoor klagen over de kwaliteit ervan. Het loonbedrijf verwacht dat wanneer dat niet verandert, de kostprijs van het afvoeren van de mest sterk zal stijgen.
Procedure(s) tegen NAM
2.20.
Eiser heeft in kort geding een voorschot gevorderd van (primair) € 3.157.544,31 voor herstel van de drie mestkelders, de bovenliggende stallen en de mestsilo. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 15 oktober 2018 geconcludeerd dat de door Eiser gestelde vordering niet aannemelijk was geworden en het door Eiser gevorderde voorschot afgewezen.
2.21.
Eiser is van het kort geding vonnis in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In de loop van die procedure zijn in zijn opdracht verschillende onderzoeken gedaan, onder ander naar de grondopbouw bij de boerderij en de constructie van de mestkelder onder de ligboxenstal 2009. DLV schrijft in een brief van 30 oktober 2018 dat die mestkelder indertijd is uitgerekend met een grondwaterstand van 1.30 m- , dat onderzoek heeft aangetoond dat deze is gestegen tot 0.60 m- en dat haar constructieberekening aantoont dat de kelderconstructie niet meer voldoet, waardoor de keldervloer is gaan scheuren.
Loon-& Grondverzetbedrijf Wieringa B.V. heeft op 11 januari 2019 aan Eiser geschreven dat zij doorgaans bij iedereen gemiddeld 25 procent water moet bijmengen om de mest dun genoeg te krijgen, om door de slang naar het land te pompen, dat dit tot en met 2012 ook bij Eiser het geval was en dat haar vanaf begin 2013 is opgevallen dat er geen water meer hoefde te worden gebruikt.
2.22.
In een memo van 29 november 2018 heeft Royal HaskoningDHV (hierna: RDHV) vragen van NAM over de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 beantwoord. RDHV concludeert op basis van de in september 2018 gemeten grondwaterstand op locatie van 0.60 m-, in combinatie met de peilbuis metingen in de omgeving, dat de schade niet is gerelateerd aan gaswinning maar vooral is veroorzaakt door bij het ontwerp uit te gaan van een verkeerde aanname van de hoogst mogelijke grondwaterstand van 1.30 m-. RHDV schrijft dat de peilbuizen laten zien dat de grondwaterstanden niet gewijzigd zijn nadat er aardbevingen zijn opgetreden.
2.23.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 12 februari 2019 NAM in kort geding alsnog veroordeeld om aan Eiser het bedrag van € 73.000 te betalen waarover destijds mondeling overeenstemming was bereikt met Plattje alsmede € 335.000,- voor herbouw van de jongveestal 1968. Het hof heeft bij de begroting van dit (voorschot)bedrag de schade aan de mestkelder onder die jongveestal 1968 buiten beschouwing gelaten, van de stormschade-uitkering van Achmea € 100.000,- als genoten voordeel in mindering gebracht en op de herstelkosten een aftrek van € 75.000,00 toegepast wegens ‘nieuw voor oud’. Het meer gevorderde is afgewezen omdat het hof het causaal verband tussen de gestelde schade en bodembeweging nog onvoldoende duidelijk achtte.
2.24.
Eiser heeft ing. B. Jonge Poerink van Ecosensys opdracht gegeven tot het uitvoeren van een botanische analyse. Jonge Poerink komt in zijn rapport van 20 februari 2020 tot de conclusie dat op het perceel van Eiser sprake is van een zeer lokaal geïnduceerde hydrologische situatie, waarbij kwelwater met een zeer hoog chloridegehalte boven het freatisch grondwaterpeil komt.
2.25.1
In maart 2020 heeft DLV in opdracht van Eiser nader onderzoek gedaan naar scheuren in de vloer van de mestkelder onder de jongveestal 1968. NAM is geïnformeerd dat het onderzoek zou worden verricht, maar daarbij niet aanwezig geweest. Nadat de mestkelder op 8 maart 2020 was leeggepompt, zijn tot 4 april 2020 het mestniveau en de neerslag gemeten. DLV geeft in haar rapport van 8 juni 2020 aan dat er diverse scheuren en breuken zijn geconstateerd, waardoor in een periode van 3 maanden circa negen keer zoveel water is ingestroomd als op basis van de neerslaghoeveelheid was te verwachten.
2.25.2
DLV heeft ook de berekende mestproductie voor de jaren 2010 tot en met 2018 vergeleken met de uitgereden/afgevoerde mest. DLV heeft aan de hand van de grootboekrekeningen vanaf 2013 een trendbreuk geconstateerd; het verschil tussen de berekende hoeveelheid mest en de uitgereden mest was van 2010 tot en met 2012 vrijwel op de norm en is daarna opgelopen naar 27% in 2013 en 44% in 2017.
2.25.3
DLV heeft de investeringskosten voor de verschillende gebouwen, inclusief mestkelders, herrekend naar het prijspeil van mei 2020 en deze in totaal op € 4.011.200,- begroot.
2.26.
Op 17 juni 2020 heeft HBS van het Waterschap Noorderzijlvest de grondwater-standen van 2009 tot en met 31 augustus 2012 ontvangen, afkomstig van een meetstation in de omgeving van Eiser ("meetgegevens Z/20/037045"). Daaruit valt aldus Eiser op te maken dat het polderpeil in de regio redelijk stabiel rond de 1.30 m- is geweest en amper wisselingen heeft vertoond, zodat dit niet van invloed kan zijn geweest op de constructie van de mestkelder. Eiser heeft ook een grafiek overgelegd van het freatische grondwaterpeil van april 2009 tot en met augustus 2012 op 2 kilometer afstand van zijn perceel en van een kwelwaterpeilbuis over de periode januari 2012 tot en met mei 2013. Uit die peilbuisgegevens blijkt aldus Eiser dat het kwelwaterpeil onder zijn perceel enorm is toegenomen en boven het freatische waterpeil is uitgekomen en dat het freatische grondwaterregime gewijzigd is in een kwelwaterregime, wat een meer constante druk op de keldervloer geeft.
2.27.1
Eiser heeft One Expertise B.V. gevraagd om te onderzoeken of er sprake is van scheurvorming in de betonconstructies van de mestkelders van de jongveestal 1995 en de ligboxenstal 2009 en om na te gaan of de verhoogde grondwaterstand heeft kunnen leiden tot de geconstateerde schade, of er een causaal verband is met aardbevingen en of de scheurvorming kan worden hersteld.
Eiser heeft NAM voor het onderzoek uitgenodigd. NAM heeft meegedeeld dat zij geen deel zou nemen aan de schadeopname maar zich het recht voorbehield om op een later moment onderzoek naar de schadeoorzaak te doen, waarbij dan de opname van de kelders zou kunnen worden gebruikt. Eiser heeft geantwoord dat NAM in de gelegenheid werd gesteld om opmerkingen te plaatsen of zelf onderzoek te verrichten, dat het zeer lastig en ingrijpend is om de mestkelder leeg te pompen en dat Eiser dat niet zomaar weer even zou kunnen doen.
