ECLI:NL:RBNNE:2024:1218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
LEE 21/3388
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het IMG inzake vergoeding van fysieke mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) behandeld. Eisers, eigenaren van een woning in Groningen, hebben een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens fysieke mijnbouwschade. Het IMG heeft op 30 juli 2020 een schadevergoeding van € 18.572,66 toegekend, maar eisers hebben bezwaar gemaakt en het IMG heeft in het bestreden besluit van 18 november 2021 de vergoeding verhoogd naar € 20.200,24. Eisers zijn het niet eens met deze beslissing en hebben beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2023 behandeld, waarbij eisers de meervoudige kamer hebben gewraakt. De rechtbank heeft de wraking geaccepteerd en de zaak opnieuw behandeld op 22 februari 2024. De rechtbank concludeert dat het IMG niet de juiste procedure heeft gevolgd en dat de schadevergoeding te laag is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de totale schadevergoeding vast op € 29.246,38, inclusief btw, en veroordeelt het IMG tot betaling van proceskosten aan eisers. De rechtbank benadrukt dat de taakverdeling tussen het IMG en de NCG duidelijk is en dat er geen reden is voor een integrale aanpak in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3388

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[namen] , uit Groningen, eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)

(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit op de aanvraag van eisers tot vergoeding van fysieke mijnbouwschade.
1.1.
Het IMG heeft op deze aanvraag beslist met het besluit van 30 juli 2020. In het bestreden besluit van 18 november 2021 heeft het IMG beslist op het bezwaar van eisers.
1.2.
Eisers hebben eveneens beroepen ingesteld tegen een ander besluit van het IMG, tegen een besluit van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en tegen een besluit van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Groningen. Eisers hebben verzocht al deze zaken gevoegd op zitting te behandelen en om een geluidsopname van deze zitting te maken.
1.3.
De rechtbank heeft eisers medegedeeld dat zij verwacht dat voeging de ordelijke behandeling van elk van de zaken zal schaden en heeft daarom het verzoek tot voeging afgewezen. Ook het verzoek tot het maken van opnames is afgewezen.
1.4.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben diverse aanvullende producties ingezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Ter zitting heeft eiser de meervoudige kamer gewraakt. Deze kamer heeft vervolgens berust in de wraking.
1.6.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft, in een andere samenstelling, het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam] en de gemachtigde van het IMG. Als deskundigen aan de zijde van eisers waren aanwezig ing. A. Nanninga en P.J. Vrieling (bureau Vergnes) en als deskundige aan de zijde van het IMG was aanwezig ing. J.J. Timmer (bureau CED).

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eisers zijn eigenaren en bewoners van de woning (hierna: de woning) op het [adres] . De bouw van de woning, in opdracht van eisers, is voltooid in 1992. Eiser [naam] verricht vanuit de woning ook beroepsmatige werkzaamheden.
2.2.
In opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) heeft een deskundige van het bureau Noordelijk Schade Taxatie Bureau B.V. op 10 juli 2014 de woning bezocht. De deskundige heeft vervolgens op 15 augustus 2014 een rapport opgesteld, met als bijlagen foto’s van schades, waarin het volgende is geconcludeerd: “Er is geen oorzakelijk verband aangetroffen tussen de door schademelder getoonde schade en de bevingen.”
2.3.
Op 17 september 2018 heeft eiser bij het IMG een aanvraag om vergoeding van schade door mijnbouw (fysieke mijnbouwschade) ingediend.
2.4.
Op 8 mei 2019 heeft een deskundige van het bureau CED in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (rechtsvoorganger van het IMG) een opname van de woning verricht. In het vervolgens opgemaakte rapport berekent de deskundige het totale schadebedrag op € 7.516,78 inclusief btw.
2.5.
Na een melding door eiser van een acuut onveilige situatie (AOS-melding) heeft het bureau W2N Groningen B.V. op 14 december 2019 een inspectie verricht. De deskundige heeft geconcludeerd dat er ondanks scheurvorming geen sprake was van een acuut onveilige situatie.
2.6.
In opdracht van eisers heeft het bureau Vergnes op 27 december 2019 een contra-expertise opgesteld. De conclusie is dat de schade in totaal € 45.313,95 inclusief btw bedraagt.
2.7.
