ECLI:NL:RBNNE:2024:2778

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
18-274241-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed en te hoge snelheid

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 19 juli 2024 een man veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 11 maart 2023, waarbij een bijrijder om het leven kwam. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed onder invloed van alcohol met een bloedalcoholgehalte van 1,68 milligram ethanol per milliliter bloed, wat aanzienlijk boven de toegestane norm ligt. Tijdens de zitting op 5 juli 2024 werd vastgesteld dat de verdachte roekeloos had gereden, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gedragen zoals van een normale verkeersdeelnemer verwacht mag worden, door met een snelheid van ongeveer 100 km/h te rijden, terwijl de maximumsnelheid 80 km/h was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden, een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van 3 jaar op. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar mee in de strafmaat. De verdachte werd vrijgesproken van roekeloosheid, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zich daarvan bewust was. De rechtbank benadrukte de impact van het verlies van het slachtoffer op de nabestaanden en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze tragische zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-274241-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juli 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 maart 2023, te of bij [adres] , in de gemeente Waadhoeke, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig , te weten een personenauto, merk Audi ,type A4, voorzien van kenteken [kenteken] , daarmede rijdende over de [adres] , (komende vanuit de richting van [adres] (westelijke richting) en gaande in de richting van [adres] (oostelijke richting), zulks terwijl de ter plaatse geldende maximum snelheid 80 kilometer per uur was en/of zulks terwijl er zich in dat door verdachte bestuurde motorrijtuig een inzittende bevond, te weten [slachtoffer] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, in plaats van dat door verdachte bestuurde motorrijtuig op een normale en/of veilige wijze te (blijven) besturen, toen aldaar
  • terwijl hij beginnend bestuurder was en/of terwijl het donker was en/of
  • met dat door verdachte bestuurde motorrijtuig op die weg te rijden, terwijl verdachte onder invloed was van alcohol (ethanol), te weten 1.68 milliliter ethanol per milliliter bloed, in elk geval hoger dan 0,2 milligram per milliliter bloed, en/of
  • in plaats van dat door verdachtes bestuurde motorrijtuig op een normale en veilige wijze te besturen en/of onder controle te hebben en/of te houden en/of in voldoende mate rekening te houden met en/of aandacht te hebben voor de verkeerssituatie ter plaatse en zulks terwijl die weg (gezien verdachtes rijrichting) zijn verloop in een bocht naar links had, in plaats van de rijbaan van die weg naar links te gaan en/of blijven volgen, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, tegen een of meer rechts naast de rijbaan van die weg (in de berm) staande bo(o)m(en) is aangereden en/of opgebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op of omstreeks 11 maart 2023 te of bij [adres] , in de gemeente Waadhoeke, (op de weg, de [adres] ) als beginnend bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,68 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Beoordeling van het bewijs 1 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2, waarbij hij met betrekking tot feit 1 ook de tenlastegelegde roekeloosheid bewezen acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er kan niet worden vastgesteld dat het onderzoek naar het alcoholgehalte in het bloed van verdachte voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat geen sprake is van een onderzoek in de zin van de wet. De schatting van de gereden snelheid berust op teveel aannames om als bewijs te
kunnen dienen. De wel te bewijzen feiten en omstandigheden leveren niet het bewijs van schuld op.
Oordeel van de rechtbank
Bruikbaarheid van het bloedonderzoek
Van een 'onderzoek' zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank in het dossier geen feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het onderzoek niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat met toestemming van de hulpofficier van justitie bloed van de verdachte is afgenomen, omdat bij het eerste contact met de op dat moment bewusteloze verdachte een verdenking was gerezen van rijden onder invloed2. Die verdenking was klaarblijkelijk gebaseerd op het door het verpleegkundig personeel aantreffen van een leeg flesje Amstelbier dat uit de jaszak van verdachte was gevallen3.
Het bloed is vervolgens door de verpleegkundige op 11 maart 2023 om 3.46 uur op de voorgeschreven wijze via het infuus afgenomen4. De raadsman heeft terecht opgemerkt dat op grond van artikel 12 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het besluit) bloedafname via venapunctie het uitgangspunt is en dat alleen wanneer een venapunctie uit medisch oogpunt niet verantwoord is bloedafname door middel van een infuus aangewezen is. Hoewel niet met zoveel woorden door de verpleegkundige is verklaard waarom in dit geval een venapunctie niet verantwoord was, ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat de verpleegkundige uit medische noodzaak heeft gekozen voor bloedafname via het infuus. Bovendien is het prevaleren van bloedafname via venapunctie geen waarborg die ertoe strekt de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen, zodat ook bij het ontbreken van een medische noodzaak voor de bloedafname via het infuus, dit niet zou nopen tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994.
De verbalisant, die bij de bloedafname aanwezig was, heeft vervolgens direct de buisjes bloed in de voorgeschreven verpakking verpakt en overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften gewaarmerkt, verzegeld en in de daartoe bestemde vriezer geplaatst, liggend op het grootste oppervlak5. Daarna is de verzegelde verpakking conform de voorschriften verzonden naar het Maasstad Ziekenhuis te Rotterdam.
Daar is het bloedblok blijkens het rapport van dat ziekenhuis ontvangen op 14 maart 2023 en bewaard bij -20°C in afwachting van de toestemming van verdachte voor het bloedonderzoek6. De rechtbank stelt vast dat het bloedmonster reeds binnen 3 dagen na afname is bezorgd bij het laboratorium, terwijl het kennelijk conform de sinds januari 2019 ingevoerde werkwijze werd bewaard en vervoerd bij -20°C.
Daarmee is voldaan aan de geldende voorschriften, in het bijzonder aan artikel 13 van het Besluit. Bij die stand van zaken zijn nadere vaststellingen over de wijze van bewaring en transport niet noodzakelijk (vgl. HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853).
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het bloedonderzoek bruikbaar is voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Feitelijke toedracht
Vaststaat dat op 11 maart 2023 omstreeks 1.00 uur s-nachts bij [adres] in de gemeente Waadhoeke een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte was de bestuurder van de auto en het
slachtoffer [slachtoffer] zat naast hem als bijrijder7. Verdachte is in de auto gestapt, terwijl hij onder invloed was van alcohol8. De door verdachte bestuurde auto is frontaal in botsing gekomen met een in de berm staande boom, als gevolg waarvan verdachte en de bijrijder ernstig letsel hebben opgelopen en de bijrijder is overleden9.
Aan verdachte was op 26 september 2022 voor het eerst een rijbewijs afgegeven voor de categorieën AM en B, zodat hij een beginnend bestuurder was10.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij een bocht naar links niet de rijbaan van die weg heeft gevolgd, maar rechtdoor is gereden waardoor hij van de weg is geraakt en met de rechtervoorzijde van het voertuig tegen een in de berm staande boom is aangereden. De rechterflank van het voertuig raakte hierbij los van de rest van het voertuig. De bijrijder kwam buiten het voertuig te liggen ter hoogte van de aangereden boom en is ter plekke aan zijn verwondingen overleden. Door de botsing roteerde het voertuig rechtsom om zijn hoogte-as en botste met de linkerflank tegen een volgende boom in de berm11. Ook de verdachte raakte als bestuurder ernstig gewond: verschillende bloedingen in de hersenen, een gescheurde lever en een gebroken nekwervel12.
Verder staat vast dat verdachte in zijn auto is gestapt onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol; het alcoholgehalte in het bloed van verdachte bedroeg 1,68 milligram ethanol per milliliter bloed13. Alcohol heeft een negatieve invloed op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid. Er mag van worden uitgegaan dat verdachte na zodanig gebruik van alcohol niet in staat was auto te rijden en de nodige aandacht te geven aan de weg.
In de verkeersongevalanalyse is onderzoek gedaan naar de gereden snelheid ten tijde van het ongeval. Een exacte berekening bleek niet mogelijk en daarom is een inschatting gemaakt op basis van de Energie Equivalent Speed (EES), de snelheid die nodig is om een bepaalde mate aan schade te kunnen veroorzaken. Daarvoor is een vergelijking gemaakt met de gegeven EES van vergelijkbare voertuigen in de database van Crashtestservice.com. Op basis van dit vergelijkingsonderzoek wordt de EES-waarde op minimaal 90 km/h geschat. Op dezelfde wijze is de restsnelheid waarmee het voertuig zich na de botsing met de eerste boom nog verplaatste ingeschat op minimaal 10 km/h. De gereden snelheid voorafgaand aan de botsing met de eerste boom bedroeg daarom zeer waarschijnlijk minimaal 100 km/h14.
De rechtbank begrijpt de bewoordingen in het proces-verbaal van forensische opsporing verkeer zo, dat vanwege de onmogelijkheid van een exacte snelheidsberekening, de verbalisanten ervoor hebben gekozen de onzekerheidsmarge ten voordele van de verdachte te laten en in hun proces-verbaal slechts melding te maken van de ondergrens van het spectrum waarbinnen de gereden snelheid heeft gelegen. De door de raadsman benoemde onzekerheden die onvermijdelijk samenhangen met het toegepaste vergelijkingsonderzoek zijn, door uit te gaan van de ondergrens, al geëlimineerd.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de snelheidsmeter van het voertuig op 70 km/h is vastgeslagen geen betrouwbare indicatie van gereden snelheid voorafgaand aan de botsing. Daartoe overweegt de rechtbank dat slechts onder concrete bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak niet is gebleken, de eindstand op de snelheidsmeter een indicatie zou kunnen opleveren van de snelheid waarmee de botsing heeft plaatsgevonden15.
Daarom is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte tenminste heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 km/h.
Juridische kwalificatie
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en, als dat het geval is, welke mate van schuld. Voor het antwoord op die vraag moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Of sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de WVW kan niet zonder meer worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (in verbinding met artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994) is sprake wanneer zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, en dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in de hiervoor bedoelde zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloosheid.
Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verdachte is met veel te veel drank op achter het stuur gestapt. Daar komt bij dat hij met aanzienlijk hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan heeft gereden en de bocht heeft gemist, waardoor hij van de weg is geraakt en met hoge snelheid tegen in de berm staande bomen is gebotst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich niet heeft gedragen, zoals van een normale verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Verdachte heeft door zijn handelen onaanvaardbare risicos op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben voorgedaan. De rechtbank oordeelt dat het handelen van verdachte blijk heeft gegeven van rijgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd, zodat sprake is van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder de bewezenverklaring omschreven.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 11 maart 2023 bij [adres] , in de gemeente Waadhoeke, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Audi, type A4, voorzien van kenteken [kenteken] , daarmede rijdende over de [adres] , komende vanuit de richting van [adres] (westelijke richting) en gaande in de richting van [adres] (oostelijke richting), terwijl de ter plaatse geldende maximum snelheid 80 kilometer per uur was en terwijl er zich in dat door verdachte bestuurde motorrijtuig een inzittende bevond, te weten [slachtoffer] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden door
  • terwijl hij beginnend bestuurder was en terwijl het donker was met dat motorrijtuig op die weg te rijden, terwijl hij onder invloed was van alcohol, te weten 1,68 milligram ethanol per milliliter bloed en door
  • in plaats van dat motorrijtuig op een normale en veilige wijze te besturen en de rijbaan van die weg naar links te volgen, met dat motorrijtuig, met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, tegen rechts
naast de rijbaan van die weg in de berm staande bomen is aangereden en opgebotst, waardoor [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op 11 maart 2023 te of bij [adres] , in de gemeente Waadhoeke, op de weg, de
[adres] als beginnend bestuurder van een personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken]
, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,68 milligram ethanol per milliliter bloed bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank constateert, zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting was aangegeven, dat in de tenlastelegging van feit 1 stond vermeld 1.68 milli
literethanol per milliliter bloed. De rechtbank begrijpt dat hier is bedoeld 1.68 milli
gramethanol per milliliter bloed. De rechtbank zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen.
Verder constateert de rechtbank dat in de tenlastelegging van feit 2 stond vermeld dat het alcoholgehalte in het bloed 1,68 milligram
alcoholper milliliter bloed bleek te zijn. De rechtbank begrijpt dat hier is bedoeld 1,68 milligram
ethanolen zal ook op dit punt de tenlastelegging verbeterd lezen. Verdachte wordt hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. en 2. bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet,
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op verdachte het sanctiestelsel voor jeugdigen dient te worden toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, waarbij de officier uitgaat van schuld in de vorm van roekeloosheid, en feit 2 wordt veroordeeld tot
  • een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • een werkstraf van 150 uren;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval van een bewezenverklaring door de rechtbank, gepleit voor toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen. Hij ziet daarvoor gronden in de persoon van de verdachte: hij was net 3 maanden 18 jaar, hij woont thuis waar zijn moeder alle praktische zaken voor hem regelt en hij functioneert op de grens van licht verstandelijk beperkt. Voorts stelt de raadsman - onder verwijzing naar het rapport van de reclassering dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd, omdat dit een ontwrichtend en emotioneel belastend effect op verdachte zal hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering, het strafblad van verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op grond van het bepaalde in artikel 77c van het wetboek van strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft gerapporteerd16 dat verdachte ten opzichte van leeftijdsgenoten geen achterlopende ontwikkeling heeft. Hoewel hij nog bij zijn ouders woont, maakt hij een leeftijdsadequate ontwikkeling door richting meer zelfstandigheid. Hij volgt een BBL-opleiding, waarbij hij veel werkt en hij maakt geen impulsieve indruk. Hij weet zich zelfstandig voldoende staande te houden. Een pedagogische benadering heeft in de ogen van de reclassering daarom geen meerwaarde. Er heeft overleg plaatsgevonden met de Raad voor de Kinderbescherming en deze geeft aan zich in voorgaande overwegingen van de reclassering te kunnen vinden.
Gelet op dit advies, dat de rechtbank overneemt en omdat de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe evenmin aanleiding geven, ziet de rechtbank geen reden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Wel zal de rechtbank in de strafmaat rekening houden met de nog jeugdige leeftijd van verdachte.
Verdachte heeft op 11 maart 2023 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol. Hij had, terwijl zijn bloed pas ruim 2 uur na het ongeval is afgenomen, ruim 8 keer de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed. Verdachte was ten tijde van het ongeval 18 jaar en was dus pas 2,5 maand bevoegd om (zonder begeleider) auto te rijden. Verdachte heeft, terwijl hij te snel reed, 100 waar hij 80 kilometer per uur mocht rijden, een eenzijdig ongeval veroorzaakt door tegen een boom en nog een boom te rijden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zo te handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht en ook de veiligheid van de bijrijder ernstig in gevaar heeft gebracht. Bij dat ongeval is de bijrijder [slachtoffer] , die net die nacht 18 jaar was geworden, overleden.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor zijn handelen, omdat hij stelt zich niets meer te kunnen herinneren van het ongeluk en de daaraan voorafgaande beslissing om met [slachtoffer] in de auto te stappen en naar huis te rijden. Het is onbevredigend in het bijzonder voor de nabestaanden dat er geen opheldering gekregen kan worden over deze laatste momenten van het leven van [slachtoffer] .
Middels een ter zitting van de rechtbank getoonde videoboodschap hebben de beide ouders van het slachtoffer op indrukwekkende wijze verteld wat de impact is van het verlies van hun zoon en hoe zij voor de rest van hun leven dit onherstelbare leed met zich mee zullen moeten dragen, terwijl verdachte ogenschijnlijk gewoon weer verder kan met zijn leven. Zij konden het emotioneel niet aan om bij de behandeling aanwezig te zijn en ter zitting hun verklaringen af te leggen.
De zus van het slachtoffer heeft ter zitting haar slachtofferverklaring afgelegd. Ook zij heeft in een indrukwekkende emotionele verklaring onder woorden gebracht wat het verlies van haar broer voor haar betekent.
De rechtbank zal rekening houden met de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hieruit volgt dat voor het onder 1 bewezenverklaarde feit (met de dood tot gevolg, met het bewezenverklaarde alcoholpromillage en een aanmerkelijke mate van schuld) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren als uitgangspunt wordt gehanteerd.
De rechtbank heeft oog voor de ingrijpende gevolgen van een op te leggen straf op een nog jonge verdachte. Maar de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de grote gevolgen voor de nabestaanden, maken dat uit het oogpunt van vergelding en normering niet kan worden volstaan met een straf die geen onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming en geen onvoorwaardelijke rijontzegging met zich mee brengt. De rechtbank ziet geen gronden om veel af te wijken van het oriëntatiepunt. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte wel reden om een deel van de op grond van de oriëntatiepunten aangewezen gevangenisstraf te vervangen door een werkstraf van aanzienlijke duur.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, in combinatie met een werkstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid
voor de duur van 3 jaren, een passende en geboden straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Ruijter, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2024.
Mr. M.E. Joha is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit paginas van op ambtseed of
ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 september 2023, genummerd PL0100-2023234922, opgemaakt door politie Eenheid Noord-Nederland, genummerd 1 tot en met 122. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Pagina 106
3 Pagina 82
4 Pagina 86
5 Pagina 107
6 Pagina 98
7 Pagina 54
8 Pagina 98 en 99, 106-108
9 Pagina 48-59
10 Pagina 37
11 Pagina 48-59
12 Pagina 40
13 Pagina 98-99
14 Pagina 57-58
15 Aanvullend proces-verbaal van 2 juli 2024, genummerd PL0100-2023062793-31, opgemaakt door
[naam] , brigadier bij de politie Eenheid Noord-Nederland
16 Reclasseringsadvies van 27 februari 2024 van Reclassering Nederland