2.27.2
De mestkelder onder de jongveestal 1995 is ten behoeve van het onderzoek door One Expertise B.V. grotendeels leeggepompt; van de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 kon alleen de machinekamer worden bekeken. In haar rapport van 8 juli 2020 komt One Expertise B.V. tot de conclusie dat sprake is van scheurvorming in de mestkelder onder de jongveestal 1995, dat gelet op de aard van de scheurvorming in de machinekamer van de ligboxenstal 2009 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat de betonconstructie van de onderliggende mestkeldergangen identieke scheuren kent, dat de onderzoekresultaten van Texplor die conclusie bevestigen, dat krimp en zettingen zijn uitgesloten als oorzaak, dat de scheuren op basis van de aard en de plaats kunnen worden aangemerkt als trillingscheuren en dat de kans aanwezig wordt geacht dat (ook) de verhoogde grondwaterstand en kwelwaterdruk scheurvorming in de constructie (vloer en/of wanden) hebben veroorzaakt.
2.27.3
One Expertise B.V. heeft ook het grond- en kwelwaterpeil onder het perceel van Eiser onderzocht. Zij rapporteert dat zij geen informatie heeft kunnen traceren waaruit blijkt dat er aspecten zijn die van invloed kunnen zijn op de bodem en de stijging van de grondwaterstand (ten opzichte van 1995), anders dan de gaswinning en de daaraan gerelateerde bevingen en dat Arcadis in haar onderzoek ten onrechte de invloed van de gewijzigde grondwaterstanden en kwelwater(druk) buiten beschouwing heeft gelaten. One Expertise B.V. schrijft verder dat ongelijkmatige zetting door een onvoldoende draagkracht van de bodem resulteert in zettingsscheuren in het metselwerk, dat zij dergelijke scheurvorming bij haar inspectie niet heeft geconstateerd en dat indien onvoldoende wapening krimp zou hebben veroorzaakt, alle wanden scheuren zouden moeten vertonen, wat niet het geval is.
2.27.4
Eiser heeft One Expertise B.V. ook gevraagd onderzoek te doen naar de scheefstand van de mestsilo en twee sleufsilo's. NAM is voor dit onderzoek uitgenodigd maar daarbij niet aanwezig geweest.
In haar rapport van 23 juli 2020 schrijft One Expertise B.V. dat de mestsilo (uit 1992) scheefstaat, dat de sleufsilo's aan de achterzijde als het ware zijn ingezakt en dat die verzakkingen het gevolg zijn van de fluctuerende hogere waterstanden in de bodem. Zij heeft uit foto's van HBS opgemaakt dat scheurvorming in de bodem is geconstateerd.
One Expertise B.V. schrijft dat uit foto's van de bouw van de mestkelders blijkt dat de grondwaterstand in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen ook de mestsilo en de sleufsilo's werden aangelegd, beduidend lager was.
2.27.5
One Expertise B.V. komt - onder verwijzing naar de onderzoeken van Van der Gaag - tot de conclusie dat een causaal verband tussen de ongelijkmatige verzakking van de silo's en de bevingen als gevolg van gaswinning meer dan aannemelijk is. Als het niet mogelijk is om het grond-/kwelwaterprobleem op te lossen, moet volgens haar worden gekozen voor een andere funderingswijze.
2.28.
Van der Gaag heeft in augustus 2020 voor Eiser een onderzoeksrapport opgesteld waarin de afwijkende (geo)hydrologische situatie bij de boerderij wordt beschreven. Van der Gaag rapporteert onder meer dat er bij de bouw van de opstallen en de nieuwe mestkelder in 2009 sprake was van een freatische grondwaterpeil dat ver (tot 2 meter) onder maaiveld stond, dat het freatisch regime als gevolg van de aardbevingen in 2012/begin 2013 is overgegaan in een kwelwaterregime en dat de soort ondergrond onder het perceel van Eiser (verschillende soorten klei) van invloed is op de sterkte van seismische golven.
2.29.
Nadat Eiser de rapporten van zijn deskundigen in het geding had gebracht, heeft NAM hem op 30 oktober 2020 verzocht om haar alsnog gelegenheid te verschaffen om het woonhuis, de stallen, de mestkelders, de mestsilo, de erfverharding en de toegangsweg te onderzoeken. NAM heeft aangegeven dat alle constructies zoveel mogelijk vrij en veilig toegankelijk moesten worden gemaakt, en dat zij alle beschikbare documenten (bouwtekeningen, constructie-berekeningen, tekeningen en bestekken van alle verbouwingen en aanpassingen van de opstallen, facturen en overige bescheiden ter zake van gepleegde investeringen in het onderhoud van de opstallen) wilde ontvangen. Verder wenste NAM inzage in de mestboekhouding vanaf 1 januari 2010. NAM heeft meegedeeld dat zij W&B een zogenaamde "Root Cause Analysis" (RCA) wilde laten uitvoeren, waarbij de oorzaken van de schades volledig worden onderzocht.
De advocaat van Eiser heeft aan NAM bericht dat niet met het verzoek wordt ingestemd, omdat, samengevat, NAM reeds meer dan genoeg de gelegenheid heeft gehad onderzoek te verrichten.
2.30.1
W&B heeft vervolgens in opdracht van NAM, op basis van beschikbare informatie uit eerdere onderzoeken en openbare bronnen, een bureaustudie uitgevoerd. Dit met als doel de door Eiser in het geding gebrachte rapporten te beoordelen en na te gaan wat de technische oorzaak is van de fysieke schade aan de jongveestal 1968 en werktuigenopslag, de ligboxenstal met mestkelder 2009 en de mestsilo. De woning, de sleufsilo's, de terreinverharding en de toegangsweg zijn niet beschouwd. W&B is in haar onderzoek uitgegaan van een maximale trillingsnelheid met een 25% overschrijdingskans (PGV 25%) van 8,42 mm/s.
2.30.2
W&B heeft haar onderzoeksresultaten neergelegd in een rapport van 5 februari 2021. Zij concludeert (samengevat) dat de geconstateerde schades zijn veroorzaakt door belastingen, vervormingen en ongelijke zettingen en dat de hypotheses en theorieën van Van der Gaag, dat bodembewegingen op de locatie ten gevolge van de specifieke bodemopbouw vele malen hoger zijn dan de beschikbare grondbewegingsmodellen voorspellen, op grond van de bekende gegevens over de samenstelling van de ondergrond niet aannemelijk zijn. W&B schrijft dat er op basis van de beschouwde informatie geen aanleiding is om te kunnen concluderen dat er op de locatie van Eiser sprake is van een verandering van het grondwatersysteem en in de ondergrond ten gevolge van aardbevingen die een causaal verband heeft met de geconstateerde schade. Over de invloed van de trillingen merkt W&B op dat de intensiteit van de opgetreden bodembeweging op de locatie van Eiser beperkt is, en dat:
“- er op basis van de beschouwde informatie, berekende aardbevingsbelasting en toetsing conform SBR-Trillingsrichtlijn A en TU Delft (2018) enkel een kleine toerekenbaarheid van de invloed van trillingen ten gevolge van aardbevingen op de schade in het metselwerk van de werktuigenopslag en jongveestal (1968) en jongveestal (1995) te verwachten is. Enig verband tussen trillingen ten gevolge van aardbevingen op het bezwijken van de werktuigenopslag en jongveestal (1968) is zeer onwaarschijnlijk. Er is (vrijwel) geen invloed van trillingen ten gevolge van aardbevingen op de scheuren en lekkages van de mestkelders (1995 en 2009) en ligboxenstal.”
