Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden met aftrek van het voorarrest en oplegging van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor het opleggen van een jeugddetentie van gelijke duur als het voorarrest en een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) met de voorwaarden zoals door psycholoog Van der Valk geadviseerd. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsman heeft aangevoerd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet passend is. Er zijn positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte en hij is gemotiveerd om aan zichzelf te werken. Daarnaast heeft hij tot op heden geen passende hulpverlening gehad, terwijl bij hem sprake is van chronische traumatisering. De raadsman heeft ten slotte benadrukt dat aansluiting moet worden gezocht bij het advies van psycholoog Van der Valk. Verdachte heeft volledig meegewerkt aan dit rapport waardoor het een betrouwbaarder beeld geeft over verdachte dan het rapport naar aanleiding van de observatie in [instelling] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 14 september 2023 in het drukke uitgaanscentrum van Groningen een wapen getrokken en op korte afstand vijf kogels afgevuurd op [slachtoffer] . [slachtoffer] is door vier kogels geraakt. Daarnaast is een willekeurige voorbijganger in zijn been getroffen. Verdachte is vervolgens weggevlucht en heeft de slachtoffers zwaargewond achtergelaten. Verdachte mag van geluk spreken dat beide slachtoffers de aanval hebben overleefd en dat er niet meer gewonden zijn gevallen.
Verdachte heeft over de aanleiding voor de schietpartij verteld dat hij en zijn familie al lange tijd bedreigd werden door (onder andere) [slachtoffer] en dat hij een wapen had gekocht om zich veilig te voelen.
Verdachte woonde in het kader van bijzondere voorwaarden bij een eerdere veroordeling opgelegd in Amsterdam en mocht hij niet in Groningen komen. Hij is toch naar Groningen gegaan met een geladen vuurwapen in zijn bezit en heeft, toen hij [slachtoffer] in de binnenstad zag lopen, op hem geschoten. De rechtbank vindt het heel ernstig dat verdachte een dodelijk wapen heeft aangeschaft en bij de eerste de beste confrontatie dat wapen ook meteen heeft gebruikt.
Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen ter zitting blijkt de impact die het incident op de slachtoffers heeft gehad. [slachtoffer] kampt nog iedere dag met de gevolgen. Doordat er een kogel in zijn heup is achtergebleven, heeft hij veel pijn en is hij in zijn bewegingsvrijheid beperkt. Daarnaast heeft hij last van herbelevingen waarvoor hij een traumabehandeling zal volgen. Uit de vordering van [slachtoffer 2] , die als willekeurige voorbijganger toevallig werd getroffen, blijkt dat hij nog altijd angstig is om zich in het uitgaanscentrum te begeven.
De schietpartij heeft daarnaast ook gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Er waren die nacht veel mensen op straat die tijdens een avondje stappen plotseling geconfronteerd werden met heftig geweld. Er ontstond grote chaos en er is een getuige in shock geraakt. Door dit soort heftige geweldsincidenten onder jongeren in Groningen, waarbij ook willekeurige voorbijgangers slachtoffer worden, voelen mensen zich niet meer veilig op straat. Verdachte heeft bijgedragen aan dat gevoel van onveiligheid in de stad en dat rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank vindt dat voor zulke ernstige feiten in beginsel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
De persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte van 3 mei 2024 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsfeit. Hij liep in een proeftijd en had een forse voorwaardelijke jeugddetentie boven zijn hoofd hangen. Dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 januari 2024, opgesteld door psycholoog drs. G. van der Valk en op het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 9 april 2024, opgesteld door psycholoog drs. M.F. Petit en psychiater drs. D.C.W.H. Naus. De deskundigen hebben over de problematiek van verdachte en de daaruit volgende risicos grotendeels hetzelfde gerapporteerd, maar over het behandelkader zijn verschillende adviezen uitgebracht.
Uit de rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is bij verdachte sprake van ouder-kind relatieproblemen en leerof onderwijsproblemen. De stoornissen waren aanwezig op het moment van de schietpartij. Het advies van de deskundigen is om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert dat de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn.
Het recidiverisico wordt door alle deskundigen als hoog ingeschat. Om het risico te verminderen is intensieve behandeling en begeleiding nodig.
Psycholoog Van der Valk adviseert behandeling en begeleiding op te leggen in het kader van een GBM.
Daarbij is de time-out mogelijkheid van belang, omdat verdachte gevoelig is voor directe consequenties. Verdachte heeft nog weinig passende hulpverlening gehad en daarom is een PIJ-maatregel nog niet passend.
Psycholoog Petit en psychiater Naus adviseren om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Bij verdachte is al meerdere keren geprobeerd om door intensieve ambulante behandeltrajecten tot gedragsverandering te komen, maar dat heeft niet tot verandering geleid. De deskundigen vinden dat sprake is van onvoldoende lijdensdruk en behandelmotivatie en zien daarom geen aanknopingspunten voor een ambulante behandeling.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering hebben over verdachte gerapporteerd. Uit zowel het briefrapport van de Raad van 20 juni 2024, als het briefrapport van de jeugdreclassering van 3 juni 2024 blijkt dat de deskundigen zich conformeren aan het advies een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een ambulant behandelkader achten de deskundigen onvoldoende om de risicos te verminderen, gelet op het dominante en zelfbepalende gedrag van verdachte. Er zijn al veel ambulante trajecten ingezet, maar verdachte heeft zich niet of nauwelijks aan afspraken gehouden. Ter zitting hebben [naam] van de Raad en [naam] van de jeugdreclassering de rapporten bevestigd.
PIJ-maatregel
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorop dat verdachte een intensieve behandeling zal moeten ondergaan om het recidiverisico terug te dringen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader die behandeling moet plaatsvinden. De rechtbank vindt de GBM niet geschikt, omdat de gedwongen behandeling daarmee niet is gegarandeerd. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel acht de rechtbank ook niet passend, mede gelet op de adviezen van psycholoog Petit, psychiater Naus, de Raad en de jeugdreclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling moet plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte wordt veroordeeld voor zeer ernstige feiten en het recidiverisico wordt door de deskundigen als hoog ingeschat. Verdachte is eerder tot een voorwaardelijke straf veroordeeld waarbij hij zich moest houden aan afspraken met de jeugdreclassering. Dat is hem niet gelukt. Verdachte liet zelfbepalend gedrag zien en was moeilijk te beïnvloeden. Hij heeft zich niet of nauwelijks aan afspraken gehouden. Zo mocht hij bijvoorbeeld niet in Groningen komen, maar toch is hij, met een wapen op zak, naar Groningen gegaan. Datzelfde zelfbepalende gedrag hebben de deskundigen die verdachte hebben geobserveerd ook beschreven. Dat maakt dat de rechtbank een voorwaardelijk kader onvoldoende vindt om het hoge recidiverisico te beteugelen en de veiligheid van personen voldoende te waarborgen. Daarnaast is het voor de ontwikkeling van verdachte belangrijk dat de continuïteit van de voor hem noodzakelijke behandeling is geborgd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de PIJ-maatregel is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten een forse jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft in strafverminderende zin meegewogen dat de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen zijn en dat de noodzaak tot een snelle behandeling in het kader van de PIJmaatregel groot is. De rechtbank zal daarom een lagere jeugddetentie opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 18 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Door [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Er wordt een bedrag van 1.900,74 gevorderd ter vergoeding van materiële schade, opgebouwd uit de volgende posten: