ECLI:NL:RBNNE:2024:2916

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/189
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en de rol van het IMG in de schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had op 26 juli 2020 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding voor zijn woning, die door mijnbouwschade was getroffen. Het IMG had deze aanvraag gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot een bezwaarprocedure en uiteindelijk tot deze rechtszaak. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat het IMG niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet samen te werken met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en dat de deskundigen die door het IMG zijn ingeschakeld niet onafhankelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat het IMG niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de deskundigen voldoende onafhankelijk zijn. Echter, de rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het IMG voor wat betreft de herstelmethode en de bijbehorende vergoeding van bepaalde schades in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit op dat punt en kent een aanvullende schadevergoeding toe aan eiser. Tevens wordt het IMG veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 23 december 2020 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eiser is het IMG bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken LEE 23/187 en LEE 23/190, op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en als deskundige van eiser P.J. Vrieling. Namens het IMG is de gemachtigde verschenen. Ook was J.J. Timmer, deskundige bij deskundigenbureau CED, aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 juli 2020 heeft eiser bij het IMG een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend voor de woning aan [adres], [postcode], te [woonplaats 2]. Daarop heeft het IMG op 24 september 2020 een deskundige de schade aan de woning van eiser laten opnemen.
2.1.
De door het IMG ingeschakelde deskundige, H. Kuik van deskundigenbureau CED, heeft van de opname op 14 oktober 2020 een adviesrapport uitgebracht waarin hij een schadebedrag van € 4.192,33 benoemt. Eiser heeft niet op dit rapport gereageerd.
2.2.
Op 23 december 2020 heeft het IMG, conform het adviesrapport van Kuik, een vergoeding van in totaal (inclusief bijkomende kosten en wettelijke rente) € 4.575,60 aan eiser toegekend.
2.3.
Eiser heeft op 8 februari 2021 bezwaar ingediend tegen het besluit van
23 december 2020. Op 31 augustus 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij deze hoorzitting was de gemachtigde van eiser aanwezig. Eveneens waren deskundige
P.J. Vrieling, namens eiser, en deskundige J.J. Timmer van deskundigenbureau CED aanwezig.
2.4.
Bij besluit van 1 december 2022 is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het IMG niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet meteen bij de aanvraag de web-tool en/of NPR9998-toets uit te voeren. Op die manier had vastgesteld kunnen worden dat de woning niet voldeed aan de veiligheidsnormen en dus versterkt had moeten worden. Daarbij had het IMG volgens het convenant moeten samenwerken met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Door dit na te laten is het besluit niet met de juiste zorgvuldigheid genomen. Daarnaast heeft eiser ter zitting toegevoegd dat de deskundigen van het IMG op de website worden omschreven als nog onafhankelijker en onpartijdiger dan de deskundigen die de rechtbank inschakelt. In de praktijk blijken de deskundigen echter precies te doen wat het IMG van ze vraagt. Indien de deskundigen echt onafhankelijk en onpartijdig zouden zijn, hadden zij immers tijdens de schadeopname ook wel beoordeeld of de woning voldoet aan de veiligheidsnorm. Ook hierdoor is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser verzoekt om een verklaring voor recht dat er sprake is van onrechtmatig handelen door het IMG.
5.1.
Daarnaast heeft eiser, via een rapport van deskundige Vrieling van Vergnes Expertise BV, aangevoerd het niet eens te zijn met de geadviseerde herstelmethode van schades 1, 4, 6 en 10 t/m 12. Ook heeft Vrieling elf aanvullende schades opgenomen (schade 13 tot en met 23). Waar volgens eiser eveneens een vergoeding voor moet worden toegekend.
6. Het IMG stelt dat eiser in eerdere procedures ook heeft verwezen naar de toets aan de veiligheidsnorm. Het IMG blijft bij het standpunt dat versterking een taak is van de NCG, niet van het IMG. Gelet op hetgeen eiser ter zitting aanvoert over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundigen kan het IMG zich niet vinden in hetgeen eiser aanvoert over wat er op de website staat. Voor het overige verwijst het IMG naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarin de Afdeling benoemt dat de manier waarop het IMG de onpartijdigheid van deskundigen waarborgt aanvaardbaar acht. [1]
6.1.
Met betrekking tot de herstelmethode kan het IMG zich vinden in de door Vrieling voorgestelde herstelmethode. Om die reden is het IMG bereid een aanvullende vergoeding van € 2.482,87 toe te kennen aan eiser. Daarnaast stelt het IMG dat de vergeten schades nu niet meer kunnen worden meegenomen.
7. De rechtbank overweegt met betrekking tot de diverse door eiser aangevoerde beroepsgronden als volgt.
8. De rechtbank zal eerst ingaan op de door eiser verzochte verklaring voor recht inzake onrechtmatig handelen door het IMG (zie r.o. 5). De rechtbank stelt voorop dat een verklaring voor recht zoals door eiser verzocht in een bestuursrechtelijke procedure niet mogelijk is. De bestuursrechter is daartoe ook niet bevoegd. Indien eiser van mening is dat het IMG onrechtmatig heeft gehandeld, zal hij een dergelijke verklaring in een civielrechtelijke procedure kunnen vorderen. Om deze reden kan deze beroepsgrond al niet slagen.
9. Voor zover eiser meent dat het IMG onzorgvuldig handelt wanneer er niet standaard bij iedere schademelding de door eiser gestelde toets wordt uitgevoerd en daarbij niet wordt samengewerkt met de NCG, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals al eerder door de meervoudige kamer van deze rechtbank is overwogen en beslist is uitgangspunt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om aan het IMG de taak van afhandeling van schade toe te bedelen en aan de NCG de taak van versterking. [2] Het gaat om gescheiden verantwoordelijkheden. Wel is in de toelichting bij het besluit versterking gebouwen overwogen dat de rechtsvoorganger van het IMG en de NCG iedere kans zullen moeten benutten om binnen de gestelde kaders samen te werken, maar daaruit volgt niet dat beide organisaties gehouden zijn om gezamenlijke besluiten te nemen. Gezien deze expliciet taakverdeling, kan niet gesteld worden dat het IMG onzorgvuldig zou hebben gehandeld door de wijze waarop zij (in het algemeen) haar taak uitoefent. Eiser heeft bovendien onvoldoende toegelicht waarom in zijn specifieke situatie toch op het IMG de verplichting rustte om conform de door eiser gestelde werkwijze te handelen. Immers: er is niet gesteld, en ook feitelijk niet gebleken dat wat betreft de woning van eiser sprake was van een noodzaak tot versterking (de NCG-taak). Uit het deskundigenrapport van het IMG blijkt een relatief beperkte schade. Dit wordt bevestigd in het deskundigenrapport van de door eiser ingeschakelde deskundige. Uit diens rapport blijkt voorts niet dat sprake is van een onveilige situatie. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom het IMG desalniettemin al aanleiding had moeten zien om samen met de NCG de schade aan de woning van eiser af te wikkelen, aldus dat kennelijk een versterkingstraject gestart had moeten worden. Voorts is niet (althans niet voldoende) gesteld door eiser dat hij, door de wijze waarop IMG deze zaak heeft behandeld, daadwerkelijk benadeeld is en daardoor mogelijkerwijs schade zou hebben geleden. Van een schending van een belang van eiser is geen sprake. Op deze gronden is niet gebleken dat het besluit door de handelswijze van het IMG onzorgvuldig is voorbereid.
9.1.
Verder heeft eiser tijdens de mondelinge behandeling aanvullend op vorenstaande beroepsgrond aangevoerd dat het IMG ten onrechte op haar website de door haar ingeschakelde deskundigen als “(…) nog onafhankelijker en onpartijdiger dan de deskundigen die de rechtbank inschakelt“ heeft gekwalificeerd. Wat er ook zij van deze kennelijk gehanteerde kwalificatie: ook hiervoor geldt dat door eiser niet concreet is onderbouwd waarom hierdoor het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser gaat eraan voorbij dat het aan de rechtbank is om in de voorgelegde zaken op inhoudelijke gronden te beoordelen of een rapport opgesteld door een door het IMG ingeschakeld deskundige voldoende is ter weerlegging van het bewijsvermoeden. Daarvoor is niet leidend een (mogelijke) kwalificatie op de website van het IMG. De enkele stelling van eiser dat de deskundigen niet onafhankelijk en onpartijdig zouden zijn omdat de deskundigen niet aan de veiligheidsnorm toetsen acht de rechtbank, mede in het licht van hetgeen in r.o 9. is overwogen, onvoldoende.
9.2.
Deze beroepsgronden kunnen aldus niet slagen.
10. Eiser heeft gesteld dat de herstelmethode voor de schades 1, 4, 6 en 10 t/m 12 ontoereikend is. Het IMG heeft laten weten zich hierin te kunnen vinden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd voor zover is beslist over de herstelmethode en bijbehorende calculatie van de schades 1, 4, 6 en 10 t/m 12.
10.1.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de nieuwe schades geen onderdeel zijn van het bestreden besluit, deze schades kunnen dan ook niet in deze procedure worden meegenomen. Ter zitting is door de gemachtigde van het IMG toegezegd dat zij eiser zo snel mogelijk zal laten weten op welke wijze er een nieuwe aanvraag kan worden gedaan en dat de aanvraag voortvarend zal worden opgepakt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit voor wat betreft de beoordeling van de schades 1, 4, 6 en 10 t/m 12 in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit op dat punt.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en bepaalt dat er een vergoeding voor schade 1, 4, 6 en 10 t/m 12 moet worden toegekend. De rechtbank hanteert daarbij het door de deskundige van het IMG gecalculeerde bedrag van € 2.482,87.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen.
11.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de rechtsbijstand door een gemachtigde bedraagt in totaal (2 x 624 + 2 x 875 =) € 2.998,-. Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Bpb worden de op zitting behandelde zaken door de samenhang beschouwd als één zaak. Met de uitspraak in het dossier LEE 23/187 heeft de rechtbank reeds bepaald dat het IMG deze kosten moet vergoeden.
11.4.
Daarnaast komen de door eiser gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking. Voor de werkzaamheden van Vergnes Expertise is in dit dossier een factuur aangeleverd. Het gaat om de ingediende factuur van Vergnes van 18 juli 2024 ten bedrage van € 1.077,51. Deze factuur ziet op de werkzaamheden in de drie dossiers. Voor deze zaak dient het IMG dan ook een bedrag van € 359,17 te vergoeden. Verder zijn geen kosten kenbaar gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd met betrekking tot het geven van een verklaring voor recht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 december 2022;
- vernietigt het besluit van 23 december 2020, voor zover daarin is beslist over de herstelmethode en bijbehorende vergoeding van schades 1, 4, 6 en 10 t/m 12 en laat het besluit voor het overige in stand;
- stelt de aanvullende vergoeding voor schade 1, 4, 6 en 10 t/m 12 vast op € 2.482,87 exclusief rente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van € 359,17 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, onder 52 en 53.
2.Zie onder andere de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2026 en van 4 april 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:1218.