ECLI:NL:RBNNE:2024:2917

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/190
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en de rol van het IMG in de schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had op 26 juli 2020 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding voor zijn woning, die naar aanleiding van mijnbouwschade was ingediend. Het IMG had deze aanvraag op 23 december 2020 afgewezen, maar na bezwaar van eiser werd het bezwaar gegrond verklaard en werd een schadevergoeding van € 5.704,73 toegekend. Eiser was echter van mening dat het IMG niet zorgvuldig had gehandeld en dat de deskundigen die door het IMG waren ingeschakeld niet onafhankelijk waren.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat het IMG had moeten samenwerken met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en dat de deskundigen niet onpartijdig waren. De rechtbank oordeelt dat het IMG niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de deskundigenrapporten voldoende zijn om de schade te beoordelen. Eiser verzoekt om een verklaring voor recht dat het IMG onrechtmatig heeft gehandeld, maar de rechtbank stelt vast dat zij niet bevoegd is om een dergelijke verklaring te geven in een bestuursrechtelijke procedure.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit van het IMG in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het IMG en de NCG en bevestigt dat het IMG zijn taak naar behoren heeft uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 23 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eiser heeft het IMG het bezwaar gegrond verklaard en eiser een vergoeding van in totaal € 5.704,73 toegekend.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken LEE 23/187 en LEE 23/189, op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en als deskundige van eiser P.J. Vrieling. Namens het IMG is de gemachtigde verschenen. Ook was J.J. Timmer, deskundige bij deskundigenbureau CED, aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 juli 2020 heeft eiser bij het IMG een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend voor de woning aan [adres], [postcode], te [woonplaats 2]. Daarop heeft het IMG op 24 september 2020 een deskundige de schade aan de woning van eiser laten opnemen.
2.1.
De door het IMG ingeschakelde deskundige, H. Kuik van deskundigenbureau CED, heeft van de opname op 14 oktober 2020 een adviesrapport uitgebracht waarin hij benoemt dat er geen schades zijn geconstateerd. De schade aan de buitenzijde is niet opgenomen omdat daar de VvE een aanvraag voor moet indienen. Eiser heeft niet op dit rapport gereageerd.
2.2.
Op 23 december 2020 heeft het IMG, conform het adviesrapport van Kuik, geen vergoeding aan eiser toegekend.
2.3.
Eiser heeft op 8 februari 2021 bezwaar ingediend tegen het besluit van
22 december 2020. Daarna heeft hij op 23 juli 2021 een adviesrapport van deskundige Vrieling van Vergnes Expertise BV aangeleverd waarin acht schades zijn opgenomen met een schadebedrag van € 5.356,14.
2.4.
Op 31 augustus 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij deze hoorzitting was de gemachtigde van eiser aanwezig, P.J. Vrieling, als deskundige namens eiser, en deskundige J.J. Timmer van deskundigenbureau CED.
2.5.
Naar aanleiding van de hoorzitting en het rapport van Vrieling heeft J.J. Timmer van CED op 13 september 2021 een adviesrapport bezwaar aangeleverd waarin de acht schades die Vrieling had opgenomen eveneens zijn beoordeeld. Hij stelt een schadebedrag van € 3.570,58 vast.
2.6.
Op 26 oktober 2021 is een nader adviesrapport Ambtelijk door Timmer opgesteld waarin een aanvullend bedrag is gecalculeerd voor kosten voor parkeerontheffing.
2.7.
Bij besluit van 1 december 2022 is het bezwaar gegrond verklaard en voor de acht schades een bedrag van in totaal € 5.704,73 toegekend aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toegekende vergoeding voor fysieke schade aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het IMG niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet meteen bij de aanvraag de web-tool en/of NPR9998-toets uit te voeren. Op die manier had vastgesteld kunnen worden dat de woning niet voldeed aan de veiligheidsnormen en dus versterkt had moeten worden. Daarbij had het IMG volgens het convenant moeten samenwerken met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Door dit na te laten is het besluit niet met de juiste zorgvuldigheid genomen. Daarnaast heeft eiser ter zitting toegevoegd dat de deskundigen van het IMG op de website worden omschreven als nog onafhankelijker en onpartijdiger dan de deskundigen die de rechtbank inschakelt. In de praktijk blijken de deskundigen echter precies te doen wat het IMG van ze vraagt. Indien de deskundigen echt onafhankelijk en onpartijdig zouden zijn, hadden zij immers tijdens de schadeopname ook wel beoordeeld of de woning voldoet aan de veiligheidsnorm. Ook hierdoor is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser verzoekt om een verklaring voor recht dat er sprake is van onrechtmatig handelen door het IMG. Daarnaast heeft eiser een adviesrapport van deskundige Vrieling aangeleverd.
6. Het IMG stelt dat de gemachtigde van eiser de verwijzing naar de toets aan de veiligheidsnorm eerder heeft aangevoerd in andere procedures. Het IMG blijft bij het standpunt dat wettelijk is bepaald dat versterking een taak is van de NCG, niet van het IMG. Gelet op hetgeen eiser ter zitting aanvoert over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundigen kan het IMG zich niet vinden in hetgeen eiser aanvoert over wat er op de website staat. Voor het overige verwijst het IMG naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarin de Afdeling benoemt dat de manier waarop het IMG de onpartijdigheid van deskundigen waarborgt aanvaardbaar acht. [1] Daarnaast voert het IMG aan dat het aangeleverde adviesrapport van Vergnes Expertise BV wel ziet op dit pand, maar over andere schades en een andere aanvraag gaat.
7. De rechtbank overweegt met betrekking tot de diverse door eiser aangevoerde beroepsgronden als volgt.
8. De rechtbank zal eerst ingaan op de door eiser verzochte verklaring voor recht inzake onrechtmatig handelen door het IMG (zie r.o. 5). De rechtbank stelt voorop dat een verklaring voor recht zoals door eiser verzocht in een bestuursrechtelijke procedure niet mogelijk is. De bestuursrechter is daartoe ook niet bevoegd. Indien eiser van mening is dat het IMG onrechtmatig heeft gehandeld, zal hij een dergelijke verklaring in een civielrechtelijke procedure kunnen vorderen. Om deze reden kan deze beroepsgrond al niet slagen.
9. Voor zover eiser meent dat het IMG onzorgvuldig handelt wanneer er niet standaard bij iedere schademelding de door eiser gestelde toets wordt uitgevoerd en daarbij niet wordt samengewerkt met de NCG, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals al eerder door de meervoudige kamer van deze rechtbank is overwogen en beslist is uitgangspunt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om aan het IMG de taak van afhandeling van schade toe te bedelen en aan de NCG de taak van versterking. [2] Het gaat om gescheiden verantwoordelijkheden. Wel is in de toelichting bij het besluit versterking gebouwen overwogen dat de rechtsvoorganger van het IMG en de NCG iedere kans zullen moeten benutten om binnen de gestelde kaders samen te werken, maar daaruit volgt niet dat beide organisaties gehouden zijn om gezamenlijke besluiten te nemen. Gezien deze expliciet taakverdeling, kan niet gesteld worden dat het IMG onzorgvuldig zou hebben gehandeld door de wijze waarop zij (in het algemeen) haar taak uitoefent. Eiser heeft bovendien onvoldoende toegelicht waarom in zijn specifieke situatie toch op het IMG de verplichting rustte om conform de door eiser gestelde werkwijze te handelen. Immers: er is niet gesteld, en ook feitelijk niet gebleken dat wat betreft de woning van eiser sprake was van een noodzaak tot versterking (de NCG-taak). Uit het deskundigenrapport van het IMG blijkt een relatief beperkte schade. Dit wordt bevestigd in het deskundigenrapport van de door eiser ingeschakelde deskundige. Uit diens rapport blijkt voorts niet dat sprake is van een onveilige situatie. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom het IMG desalniettemin al aanleiding had moeten zien om samen met de NCG de schade aan de woning van eiser af te wikkelen, aldus dat kennelijk een versterkingstraject gestart had moeten worden. Voorts is niet (althans niet voldoende) gesteld door eiser dat hij, door de wijze waarop IMG deze zaak heeft behandeld, daadwerkelijk benadeeld is en daardoor mogelijkerwijs schade zou hebben geleden. Van een schending van een belang van eiser is geen sprake. Op deze gronden is niet gebleken dat het besluit door de handelswijze van het IMG onzorgvuldig is voorbereid.
9.1.
Verder heeft eiser tijdens de mondelinge behandeling aanvullend op vorenstaande beroepsgrond aangevoerd dat het IMG ten onrechte op haar website de door haar ingeschakelde deskundigen als “(…) nog onafhankelijker en onpartijdiger dan de deskundigen die de rechtbank inschakelt“ heeft gekwalificeerd. Wat er ook zij van deze kennelijk gehanteerde kwalificatie: ook hiervoor geldt dat door eiser niet concreet is onderbouwd waarom hierdoor het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser gaat eraan voorbij dat het aan de rechtbank is om in de voorgelegde zaken op inhoudelijke gronden te beoordelen of een rapport opgesteld door een door het IMG ingeschakeld deskundige voldoende is ter weerlegging van het bewijsvermoeden. Daarvoor is niet leidend een (mogelijke) kwalificatie op de website van het IMG. De enkele stelling van eiser dat de deskundigen niet onafhankelijk en onpartijdig zouden zijn omdat de deskundigen niet aan de veiligheidsnorm toetsen acht de rechtbank, mede in het licht van hetgeen in r.o 9. is overwogen, onvoldoende.
9.2.
Deze beroepsgronden kunnen aldus niet slagen.
10. De rechtbank stelt vast dat het aangeleverde adviesrapport niet ziet op de in het bestreden besluit beoordeelde schades. De beoordeling van de schades door het IMG in dit dossier is door eiser niet betwist.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd met betrekking tot het geven van een verklaring voor recht;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, onder 52 en 53.
2.Zie onder andere de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2026 en van 4 april 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:1218.