In hoofdstuk 4 van haar rapport heeft W&B de mogelijke, bouwtechnische, schadeoorzaken vermeld, te weten ongelijkmatige zetting door variatie in de zettingsgevoelige ondergrond en
- waar het de stallen betreft - vervorming door krimp van beton en temperatuurswisseling. Bij de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 heeft W&B aangegeven dat bij het ontwerp en de bouw is uitgegaan van een onjuiste, want te lage maximale grondwaterstand. Zij heeft geadviseerd om een RCA uit te voeren om de werkelijke oorzaak van de schades te achterhalen.
2.31.1
Eiser heeft daarna nadere producties in het geding gebracht, waaronder het in opdracht van het Instituut Mijnbouwschade (hierna: IMG) opgemaakte rapport "Mijnbouwschade aan mestkelders" van 11 september 2020. In dat rapport heeft het zogenoemde 'Panel mestkelders' het IMG geadviseerd over de beoordeling van schade aan gemetselde en (gewapende) betonnen mestkelders. Van der Gaag is een van de leden van dat panel, evenals ir. P.C. van Staalduinen, die in opdracht van het IMG samen met ing. H.J. Everts in 2020 een rapport heeft uitgebracht over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen. In het rapport van het Panel mestkelders staat onder meer het volgende:
"Potentiële oorzaken mijnbouwschade aan gewapend betonnen mestkelders
(1) Verweking en verdichting van de grond
Conclusie van het Panel Mestkelders is dat de invloed van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld op ondiepe bodemdaling niet kan worden uitgesloten, waar het gaat om het effect van zettingen door verdichting en verweking van de grond als gevolg van bevingen. Dat kan volgens het Panel Mestkelders geen oorzaak van fysieke schade aan gewapend betonnen mestkelders zijn, indien de trillingssnelheid kleiner is dan 10 mm/s, waarbij volgens het Panel Mestkelders een overschrijdingskans van ten hoogste 1% moet worden gehanteerd.
(2) Kwelstromingen
Daarnaast zou in bijzondere gevallen een toename van de instroom van grondwater aan reeds beschadigde mestkelders kunnen optreden, doordat kwelstromingen via kweladers zijn ontstaan, als gevolg van lokale verweking van de grond door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Dit fenomeen kan zich echter uitsluitend voordoen indien de stijghoogte van het diepe grondwater hoger is dan de stand van het freatisch grondwater en indien de bovenliggende lagen van de ondiepe bodem zeer slap zijn en beperkt zich daarom tot de dieper gelegen poldergebieden in Groningen, waar het oppervlaktewater-peil onder NAP ligt. Het ontstaan van kwelstromingen kan volgens het Panel Mestkelders echter redelijkerwijs worden uitgesloten als de trillingsnelheid kleiner is dan 10 mm/s, waarbij volgens het Panel Mestkelders een overschrijdingskans van ten hoogste 1% moet worden gehanteerd.
(3) Trillingen
Fysieke schade geïnitieerd door trillingen, in de vorm van het ontstaan van watervoerende scheuren of het vergroten van bestaande scheuren tot watervoerende scheuren, in gewapend betonnen mestkelders valt redelijkerwijs uit te sluiten, indien de waarde van de trillingsnelheid kleiner is dan de hiervoor genoemde waarde van 10 mm/s. Ook hierbij moet volgens het Panel Mestkelders een overschrijdingskans van ten hoogste 1% worden gehanteerd. Hierbij veronderstelt het Panel dat bedoelde fysieke schade alleen kan ontstaan als gevolg van trillingen in combinatie met andere invloeden op de interne krachtswerking, die specifiek bij het gebruikelijke ontwerp en uitvoeringswijze van gewapend betonnen mestkelders en onder de omstandigheden in een zeer slappe bodem zouden kunnen optreden.
Voor alle drie genoemde mechanismen geldt dus dat – naar de huidige inzichten op basis van de stand van de wetenschap – het ontstaan van schade kan worden uitgesloten als de waarde van de trillingsnelheid van een beving kleiner is dan de hiervoor genoemde waarde van 10 mm/s met een overschrijdingskans van 1%. (…)”
Aan het slot van paragraaf 6.1 is het volgende opgenomen over het hanteren van een overschrijdingskans van 1%:
“(…) Om onzekerheden over de grootte van de trillingen die daadwerkelijk zijn opgetreden daarbij in beschouwing te nemen, moet bij gebruik van resultaten van rekenmodellen worden uitgegaan van een overschrijdingskans van de trillingssterkte van 1%. Bij geringere trillingen is verdichting of verweking van de grond redelijkerwijs uit te sluiten.”
2.31.2.
Eiser heeft daarnaast een reactie van Van der Gaag op het rapport van W&B overgelegd. Van der Gaag schrijft daarin (samengevat) dat de conclusies van W&B onjuist zijn, dat de ondiepe geologie van “de geofoon G120” die W&B in haar rapport aanhaalt zich in alles onderscheidt van het perceel van Eiser en dat de verklaringen en conclusies van W&B met betrekking tot verweking niet overeenkomen met de hedendaagse wetenschappelijke inzichten. Van der Gaag wijst op een knipklei-onderzoek met Deltares, dat volgens hem wijst op potentieel sterk zwellende knipklei op locatie die mogelijk opstallen onder hoge spanning heeft gebracht
2.32.
Eiser heeft NAM bij brief van 2 maart 2023 de gelegenheid geboden om nader onderzoek te verrichten en - na correspondentie - onder andere zijn mestboekhouding over 2009 verstrekt. Partijen hebben voor de mondelinge behandeling op 12 juli 2023 afspraken gemaakt over het onderzoek dat NAM nog op het perceel van Eiser zou gaan uitvoeren, te weten een opname van de aanwezige schade, lintvoegmetingen, sonderingen en nader onderzoek naar het grondwaterpeil ter plaatse.
2.33.
De rechtbank heeft ter zitting aan partijen meegedeeld dat Eiser nog in de gelegenheid zou worden gesteld om te reageren op het rapport van W&B en NAM nog zou mogen reageren op de laatste aktes van Eiser en dat daarna in een vonnis zou worden beslist over de verdere afdoening van de zaak. Partijen hebben afgesproken dat W&B het geplande onderzoek wel zou gaan uitvoeren maar dat NAM in haar akte nog niet op eventuele uitkomsten daarvan in zou gaan.
