ECLI:NL:RBNNE:2024:2722

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
LEE 23/2487
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw jongveestalling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van Stichting Gaasterlân Natuerlân tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het slopen van een boerderij en de nieuwbouw van een jongveestalling. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren op 16 december 2022. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk met het bestreden besluit van 22 mei 2023, omdat de gronden te laat zouden zijn ingediend.

De rechtbank oordeelt dat de grondenbrief tijdig is ingediend. De gemachtigde van eiseres had verklaard dat de grondenbrief op de laatste dag van de termijn, ná de laatste buslichting, ter post is bezorgd. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, vooral omdat het poststempel overeenkomt met de verklaring van de gemachtigde. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

Stichting Gaasterlân Natuerlân, uit Rijs, eiseres

(gemachtigde: A. Wouda),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, het college
(gemachtigde: mr. T.G. Dolfijn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het slopen van een boerderij en de nieuwbouw van een jongveestalling op de locatie [adres] te [woonplaats] . Het college heeft de vergunning verleend bij besluit van 16 december 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 mei 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De gemachtigde van eiseres heeft bij het beroepschrift een gesloten envelop gevoegd met daarop het opschrift ‘Vertrouwelijk’. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek om ‘beperkte kennisgeving’ op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb). In de beslissing van 29 februari 2024 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De gemachtigde van eiseres heeft het stuk vervolgens alsnog overgelegd, maar heeft enkele persoonlijke gegevens weggelakt.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een aanvullend beroepschrift gestuurd in reactie op het verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en vergunninghouder samen met A.B. Breimer.

Totstandkoming besluit

2. Het college heeft op 16 december 2022 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het slopen van een boerderij en het daarvoor in de plaats bouwen van een jongveestalling.
2.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van deze vergunning. De bezwaartermijn liep tot en met 27 januari 2023. Het bezwaarschrift van eiseres is door de gemachtigde van eiseres op 27 januari 2023 per e-mail aan het college gestuurd. Op 30 januari 2023 heeft het college het bezwaarschrift tevens per post ontvangen. Het betrof een pro forma-bezwaarschrift zonder gronden.
2.2.
Op 2 februari 2023 heeft het college aan de gemachtigde van eiseres de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en is een termijn geboden voor het herstellen van verzuim op grond van artikel 6:6 van de Awb. Eiseres kreeg tot en met (vrijdag) 3 maart 2023 voor het aanvullen van de gronden van bezwaar.
2.3.
Het college heeft het bezwaarschrift op (dinsdag) 7 maart 2023 per post ontvangen. Het poststempel was van (maandag) 6 maart 2023.
2.4.
De commissie voor de bezwaarschriften heeft, zonder hoorzitting, geadviseerd om het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Het college heeft dit advies gevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het bezwaar niet-ontvankelijk?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres volgens het college de gronden van het bezwaar te laat heeft ingediend. Het college heeft daarom toepassing gegeven aan de bevoegdheid van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
6.1.
Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend, nu deze op de tweede werkdag na afloop van de bezwaartermijn door het college is ontvangen en er geen vaststaande feiten zijn die aannemelijk maken dat de grondenbrief later dan 3 maart 2023 ter post is bezorgd. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2461). Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gronden tijdig ter post zijn bezorgd. Vanwege bijzondere omstandigheden aan de kant van haar gemachtigde zijn de gronden op 3 maart ná de laatste buslichting ter post bezorgd. Aangezien de postbus vervolgens pas weer op maandag wordt geleegd, maakt het poststempel van maandag 6 maart 2023 volgens eiseres ook aannemelijk dat de brief op vrijdag 3 maart 2023 ter post is bezorgd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar een arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT7649) en een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 april 2008 (ECLI:NL:RBHAA:2008:BD1671).
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de Afdelingsuitspraak van 24 augustus 2022, waar eiseres naar verwijst, in dit geval niet van toepassing is. Die jurisprudentie heeft betrekking op gevallen waarbij het poststempel ontbreekt of onleesbaar is. In dit geval is er sprake van een leesbaar poststempel. In dat geval dient als bewijsrechtelijk uitgangspunt genomen te worden dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk is afgestempeld. Het poststempel is van 6 maart 2023, derhalve van na het eindigen van de termijn. Het ligt dan op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de grondenbrief daadwerkelijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. De enkele stelling van de gemachtigde van eiseres dat dit het geval is, is daarvoor onvoldoende. Eiseres heeft geen andere bewijsmiddelen aangedragen, waaruit blijkt dat de grondenbrief op 3 maart 2023 ter post is bezorgd. Het college verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1552.
6.3.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt. De rechtbank licht dat hierna verder toe.
6.4.
De rechtbank volgt het college dat in de gevallen waarin op een envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt wordt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het poststuk is afgestempeld. Het ligt dan op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij haar gronden op tijd heeft ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft toegelicht dat hij op 3 maart 2023, de laatste dag van de termijn, in de ochtend met zijn partner is gaan schaatsen en dat zijn partner daarbij als gevolg van een schaatsongeluk met spoed naar het ziekenhuis moest. De gemachtigde heeft toegelicht die dag lange tijd met zijn partner in het ziekenhuis te zijn geweest. De medische situatie heeft hij mede onderbouwd met een medisch document. De gemachtigde heeft verder toegelicht dat hij pas aan het einde van de dag is thuis gekomen, maar dat hij uiteindelijk de grondenbrief, die klaarlag voor verzending, pas na de laatste buslichting op de bus heeft kunnen doen. Op zitting heeft de vertegenwoordiger van het college aangegeven deze toelichting over wat is voorgevallen op 3 maart 2023 niet in twijfel te trekken, maar dat desalniettemin niet aannemelijk is dat de gronden die dag zijn ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de toelichting van de gemachtigde te twijfelen. Dat het poststempel is gedateerd op 6 maart 2023 (en dus na de laatste dag van de termijn) doet daar in dit geval niet aan af. Niet ter discussie staat dat een postbus in het weekend niet wordt geleegd. Na de laatste lichting op vrijdag wordt deze weer op maandag geleegd. Dat betekent dat een op vrijdag 3 maart 2023 ter post bezorgd poststuk op maandag 6 maart 2023 wordt afgestempeld. De datum op de poststempel is in dit geval in lijn met de toelichting van eiseres. Gelet op de toelichting en de datum op de poststempel, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de grondenbrief op 3 maart 2023, ná de laatste buslichting maar binnen de termijn ter post is bezorgd. Niet ter discussie staat dat de gronden binnen één week na de door het college gestelde termijn ook zijn ontvangen. Gelet hierop, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar en het college inhoudelijk zal moeten beslissen op het bezwaar.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor .
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De gemachtigde van eiseres heeft tevens verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten. Deze komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze reeds verdisconteerd zijn in de vergoeding voor rechtsbijstand. [1] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 mei 2023;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
(…)
de gronden van het bezwaar of beroep.
(…)
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
(…)
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:29
Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
(…)
De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
(…)

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:799.