In opdracht van eisers heeft het adviesbureau Ab Nanninga op 17 juli 2020 een rapport opgesteld over de versterking van de woning. Als onderwerp wordt genoemd: berekening versterkingsmaatregelen in verband met aardbevingsbelasting. Als versterkingsmaatregelen zijn voorgesteld het aanbrengen van staalconstructie (kolommen, liggers en schoorverbanden) en betonconstructie (gewapend betonopstortingen verankerd op de bestaande betonstroken).
2.8.
Op 23 juli 2020 heeft het bureau CED addendum I opgesteld. Hierin concludeert CED dat de totale schade € 15.228,05 inclusief btw bedraagt.
2.9.
In het primaire besluit van 30 juli 2020 heeft het IMG een schadevergoeding van in totaal € 18.572,66 toegekend, opgebouwd uit € 16.010,04 aan schade, € 1.945,- aan bijkomende kosten en € 617,62 aan wettelijke rente.
2.10.
Bij schrijven van 28 augustus 2020 hebben eisers bezwaar gemaakt. Het bureau Vergnes heeft op 4 oktober 2020 gereageerd op het primaire besluit. Eisers hebben voorts een raming van het bouwbedrijf Eldering ingediend waarin de versterking van de woning wordt begroot op € 129.685,-.
2.11.
Na de hoorzitting in bezwaar op 20 april 2021 heeft het bureau CED addendum II opgesteld. Hierop heeft het bureau Vergnes gereageerd op 23 mei 2021. Het bureau CED heeft 13 augustus 2021 addendum III opgesteld, waarop het bureau Vergnes heeft gereageerd op 26 augustus 2021. Op 20 september 2021 heeft de bezwaaradviescommissie haar advies uitgebracht.
2.12.
In het bestreden besluit van 18 november 2021 heeft het IMG het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de totale vergoeding bepaald op € 20.200,24 inclusief rente.
2.13.
Na een verzoek daartoe van eisers heeft de NCG in een besluit van 14 februari 2022 geoordeeld dat de woning in aanmerking komt voor een beoordeling over de vraag of de woning voldoet aan de veiligheidsnorm.
2.14.
In het verweerschrift van 10 januari 2023 heeft het IMG geconcludeerd dat het beroep gedeeltelijk gegrond is omdat een extra vergoeding van € 7.230,94 inclusief btw moet worden toegekend. Bijgevoegd heeft het IMG addendum IV van het bureau CED.
2.15.
In een besluit van 14 juni 2023 heeft de NCG geconcludeerd dat de woning voldoet aan de veiligheidsnorm. Het bezwaar van eisers hiertegen heeft de NCG ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit op bezwaar is aanhangig bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.16.
Op 1 december 2023 hebben eisers als reactie op het verweerschrift van IMG een rapport van het bureau Vergnes van 22 mei 2023 overgelegd.
2.17.
Bij schrijven van 8 februari 2024 stuurt het IMG een aanvulling op het verweerschrift toe en concludeert daarin tot een extra vergoeding van € 517,50 inclusief btw. Bijgevoegd heeft het IMG addendum V van het bureau CED.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vergoeding van fysieke mijnbouwschade door het IMG aan de hand van de beroepsgronden van eisers. In de loop van de procedure hebben eisers een groot aantal stukken met argumenten aan de rechtbank toegezonden. Na bestudering van deze stukken concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden door eisers zijn samengevat in het stuk van 19 mei 2023, met een aanvulling op 18 januari 2024.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afstemming NCG-IMG
4.1.
Eisers bepleiten een integraal beoordelingskader bij het verhelpen van de aardbevingsproblematiek. Eisers zijn het niet eens met het verdelen van enerzijds de taak van versterken en anderzijds de taak van schadeherstel over twee instanties, respectievelijk NCG en IMG.
4.2.
Bij het beoordelen van schade aan gebouwen, meer in het bijzonder woningen, hebben de begrippen ‘versterken’ respectievelijk ‘schadeherstel’ verschillende betekenissen en uitgangspunten. In de kern is versterken het voorkomen van nieuwe schade, en wel zodanig dat de veiligheid van de mensen die er verblijven wordt gediend. Bij schadeherstel gaat het om het terugbrengen in de ‘oude’ toestand van de woning, dat wil zeggen: de situatie die bestond voordat beschadiging optrad. De twee zijn dan ook te onderscheiden begrippen en dienen elk een ander doel, waardoor beiden hun eigen beoordeling en aanpak verdienen.
4.3.
In de uitspraak van 17 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2026, in een zaak van eisers tegen een besluit van de NCG, heeft een meervoudige kamer van deze rechtbank onder meer in het algemeen het volgende overwogen:
8.2
De rechtbank overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om aan verweerder (
hier de NCG) de taak van benodigde versterking van gebouwen toe te bedelen en om aan het IMG de taak van afhandeling van schade toe te bedelen. In principe gaat het dus om gescheiden verantwoordelijkheden. Wel is in de toelichting bij het Besluit versterking gebouwen overwogen dat verweerder en de rechtsvoorganger van het IMG (TCMG) iedere kans zullen moeten benutten om binnen de gestelde kaders samen te werken (Stcrt. 2019, 30569, publicatie 4 juni 2019).
(…)
8.4.
De rechtbank deelt niet de opvatting van eisers dat uit het Convenant NCG-TCMG van 11 september 2019 volgt dat deze organisaties gehouden zijn gezamenlijke besluiten te nemen. Wel leggen zij zich -in lijn met voornoemde toelichting- de inspanningsverplichting op van een geïntegreerde en afgestemde werkwijze, maar niet blijkt dat dit zou moeten resulteren in gezamenlijke besluiten.
8.5.
De rechtbank overweegt voorts dat de regelgevingen die ten grondslag liggen aan de taakuitvoering van verweerder en van het IMG aanmerkelijke verschillen kennen, voortvloeiend uit de verschillende opdrachten aan deze organisaties. (…)
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding van deze overwegingen af te wijken. Wat betreft deze zaak stelt de rechtbank vast dat de woning niet is opgenomen in het versterkingsprogramma van de NCG, zodat geen sprake is van een combinatie-dossier als bedoeld in het Convenant NCG-TCMG. Daarom was er voor het IMG en de NCG geen aanleiding voor procedurele en inhoudelijke afstemming.
4.5.
Verder is de situatie anders dan in de door eisers genoemde zaak die zich afspeelde in het kerngebied van de aardbevingsproblematiek, te weten Garrelsweer [1] . In die zaak was sprake van een verzakking van het bijgebouw die ook invloed had op het hoofdgebouw. Die verzakking betekende dat uit veiligheidsoverwegingen versterking noodzakelijk was en dat zich tevens fysieke schade voordeed. Dit betrof dus wel een combinatie-dossier.
4.6.
Ook voor het overige leidt de rechtbank uit de wet of uit bovengenoemd convenant niet af dat het IMG in deze zaak had moeten kiezen voor een integrale aanpak samen met de NCG. Bovendien hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat in hun geval met de gesplitste besluitvorming in strijd is gehandeld met het doel van het convenant, zoals dat is omschreven in de considerans, en welke rechtsgevolgen dit nalaten van het IMG zou moeten hebben.
4.7.
De rechtbank volgt eisers daarom niet in hun betoog dat het IMG hen had moeten informeren over de veiligheidsstatus van de woning. Dit aspect speelt in hoofdzaak in het kader van de versterking en behoort daarmee tot de taak van de NCG. Wel heeft het IMG wat betreft veiligheid een taak in geval van een AOS-melding, maar omdat de deskundige heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een acuut onveilige situatie (2.5.), hoefde het IMG op dit punt geen vervolgactie (lees: afstemming met de NCG) te ondernemen. In het verlengde hiervan heeft het IMG het rapport van adviesbureau
Ab Nanninga niet hoeven doorsturen naar de NCG, zoals eisers stellen. De rechtbank merkt hierbij op dat eisers zelf dit rapport op 18 juli 2020 naar zowel het IMG als naar de NCG hebben gestuurd zodat ook om die reden doorzending geen toegevoegde waarde had.
4.8.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het een politieke keuze is geweest om de taak van versterken en de taak van schadeherstel bij verschillende bestuursorganen te beleggen. Het betoog van eisers onderbouwt dat tegen deze keuze argumenten kunnen worden ingebracht, maar het is niet aan de rechtbank om verandering te brengen in de taakverdeling tussen de NCG en het IMG waarvoor de wetgever bewust heeft gekozen.
Getuigenverhoor en plaatsopneming
5.1.
Ter zitting hebben eisers de rechtbank verzocht om mr. H. Jonkman, medewerker van het IMG, als getuige op te roepen. Zij hebben toegelicht dat zij Jonkman willen horen over de vraag of hij bij de besluitvorming in bezwaar kennis had van het rapport van adviesbureau Ab Nanninga en of bij de besluitvorming rekening is gehouden met de inhoud van dit rapport.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit verzoek te voldoen. Genoemd rapport gaat over versterking (2.7.) en valt daarmee buiten het toetsingskader van het beroep tegen het nu bestreden besluit.
5.3.
Het eerder door eisers gedane verzoek om mr. Th. Van Sloten en ing. N.J. Poolen, leden van de Bezwaaradviescommissie IMG, als getuigen op te roepen is op zitting niet herhaald. Om die reden neemt de rechtbank hierover geen besluit.
6.1.
Eisers hebben de rechtbank tevens verzocht een onderzoek ter plaatse in te stellen als bedoeld in artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.2.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De huidige situatie wat betreft schades aan de woning is duidelijk genoeg door de foto’s in het dossier en de toelichtingen daarop van de deskundigen. Wel zijn er vragen over de ernst van schades in 2014 (zie 10. en verder) maar de oude situatie valt nu eenmaal per definitie niet meer waar te nemen. Daarnaast hebben eisers niet gesteld dat, behalve de schades waarover partijen nu nog van mening verschillen, er ook nog andere fysieke schades zijn die vergoed zouden moeten worden.
Hardheidsclausule
7.1.
Zoals volgt uit 2.2. hebben eisers eerder bij exploitant NAM een schademelding gedaan. In artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) is bepaald dat het IMG dan niet bevoegd is om een aanvraag om vergoeding van dezelfde schade te behandelen.
7.2.
Eisers stellen dat het IMG ten onrechte niet de hardheidsclausule van artikel 2, vijfde lid, van de TwG heeft toegepast.
7.3.
De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Terecht heeft het IMG naar voren gebracht (zie 4.12 en verder in het verweerschrift) dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen en dat niet is gebleken dat het niet toepassen van de hardheidsclausule leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit wel zo is. Aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de hardheidsclausule is daarom niet voldaan.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
8. Eisers stellen dat het IMG heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op willekeur, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het beginsel van fair play en het verbod op vooringenomenheid. Eisers hebben onvoldoende concreet onderbouwd hoe deze zijn geschonden. Of zich strijd met het motiveringsbeginsel voordoet, komt hieronder aan de orde. Voor het overige is het de rechtbank niet gebleken dat het IMG in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Herstelkosten
9. Ter zitting zijn de herstelkosten van de schades 1, 7, 14 en 32 besproken. Partijen hebben geconcludeerd dat het nieuwe calculatiemodel toegepast moet worden, wat betekent dat het bedrag van € 7.230,94 inclusief btw, zoals genoemd in het verweerschrift van 10 januari 2023 (2.14.) moet worden verhoogd met 5,5%. Dit betekent dat niet meer in geschil is dat de herstelkosten van de schades 1, 7, 14 en 32 in totaal € 7.628,64 inclusief btw bedragen.
Eerder behandelde schades
10. Zoals hierboven onder 2.2. en 7.1. en verder is besproken, heeft een deskundige van de NAM na een schademelding door eisers in 2014 een opname van de woning verricht. Ter beoordeling ligt voor of schades in de NAM-procedure al behandeld zijn en zo nee, of de toen geconstateerde schades nadien verergerd zijn. Zo ja, dan dient het IMG de bijkomende kosten van herstel te vergoeden. De beoordeling of sprake is van verergering, gebeurt in dit geval door vergelijking van de foto’s van het NAM-rapport (2.2.) met latere foto’s gemaakt door de bureaus CED en Vergnes. De rechtbank betrekt bij de vergelijking de op zitting gegeven toelichtingen van de deskundigen Timmer en Vrieling. In geschil zijn nog de schades 9, 31, 34 en 35.
11.1.
Schade 9 betreft scheurvorming in de buitenmuur van de woning, halverwege de zijgevel van de schuur. Vrieling stelt dat deze niet dezelfde is als de scheurvorming afgebeeld op de NAM-foto’s 13 tot en met 16 omdat zowel de positionering als de vorm van de scheurvorming in de gevel anders is. Timmer stelt dat het wel gaat om dezelfde scheurvorming: de verdikking is identiek en dat geldt ook voor de structuur van het oppervlak van de omliggende metselwerkstenen.
11.2.
Na vergelijking van de foto’s oordeelt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat schade 9 niet dezelfde schade is als op de NAM-foto’s 13 tot en met 16. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de grote overeenkomsten tussen de foto’s. Bij schade 9 is ook beschreven dat deze zich in het midden van de wand bevindt en dat lijkt op de NAM-foto’s ook de positie te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vrieling de gestelde andere locatie van de scheur onvoldoende onderbouwd.
12.1.
Schade 31 betreft scheurvorming in het plafond van de woonkamer. Vrieling stelt dat de scheurvorming veel verder doorloopt in het plafond dan op de NAM-foto’s 24, 25 en 26 is te zien, namelijk 4,20 meter richting de andere wand in het plafond, en dat er dus sprake is van verergering. Timmer stelt dat de schade identiek is.
12.2.
De rechtbank overweegt dat op NAM-foto 24 niet te zien is hoe ver de scheur doorloopt. Bureau Vergnes is ter plaatse geweest en heeft vervolgens gesteld dat de lengte van de scheur 4,20 meter is en dat het totale herstel van deze schade € 3.359,31 exclusief BTW bedraagt. Deze stellingen zijn door het IMG onvoldoende gemotiveerd bestreden. Hoe de situatie was ten tijde van de NAM-opname, valt niet meer vast te stellen. De rechtbank ziet aanleiding deze onzekerheid over de feiten in het voordeel van eisers uit te laten vallen. Dit betekent dat een verergering wordt verondersteld. Omdat niet meer valt vast te stellen in welke mate sprake is van verergering, voorziet de rechtbank zelf op dit punt in de zaak en bepaalt, schattenderwijs, dat de herstelkosten van de verergering van de schade € 900,- inclusief BTW bedragen.
13.1.
Schade 34 betreft scheurvorming in de binnenmuur van het kantoor achter de woonkamer. Vrieling stelt dat de schade verder naar beneden loopt in de wand dan op de NAM-foto’s 33, 34 en 35 is te zien en dat er dus sprake is van verergering. Timmer stelt dat er geen aanvullend bewijs is dat deze schade niet identiek is.
13.2.
Na vergelijking van de foto’s oordeelt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het niet om dezelfde schade gaat. Bureau CED heeft de schade anders gefotografeerd dan op de NAM-foto’s is gebeurd, maar dat levert geen andere indruk van de schades op. Op de foto’s die bureau Vergnes heeft gemaakt, vallen vervolgens juist de overeenkomsten met de NAM-foto’s op.
14.1.
Schade 35 betreft eveneens scheurvorming in de binnenmuur van het kantoor achter de woonkamer. Vrieling stelt dat de schade verder naar boven doorloopt in de wand dan op de NAM-foto’s 36 en 37 is te zien en dat er dus sprake is van verergering. Timmer stelt dat er geen aanvullend bewijs is dat deze schade niet identiek is.
14.2.
Na vergelijking van de foto’s oordeelt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het niet om dezelfde schade gaat. Ook voor deze scheurvorming geldt dat bureau CED de schade anders heeft gefotografeerd dan op de NAM-foto’s 36 en 37 is gebeurd, maar dat levert geen andere indruk van de schades op. Daarnaast is deze
schade ook gemarkeerd op NAM-foto 33 en dat bevestigt de indruk dat het om identieke scheurvorming gaat.

Conclusie en gevolgen

15.1.
Uit hetgeen onder 2.12., 2.14., 2.17., 9. en 12.2. aan de orde is gekomen, volgt dat het bestreden besluit niet op alle punten deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is beslist over het totaal van de vergoeding.
15.2.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de vergoeding die het IMG aan eisers dient te betalen de volgende bestanddelen kent en in totaal bedraagt:
€ 20.200,24 (zie 2.12.) + € 7.628,64 (2.14. en 9.) + € 517,50 (2.17.) + € 900,- (12.2.) =
€ 29.246,38 inclusief btw (exclusief rente).
15.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet het IMG het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Zoals ter zitting besproken, bedragen de kosten voor deskundige Vrieling in totaal € 1.740,59 inclusief BTW (10,5 uur, bij een bedrag per uur van € 137,- exclusief BTW). Van overige proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 november 2021, voor zover daarin is beslist dat de vergoeding € 20.200,24 inclusief rente bedraagt;
- stelt de vergoeding vast op € 29.246,38 exclusief rente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van € 1.740,59 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, en mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga en mr. P. van der Stroom, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:50
1. De bestuursrechter kan een onderzoek ter plaatse instellen. Hij heeft daarbij toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 8:60
1. De bestuursrechter kan getuigen oproepen en deskundigen en tolken benoemen.
(…)
4. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.
Tijdelijke wet Groningen
Artikel 2
1. Er is een Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het Instituut is gevestigd op een door Onze Minister te bepalen locatie.
(…)
3. Het Instituut:
a. heeft tot taak en is bevoegd schade af te handelen en daartoe:
(…)
4. Het Instituut is niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor:
a. voor 31 maart 2017, 12:00 uur een schademelding – of claim is voorgelegd aan het Centrum Veilig Wonen of de exploitant;
(…)
5. Het Instituut kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het bepaalde in het vierde lid, onder a en b, ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.
Convenant NCG – TCMG
1. Definities
(…)
c) Combinatie-dossier: een dossier met betrekking tot een gebouw dat moet worden
opgenomen met het oog op eventuele versterking en waarin tevens sprake is of kan zijn van mijnbouwschade;
2. Signalerende functie NCG<>TCMG
2.1.
Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van combinatie-dossiers die door de andere partij met prioriteit behandeld zouden moeten worden.
2.2.
De TCMG zal indien zij – bijvoorbeeld in het kader van het onderzoek naar AOS-meldingen – gegronde reden heeft om aan te nemen dat een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm, daarvan met medeweten van de aanvrager melding maken bij de NCG. De NCG zal het gebouw in voorkomend geval laten opnemen teneinde te beoordelen of het versterkt moet worden. De NCG zal hiervan binnen een redelijke termijn bericht sturen aan de eigenaar van het betreffende gebouw en de termijn waarop de opname wordt uitgevoerd. 2.3. De NCG zal de TCMG informeren in het geval er gegronde redenen zijn om de schade aan een gebouw met voorrang af te handelen, bijvoorbeeld vanwege schrijdende omstandigheden aan de zijde van de aanvrager. De TCMG zal in voorkomend geval het dossier prioriteren en de aanvrager hiervan binnen 2 weken op de hoogte stellen, zodat de schade aan het gebouw op zo kort mogelijke termijn wordt opgenomen en de TCMG kan besluiten op de aanvraag om schadevergoeding. De NCG zal daarnaast de TCMG erover informeren indien zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er sprake zou kunnen zijn van een AOS. De TCMG zal die situatie dan uiterlijk binnen 48 uur laten inspecteren.
5. Integrale keuzemogelijkheid
5.1.
Partijen zullen zich ertoe inspannen dat de eigenaar van een gebouw in een combinatiedossier de mogelijkheid wordt geboden om op het moment waarop hij een beslissing kan/moet nemen omtrent de versterking van zijn woning, ook te beslissen omtrent het al dan niet laten herstellen van de (mijnbouw)schade aan zijn woning.
5.2.
De TCMG zal zich er hiertoe voor inspannen om een besluit op de aanvraag van de eigenaar te nemen voordat de eigenaar een beslissing dient te nemen omtrent het versterken van zijn woning, althans om – als dat niet mogelijk is – een adviesrapport aan de eigenaar toe te zenden met betrekking tot de omvang van de mijnbouwschade. Het doel hiervan is dat de versterking kan worden afgestemd op en desgewenst kan worden gecombineerd met het herstel van de schade.
5.3.
De NCG zal in het kader van een voorstel voor versterking van een gebouw, in voorkomend geval opgenomen in een normbesluit of versterkingsbesluit, in een integraal plan van aanpak aanduiden of, en zo ja onder welke voorwaarden, gelijktijdig ook de ontstane (mijnbouw)schade kan worden hersteld bij de uitvoering van de versterking.
5.4.
Partijen onderkennen dat hun taken inhoudelijk kunnen samenlopen in het geval door de TCMG een schadevergoeding wordt toegekend waarmee de eigenaar in staat moet worden geacht zijn gebouw (meer) aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, of indien een gebouw wordt versterkt op een wijze waarmee ook mijnbouwschade wordt weggenomen. Partijen zullen zich inspannen om hun taken in deze gevallen te integreren, althans inhoudelijk op elkaar af te stemmen, zodat één redelijke integrale oplossing kan worden bereikt.

Voetnoten

1.Zie de tussenuitspraak van 13 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3288, en de einduitspraak van 20 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1572.