2.34.1
Eiser heeft daarna in zijn akte van 20 september 2023 onder meer het volgende aangevoerd:
- W&B baseert haar bevindingen op een trillingsmeter (meetstation G120) terwijl deze pas in 2017 door het KNMI is geplaatst en grondboringen die Van der Gaag op de locatie van die trillingsmeter heeft gedaan uitwijzen dat er sprake is van een totaal onvergelijkbare ondergrond.
- W&B gaat ten onrechte uit van een trillingssnelheid van 8,42 mm/s terwijl het Panel Mestkelders deze berekent op 18 mm/s. Daardoor kloppen de conclusies van W&B over de verweking van de ondergrond en de technische toerekenbaarheid van trillingen op gemetselde panden niet.
- De mogelijke oorzaken die W&B noemt voor de snelle stijging van zout water in de gegraven kuilen zijn niet logisch.
- W&B gaat er aan voorbij dat de onderzijde van de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 op 230 m- lag, dat het grondwater tijdens de bouw nog 100 cm lager lag dan het uitgangspunt in de berekening van IJB Geotechniek, dat er geen bronbemaling is gebruikt en dat de bouwput destijds volledig droog was.
- W&B heeft in haar onderzoek ten onrechte niet meegenomen dat er in de Groningse knipklei een enorme drukopbouw kan plaatsvinden in natte periodes en dat een aardbeving op dat moment tot veel grotere schade leidt dan op grond van de afstand tot het epicentrum mag worden verwacht.
- Met het in opdracht van NAM zelf opgestelde rapport van Plattje is voldoende bewijs geleverd dat de jongveestal 1968 en werktuigenopslag, die er al 45 jaren stonden, zijn ingestort door aardbevingen, dat de bouwtekening onvoldoende duidelijk is om vast te stellen dat de bouw niet conform de uitgangspunten is verricht, dat nergens uit blijkt dat de spanten door houtrot zouden zijn gespleten, dat de aannemer er bewust voor heeft gekozen om de constructie extra draagkracht te geven door een ommetseling tegen de spant aan te bouwen en dat de stal na het verwijderen van die ommetseling is ingestort.
- De mogelijke oorzaken die W&B noemt voor de schade aan de jongveestal 1995 en de ligboxenstal 2009 worden door DLV en One Expertise B.V. weerlegd.
- W&B heeft niet kunnen aantonen dat de scheuren in de mestsilo een andere oorzaak hebben dan gedeeltelijke verweking van het in de bouwput gestorte zand door aardbevingen en haar suggestie dat zich onder die silo mogelijk een gedempte watergang bevindt die dan de oorzaak zou kunnen zijn, is onvoldoende.
- Als NAM met het rapport van W&B al een mogelijke andere oorzaak zou hebben kunnen duiden, is het nog steeds onduidelijk of de schade is veroorzaakt door aardbevingen. Die onduidelijkheid komt volgens de Hoge Raad voor rekening en risico van NAM.
- Wat betreft de schadevergoeding: Eiser heeft recht op vergoeding van de volledige herstelkosten; de onroerende zaken worden dagelijks gebruikt en zijn onmisbaar voor zijn bedrijfsvoering, hij heeft geen mogelijkheid om in de directe nabijheid een gelijkwaardig alternatief te verwerven en de kosten die gemoeid zijn met herstel (sloop en nieuwbouw) zijn weliswaar hoog maar niet zodanig dat hij genoegen neemt met de verkoopwaarde in plaats van herbouwbouwwaarde. Eiser meent dat de door het Panel Mestkelders voorgestelde wijze van vergoeding in geval van een lekkende mestkelder niet voldoende is en niet in overeenstemming is met het schadevergoedingsrecht.
2.34.2
NAM heeft in haar akte van 20 september 2023 aangegeven dat het onderzoek als bedoeld in artikel 6:177a lid 2 BW inmiddels in goed overleg tussen partijen wordt uitgevoerd. Zij heeft onder meer nog het volgende aangevoerd:
- W&B heeft enkele maanden nodig om de grondwaterhuishouding op het perceel van Eiser te monitoren, wat nodig is om de schadeoorzaak juist en volledig te beoordelen. Eiser heeft NAM eerder niet in de gelegenheid gesteld om dat onderzoek uit te voeren. NAM meent dat een inhoudelijk partijdebat niet zinvol is voordat het onderzoek van W&B is afgerond.
- W&B is het niet eens met de kritiek van Van der Gaag op haar rapport van 5 februari 2021 en heeft deze in haar rapport van 19 september 2023 besproken en betwist:
 de kritiek van Eiser dat de gehanteerde modellen geen rekening houden met de verschillende ondergronden en het site-effect is volgens W&B onjuist;
 de theorie van Van der Gaag dat door aardbevingen op het perceel van Eiser een kwelwaterregime is ontstaan wordt door W&B betwist omdat dit nu juist onderwerp is van nader onderzoek, dat in de rapporten van Van der Gaag ontbreekt;
 de constatering van Van der Gaag dat W&B zich heeft gebaseerd op een trillingsmeter die er ten tijde van de beving in Huizinge nog niet was en dat de ondergrond ter plaatse van het meetstation niet vergelijkbaar zou zijn wordt door W&B weersproken;
 uit de inhoud van de rapporten van Van der Gaag en de eigen stellingen van Eiser blijkt dat het op dit moment (althans in 2017) heersende grondwaterregime niet uitsluit dat in 2009 de bouwput van de ligboxenstal 2009 droog is uitgegraven. Uit foto's die tijdens de bouw van die ligboxenstal 2009 zijn genomen en op pagina 3 van het rapport van Texplor zijn opgenomen, blijkt dat er toen wel degelijk water in de bouwput stond en gebruik is gemaakt van een pomp om deze droog te houden.
 W&B heeft de invloed van bodembeweging niet op voorhand uitgesloten maar oordeelt dat andere oorzaken aannemelijker zijn.
 het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 18 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6101) aangegeven op welke wijze NAM het bewijsvermoeden kan weerleggen en W&B is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap en techniek.
- Wat betreft de gevorderde schadevergoeding: het IMG heeft op 30 juni 2023 een nieuwe regeling gepubliceerd op basis waarvan het onder voorwaarden mogelijk is om de bedrijfsschade die verband houdt met een lekkende mestkelder vergoed te krijgen maar niet de kosten van sloop en nieuwbouw. De kosten van sloop en nieuwbouw staan niet in verhouding tot de werkelijk schade die Eiser als gevolg van de lekkage van de mestkelders lijdt, te weten de meerkosten voor het afvoeren van (verdunde) mest.
NAM heeft aangegeven dat het haar zinvol lijkt dat partijen, alvorens vonnis wordt gewezen, over en weer in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op de laatste aktes en producties.

3.De vorderingen en het verweer

Vordering Eiser
3.1.
Eiser vordert - na wijziging van eis - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. NAM te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan Eiser als schadevergoeding (excl. btw) te betalen:
- € 629.168,- ter zake de mestkelder onder de voormalige jongveestal 1968;
- € 2.046.900,- ter zake de sloop- en nieuwbouw van de ligboxenstal 2009 en onderliggende mestkelder;
- € 167.600,- ter zake de herstelkosten van de mestsilo;
- € 4.000,- ter zake de herstelkosten van de sleufsilo's;
- € 236.100,- ter zake de sloop- en nieuwbouw van de jongveestal 1995 en mestkelder;
- € 128.000,- ter zake de herstelkosten van de erfverharding;
- € 89.100,- ter zake de herstelkosten van de toegangsweg;
- € 402.400,- ter zake de kosten van ontwerp, vergunningen en leges etc;
- € 945.955,- ter zake de t/m 30 april 2020 begrootte gevolgschade;
- € 206.280,- ter zake de schade door toegekende fosfaatrechten,
althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018 althans datum dagvaarding;
II. NAM te veroordelen tot vergoeding van de schade aan Eiser als gevolg van de aardbevingen door gaswinning van NAM welke thans nog niet kan worden begroot, namelijk de posten vermeld onder "doorlopende kosten"(pagina 33, productie M) en onder "beperking in de bedrijfsvoering" (pag. 27 van productie 51) en onder "beperking in de bedrijfsvoering" (pag. 33 van productie M), nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. te verklaren voor recht dat NAM aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het instorten van de jongveestal 1968 en de schade aan de woning als door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 12 februari 2019 vastgesteld op € 408.000,-;
IV. NAM te veroordelen in de kosten van de deskundige ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW, tot en met 30 april 2023 begroot op € 225.423,75, althans een door de rechtbank vast te stellen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de facturen;
V. NAM te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Eiser voert - onder verwijzing naar de rapporten die hij in het geding heeft gebracht - aan dat de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden het gevolg is van aardbevingen door gaswinning. Het betreft fysieke schade in/aan zijn eigendommen zowel boven de grond als onder de grond (de mestkelders). De schade is van dien aard en de bodemomstandigheden zijn door aardbevingen zodanig gewijzigd, dat sloop- en nieuwbouw moet plaatsvinden. NAM is hiervoor op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b BW als exploitant aansprakelijk. Daarnaast handelt NAM onrechtmatig ex artikel 6:162 BW door inbreuk te maken op een eigendomsrecht van Eiser en/of door te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. De schade die is ontstaan heeft tevens grote gevolgen (gehad) voor de exploitatie van de agrarische onderneming van Eiser en ook andere kosten meegebracht. NAM dient zowel de volledige herstelkosten van zijn eigendommen als die schade te vergoeden.
3.3.
Eiser beroept zich op het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW. Hij ziet twee oorzaken van de schade: ten eerste scheuren/breuken door aardbevingen en ten tweede opdrijving/opbolling van de mestkeldervloeren als gevolg van gewijzigde kweldruk en grondwaterstanden.
De rapportages die in opdracht van NAM zijn verschenen, zijn aldus Eiser onvoldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen. Dat geldt ook voor het rapport van W&B, waarin ten onrechte wordt gerekend met een maximale trillingsnelheid van 8,42 mm/s met een overschrijdingskans van 25%, terwijl de kans dat aardbevingen schade aan mestkelders en andere gebouwen veroorzaken volgens het rapport van het Panel Mestkelders en het rapport van Van Staalduinen over de invloed van bevingen op zettingen van gebouwen moet worden berekend met inachtneming van een overschrijdingskans van 1%. De trillingsnelheid op de locatie van Eiser bedraagt in dat geval 18 mm/s en overschrijdt daarmee de grenswaarde waarbij aardbevingen tot schade kunnen leiden.
Volgens Eiser volgt het causaal verband tussen de door Eiser geleden schade en de bodembeweging als gevolg van gaswinning door NAM ook uit het feit dat NCG/ NAM op
13 maart 2018 een voorstel heeft gedaan tot afhandeling van de geleden schade.
3.4.
Eiser meent dat het aanbod van NAM om nog nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de schades, moet worden afgewezen. Hij voert aan dat NAM al vanaf 2014 op de hoogte is van de schade aan de woning, de jongveestal 1968, de ligboxenstal 2009 en de onderliggende mestkelders en met de brief van 23 juli 2018 bekend is geworden met zijn stellingen en alle schades die hij heeft geleden. Eiser is van mening dat NAM stil heeft gezeten terwijl zij onderzoek had kunnen en behoren te doen en dat het nu te laat is om alsnog tegen(-deel)bewijs tegen het bewijsvermoeden te leveren.
Verweer NAM
3.5.
NAM concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Eiser, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Eiser in de kosten van deze procedure. NAM voert onder meer aan:
- dat Eiser niet voldoet aan de op hem rustende stelplicht en er niet in slaagt om aannemelijk te maken dat de schade die hij stelt te hebben is veroorzaakt door beweging van de bodem;
- dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is omdat voortschrijdend wetenschappelijke en technische inzichten uitwijzen dat de aardbevingen bij de boerderij, met een maximale trillingsnelheid van 8,42%, onvoldoende impact hebben om scheuren aan constructies van beton te kunnen veroorzaken of te verergeren en ook onvoldoende kracht om te kunnen leiden tot verdichting of verweking van de ondergrond waardoor ongelijkmatige zettingen kunnen ontstaan, wat betekent dat de schade niet "naar haar aard" redelijkerwijs het gevolg is van bodembeweging;
- dat Eiser gelet op het bepaalde in artikel 6:177a lid 2 BW ook geen beroep toekomt op het bewijsvermoeden omdat hij NAM onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om onderzoek te doen naar de schade, door geen inzage te verschaffen in de mestboekhouding en niet mee te werken aan een nader onderzoek van de mestkelders;
- dat NAM met de overgelegde rapporten van onder andere W&B het bewijsvermoeden heeft weerlegd; en
- dat Eiser niet heeft bewezen dat er wel sprake is van causaal verband, nu W&B op grond van het geohydrologisch en geotechnisch onderzoek vaststelt dat de grondwaterhuishouding op het perceel van Eiser geen afwijking vertoont ten opzichte van de situatie in de nabije omgeving, dat er ook geen aanleiding is om te veronderstellen dat deze na de aardbevingen in 2012 zou zijn gewijzigd en dat de hypotheses van Van der Gaag niet aannemelijk zijn. Eiser heeft grondwaterstanden van het Waterschap Noorderzijlvest en enkele peilbuisgegevens overgelegd, maar NAM kan niet vaststellen om welke gegevens en peilbuizen het precies gaat.
Volgens NAM kan voor de beoordeling van de gevolgen van bodembeweging op de locatie van Eiser geen gebruik worden gemaakt van de trillingstool van het IMG, omdat het IMG werkt met een 1% overschrijdingskans, waardoor de berekende trillingsnelheid ongeveer 3,8 keer zo hoog is als in werkelijkheid in de meeste gevallen is opgetreden. Die overschrijdingskans heeft geen technisch-wetenschappelijke basis, maar is bedoeld om uit te kunnen sluiten dat de werkelijke grondsnelheid hoger is dan het empirische model voorspelt en de kans dat ten onrechte geen schade wordt vergoed maximaal 1:10.000 bedraagt.
3.6.
Indien de rechtbank het bewijsvermoeden van toepassing en nog niet weerlegd acht, wil NAM gebruik maken van haar onderzoeksrecht. NAM bestrijdt dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om de schade te onderzoeken; zij heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de stellingen van Eiser omtrent de oorzaken onvoldoende aannemelijk zijn en dat het hier geen schade betreft die naar haar aard redelijkerwijs zou kunnen zijn veroorzaakt door beweging van de bodem. Eiser heeft bij conclusie van repliek onder meer op grond van het rapport van One Expertise B.V. nieuwe stellingen betrokken omtrent niet eerder gemelde schade en over de oorzaak van de door storm teloor gegane jongveestal 1968 en de werktuigenopslag. Bovendien heeft NAM de gemelde schades voor de invoering van artikel 6:177a BW beoordeeld. Een en ander maakt dan dat NAM alsnog naar genoegen onderzoek zou moeten mogen uitvoeren naar de oorzaken daarvan.
3.7.
NAM betwist ook de gevorderde schadebedragen. Zij kan niet vaststellen hoe de herbouwkosten zijn begroot en bestrijdt dat het nodig en bedrijfseconomisch aangewezen is om de opstallen en mestkelders te slopen en te herbouwen. Als wordt overgegaan tot nieuwbouw, moet volgens haar rekening worden gehouden met het voordeel dat Eiser dan geniet.
3.8.
NAM is verder van mening dat zij in de kort geding procedure ten onrechte is veroordeeld om een voorschot aan Eiser te betalen voor de jongveestal 1968 en werktuigenopslag, maar vordert het toegekende bedrag in de onderhavige procedure niet terug. NAM is, onder verwijzing naar het rapport van W&B, wel van mening dat het causaal verband met aardbevingen ontbreekt, dat de schade is veroorzaakt door de storm en dat de verklaring voor recht die Eiser met betrekking tot die schade vordert, daarom niet toewijsbaar is. Subsidiair betoogt NAM dat de schade niet groter kan zijn dan het aandeel dat de bodembeweging, in termen van technische toerekenbaarheid, in het ontstaan van de schade kan hebben gehad. Volgens W&B is schade aan het metselwerk door trillingen niet helemaal uit te sluiten, maar ligt de technische toerekenbaarheid eerder in de buurt van 10% dan van 33%.

4.De beoordeling

De fysieke schade aan de opstallen
4.1.
In geschil is, kort gezegd, of de fysieke schade aan de stallen, mestkelders, silo's, toegangsweg en terreinverharding (hierna samen ook: "de opstallen") van Eiser het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten van NAM. Partijen zijn hierover al sinds 2013 in discussie. Uit het rapport van HBS, dat de advocaat van Eiser medio 2018 aan NAM heeft toegezonden, blijkt waarvoor Eiser een vergoeding verlangt. Voor zover NAM meent dat Eiser niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke schades hij in deze procedure vergoed wil zien, wordt zij daar niet in gevolgd.
4.2.
Er zijn zowel door NAM als door Eiser de nodige onderzoeken uitgevoerd om de oorzaak van de schades te achterhalen. Zij zijn het (de met Plattje afgesproken schade-vergoeding van € 73.000,- daargelaten) niet eens geworden. Volgens Eiser is de schade aan zijn opstallen ten eerste veroorzaakt door scheuren/breuken door aardbevingen en ten tweede door opdrijving/opbolling van de mestkeldervloeren, door een toename van kweldruk tijdens bevingen en het verwijden van kweladers in het afsluitende kleidek.
NAM bestrijdt dat. Zij stelt dat de hypotheses van Van der Gaag waarop Eiser zijn conclusie baseert, niet juist zijn. NAM voert aan (samengevat) dat de aardbevingen, gelet op de trillingsnelheid van de maatgevende aardbeving met een overschrijdingskans van 25%, te weten 8,42 mm/s, volgens huidige wetenschappelijke inzichten op de locatie van Eiser te weinig impact hebben gehad om scheuren aan constructies van beton te kunnen veroorzaken of verergeren, dat de aardbevingen ook onvoldoende kracht hebben gehad om te kunnen leiden tot ongelijke zettingen door verdichting of verweking van de ondergrond, dat de kans dat aardbevingen schade aan het metselwerk hebben veroorzaakt iets meer dan 10% is, dat er geen aanleiding is om bij de boerderij van de grenswaarden in de SBR Trillingsrichtlijn A af te wijken en dat de conclusie van Van der Gaag dat de grondwaterstand sinds 2009 duurzaam en ernstig is verhoogd onjuist is en op een onvoldoende lange periode van navolgbare monitoring berust. NAM wijst er op dat W&B andere mogelijke schadeoorzaken noemt, waaronder een onjuist ontwerp van de mestkelder onder de ligboxenstal 2009 en eventuele andere constructiefouten.
4.3.
Verder is tussen partijen in debat wie wat moet bewijzen en of daarvoor nog gelegenheid moet worden geboden en welke (herstel)kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Het bewijsvermoeden is van toepassing
Artikel 6:177a lid 1 BW is van toepassing
4.4.
Artikel 6:177a lid 1 BW bepaalt dat bij fysieke schade aan gebouwen en werken die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
Aardbevingstrillingen kunnen scheuren en scheefstand van gebouwen veroorzaken. De kans dat dit gebeurt is redelijkerwijs niet aanwezig (want kleiner dan 1 op 10.000) bij trillingen onder de 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1%. De boerderij van Eiser ligt in het Groningenveld en de maximale trillingsnelheid van de maatgevende aardbeving op die locatie is hoger dan die 2 mm/s. Dit brengt mee dat het in artikel 6:177a BW neergelegde wettelijk bewijsvermoeden in deze zaak van toepassing is. Het is dan ook aan NAM om aannemelijk te maken welk deel van de fysieke schade aan de opstallen van Eiser niet door aardbevingen is veroorzaakt of verergerd en dus ook zonder haar mijnbouwactiviteiten zou zijn opgetreden. De geldende wetenschappelijke opvattingen over de mogelijke invloed van trillingen op gebouwen en de grond waarop zij staan, spelen - anders dan NAM bepleit - pas een rol bij de vraag of het bewijsvermoeden is weerlegd. Dat Eiser zelf onderzoek heeft gedaan en oorzaken noemt die volgens NAM niet juist zijn, maakt dat niet anders.
4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, NAM dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als zij erin slaagt te bewijzen dat de schade aan de opstallen niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat NAM de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk maakt. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan (ECLI:NL: GHARL:2023:6101). Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het is aan NAM om dit aannemelijk te maken.
Eiser kan een beroep doen op het bewijsvermoeden
4.6.
NAM heeft aangevoerd dat Eiser volgens artikel 6:177a lid 2 BW geen beroep kan doen op het bewijsvermoeden, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan haar onderzoek.
De rechtbank stelt voorop dat het haar - evenals NAM - niet duidelijk is waarom Eiser, terwijl hij er steeds bij NAM over heeft geklaagd dat onvoldoende onderzoek was gedaan naar de geohydrologische en geofysische ontwikkelingen op zijn perceel, zich tot maart 2023 heeft verzet tegen een aanvullend onderzoek door W&B. Dat Eiser geen vertrouwen heeft in W&B, is geen deugdelijke reden om dat niet toe te staan. Waarom Eiser zijn mestboekhouding niet aan Archipunt wilde verstrekken, terwijl deze redelijkerwijs nodig is om na te kunnen gaan of er na de aardbevingen een trendbreuk in de mestafvoer is opgetreden, valt evenmin in te zien. Het had op de weg van Eiser gelegen om aan beide verzoeken van NAM mee te werken.
Aan de andere kant heeft NAM geen goede verklaring gegeven voor het feit dat zij in de eerste helft van 2020 niet is ingegaan op de uitnodiging van Eiser om de schadeopname van de mestkelder onder de jongveestal 1968, de mestsilo en de sleufsilo's bij te wonen. NAM heeft in oktober 2020, na die onderzoeken en de onderzoeken aan de mestkelders van de jongveestal 1995 en de ligboxenstal 2009 die zij wel heeft bijgewoond, een beroep gedaan op haar onderzoeksrecht maar zich mede gelet op de onderzoeken die al in haar opdracht hadden plaatsgevonden, met haar eis dat alle constructies (weer) door Eiser zouden moeten worden vrijgemaakt niet redelijk opgesteld.
De conclusie is dan ook dat beide partijen zich niet voldoende constructief hebben opgesteld. Wat hier ook van zij: Eiser heeft inmiddels alsnog de mestboekhouding aangeleverd en toegestaan dat W&B het door NAM gewenste onderzoek doet. De rechtbank is daarom van oordeel dat Eiser een beroep kan doen op het bewijsvermoeden.
Het bewijsvermoeden is (nog) niet weerlegd
De jongveestal 1968 en de werktuigenopslag
4.7.
De rechtbank zal (zoals door Eiser gevorderd onder III) voor recht verklaren dat NAM aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het instorten van de (gemetselde) jongveestal 1968 en de schade aan de woning als door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 12 februari 2019 vastgesteld op € 408.000,00. Zij neemt daarbij in aanmerking (evenals het hof in de kort geding procedure heeft gedaan) dat de door NAM ingeschakelde deskundige Plattje in zijn rapport van 15 oktober 2013 heeft vastgesteld dat sprake is van
aardbevingsschade, dat uit foto’s bij zijn rapport blijkt dat spanten van de schuur zijn verschoven en dat sprake is van scheuren in de ommetseling van de spanten, dat Plattje een en ander als A-schade (schade die direct het gevolg is van aardbevingen) heeft aangemerkt, dat NAM niet (voldoende) heeft betwist dat de stal, voordat de twee stormen plaatsvonden, nog verder was verzwakt omdat de ommetseling van de spanten bij de uitvoering van de herstelwerkzaamheden was verwijderd, dat die stormen het gebouw bij wijze van spreken het laatste zetje hebben gegeven waardoor de stal is ingestort en dat de bevindingen van NSTB geen steun vinden in het rapport van Achmea. Daar komt bij dat W&B in haar rapport van
5 februari 2021 concludeert dat de trillingsnelheid van de aardbeving bij Huizinge in augustus 2012 de grenswaarde voor het veroorzaken van schade aan de gemetselde jongveestal 1968 en werktuigenopslag heeft overschreden en dat de kans dat aardbevingen tot schade hebben geleid daarmee tussen de 10% en 33% ligt. Gelet op een en ander is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de aardbevingen niet tot die schade hebben geleid. Ook als er - zoals W&B inschat - vanuit moet worden gegaan dat die kans eerder in de buurt van de 10% dan van de 33% ligt.
4.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schadevergoeding lager vast te stellen dan het hof heeft gedaan. Het betoog van NAM dat deze niet hoger kan zijn dan het aandeel dat de bodembeweging in termen van technische toerekenbaarheid in het ontstaan van de schade kan hebben gehad en dat daarom uit moet worden gegaan van een percentage rond de 10%, wordt verworpen. Dat de kans dat een aardbeving op een bepaalde locatie fysieke schade veroorzaakt maar 10% is, betekent niet dat de kosten die gemoeid zijn met herstel van de schade die feitelijk is ontstaan maar voor 10% het gevolg van die aardbeving zijn. Het gaat om verschillende 'grootheden'; als een kans van 1% op schade zich verwezenlijkt, kan deze tot 100% van de vermogensschade hebben geleid.
De overige opstallen
4.9.
Eiser heeft voldoende onderbouwd dat ook de overige opstallen scheuren en/of scheefstand vertonen en dat de mestkelders onder zijn stallen lek zijn. NAM is er vooralsnog niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat een andere oorzaak dan aardgaswinning tot die schades heeft geleid. Daarbij speelt mee dat de rechtbank van oordeel is dat de maximale trillingsnelheid op de locatie van Eiser moet worden berekend met een overschrijdingskans van 1%. Dit is conform het advies van het Panel mestkelders. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de trillingsnelheid niet op het perceel van Eiser zelf is gemeten maar dat het gaat om een modelmatige berekening, met alle onzekerheden van dien. Met een 1% overschrijdingskans wordt op passende wijze rekening gehouden met het feit dat op een locatie in werkelijkheid hogere snelheden kunnen optreden. De maximale trillingsnelheid op de locatie van Eiser bedraagt dan geen 8,42 mm/s maar 18 mm/s, wat hoger is dan de grenswaarden voor het ontstaan van schade die in het rapport van het Panel mestkelders en in het rapport van Van Staalduinen over de invloed van bevingen op de zetting van gebouwen worden genoemd. Dat betekent dat het volgens de geldende wetenschappelijke inzichten mogelijk is dat aardbevingen bij het ontstaan van de schade een rol hebben gespeeld. Het is aan NAM om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is en dat er andere oorzaken zijn.
4.10.
NAM verwijst naar de onderzoeken van haar deskundigen, waaronder het bureauonderzoek van W&B naar de oorzaak van schade aan de jongveestal 1995, de ligboxenstal 2009 en de mestsilo. W&B concludeert op basis van de trillingsnelheid in combinatie met de grenswaarden uit de SBR Trillingsrichtlijn A dat er (vrijwel) geen invloed is van aardbevingstrillingen op de scheuren en lekkages van de mestkelders, de ligboxenstal 2009 en de mestsilo terwijl de kans dat trillingen schade hebben veroorzaakt aan het metselwerk van de jongveestal 1995 wordt door haar tussen de 10% en 33% geschat. Zij sluit de kans dat aardbevingen van invloed zijn geweest niet op voorhand uit maar acht mogelijke andere schadeoorzaken, die naar de rechtbank begrijpt zien op de constructie van de opstallen in combinatie met de geohydrologische en geofysische situatie op het perceel van Eiser, aannemelijker. W&B ziet op basis van de beschikbare informatie geen aanleiding om te concluderen dat die situatie als gevolg van aardbevingen is veranderd. Om de exacte oorzaak vast te stellen is volgens W&B aanvullend onderzoek op locatie nodig.
4.11.
Eiser heeft uitvoerig toegelicht en onderbouwd dat het grondwatersysteem op zijn perceel door de aardbevingen wel is gewijzigd en tot de aanwezige schade heeft geleid en waarom de conclusies van de deskundigen van NAM volgens hem niet juist zijn. De rechtbank kan op basis van de processtukken niet vaststellen dat W&B het gelijk aan haar zijde heeft en dat het betoog van de deskundigen van Eiser geen hout snijdt. Te minder nu W&B is uitgegaan van een maximale trillingsnelheid van 8,42 mm/s in plaats van - zoals de rechtbank aangewezen acht - 18 mm/s. Na alle onderzoeken is voor de rechtbank nog steeds niet inzichtelijk hoe de grondwaterstanden op het perceel van Eiser zich sinds 2009 hebben ontwikkeld, of het freatische waterregime na de aardbeving in 2012 is overgegaan in een kwelwaterregime en welke peilbuisgegevens representatief zijn voor de situatie op dat perceel: de metingen waar Eiser zich op beroept of de metingen waar W&B zich kennelijk op baseert. De verklaringen van de loonwerkbedrijven die Eiser heeft overgelegd en het rapport van DLV over de mestafvoer sinds 2010, bieden steun aan de stelling van Eiser dat de hoeveelheid mest die na de aardbevingen in 2012 en 2013 moet worden afgevoerd aanzienlijk is toegenomen zonder dat dit kan worden verklaard door een groei van de veestapel en dat die mest meer zout bevat. Ook Grontmij heeft geconstateerd dat die hoeveelheid veel groter is dan op basis van die veestapel mag worden verwacht. NAM voert weliswaar aan dat uit een foto in het rapport van Texplor blijkt dat er tijdens de bouw van de ligboxenstal 2009 een laag water in de bouwput stond en bemaling plaatsvond, maar ook als dat het geval zou zijn, wat Eiser bestrijdt, kan daaruit naar het de rechtbank voorkomt niet de conclusie worden getrokken dat de maximale grondwaterstand op het perceel van Eiser toen al hoger was dan 1.30 m- en dus een constructiefout is gemaakt. Dat de vloer van de onderliggende mestkelder in grondwater lag, is immers niet in discussie en op de constructietekening is door IJB Geotechniek ook een opmerking gemaakt over bemaling en over een laag water die in de mestkelder moest worden aangebracht. Dat de geohydrologische en geofysische situatie op het perceel van Eiser door de aardbeving in 2012 niet is veranderd, kan daarom (nog) niet worden aangenomen.
Hoe verder
4.12.
De conclusie is dat NAM het bewijsvermoeden dat de schade aan de overige opstallen van Eiser het gevolg is van aardbevingen vooralsnog niet heeft weerlegd. De rechtbank ziet gelet op de gang van zaken en het processuele debat wel aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Gelet op het grote aantal onderzoeken dat inmiddels is verricht, zal zij de deskundige niet vragen om een geheel nieuw onderzoek te doen maar opdragen om de door partijen ingebrachte opinies en verzamelde gegevens (waaronder de resultaten van het onderzoek dat op dit moment door W&B wordt uitgevoerd) te beoordelen. Aan de deskundige zal worden gevraagd om op basis daarvan aan te geven of en zo ja met welke mate van zekerheid volgens hem kan worden vastgesteld dat de schades aan de diverse opstallen van Eiser niet door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd maar verband houden met de
- volgens NAM toen al ontoereikende - wijze waarop deze destijds zijn gebouwd en ook zonder aardbevingen in deze omvang zouden zijn opgetreden.
4.13.
Als de deskundige niet aannemelijk acht dat een causaal verband met de aardbevingen ontbreekt, zal moeten worden vastgesteld hoeveel vermogensschade Eiser door de mijnbouwactiviteiten van NAM lijdt en welk bedrag NAM dient te vergoeden.
Partijen zijn het erover eens dat de mestkelders onder de jongveestal 1995 en de ligboxenstal 2009 niet (meer) niet meer kunnen worden hersteld. Om te kunnen beoordelen of NAM in redelijkheid gehouden is om de kosten van sloop en nieuwbouw van die stallen voor haar rekening te nemen, zal de deskundige niet alleen worden gevraagd om na te gaan welke kosten daarmee gemoeid zijn maar ook hoeveel extra bedrijfskosten de lekkages voor Eiser veroorzaken als niet tot vervanging wordt overgegaan. Die afweging dient - anders dan Eiser bepleit - wel te worden gemaakt.
4.14.
De rechtbank is voornemens om in deze zaak de geotechnisch deskundige
B. van Zegbroeck en de bouwkundige J. Moens als deskundigen te benoemen. J. Moens is ingeschreven in het register van de Belgische Kamer van Deskundigen als deskundige bouwschade en ingenieur stabiliteit; B. van Zegbroeck is projectmanager civiele werken bij Sweco Belgium en (gast)professor geotechnical engineering, soil mechanics and bridges and tunnels bij de Universiteit van Hasselt. Beide hebben laten weten dat zij bereid zijn om het deskundigenonderzoek uit te voeren.
De zaak zal worden verwezen naar de rol zodat partijen zich over de benoeming van deze deskundigen en de te stellen vragen kunnen uitlaten. Indien partijen zich niet in die benoeming kunnen vinden, kunnen zij zelf, in onderling overleg, een andere deskundige voorstellen.
De rechtbank verzoekt partijen om ook de formulering van de vragen zoveel mogelijk met elkaar af te stemmen en hun concept-aktes uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toe te sturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
Als partijen het over bepaalde schades inmiddels eens zijn geworden en/of NAM het deskundigenonderzoek wil beperken tot bepaalde opstallen, kunnen zij dat in die akte aangeven.
4.15.
In afwachting hiervan houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 6 maart 2024zodat partijen zich kunnen uitlaten als overwogen in r.o. 4.14;
2. houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, mr. J.E. Biesma en mr. M.R. Gans, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.