ECLI:NL:RBROT:2024:198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
10/156397-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en vuurwapenbezit. De verdachte had op 26 juni 2023 in Rotterdam met een vuurwapen op de aangever geschoten, waarbij de aangever in zijn bovenbeen werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om de aangever te doden, en dat het letsel van de aangever niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangever. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/156397-23
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI [naam PI01] ,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen in het been te schieten van de aangever. Hoewel het onduidelijk is gebleven van welke afstand de verdachte precies heeft geschoten, is op de beelden te zien dat de verdachte wegloopt en het wapen met een gestrekte arm op de aangever gericht houdt, terwijl de aangever op de verdachte afloopt. Door de aangever en een getuige is bovendien gehoord dat de verdachte “Ik schiet je dood” heeft geroepen. De verklaring van de verdachte dat hij bewust op het been van de aangever richtte en hem dus niet dodelijk wilde raken, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever dodelijk geraakt zou kunnen worden. Subsidiair is sprake van een zware mishandeling. De aangever heeft zich onder behandeling moeten stellen in het ziekenhuis en heeft nu, vier maanden na het incident, nog altijd last van de schotverwonding. Hij heeft moeite met traplopen en hij heeft zijn werk niet meer kunnen hervatten.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 26 juni 2023 heeft de verdachte in Rotterdam met een vuurwapen op de aangever geschoten. De aangever is in zijn bovenbeen geraakt en heeft een schotwond van ongeveer 8 centimeter opgelopen. Uit de medische FARR-verklaring blijkt verder dat de aangever is behandeld in het ziekenhuis, waar de wond is gespoeld (niet gehecht) en hij een antibioticakuur meekreeg. De genezingsduur werd geschat op 2 tot 3 weken en er werd geen blijvend letsel verwacht. De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of dit handelen moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, subsidiair een zware mishandeling of meer subsidiair een poging tot zware mishandeling.
4.2.3.
Poging doodslag
Voor bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet vast komen te staan dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant) op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en moet die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard. De beantwoording van de vraag of deze gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt in dat kader dat door de aangever en de getuige is gehoord dat de verdachte meerdere keren heeft geroepen “Ik ga je schieten” en/of “Ik wil jou doodmaken”. Uit die laatste woorden zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte het opzet had om de aangever te doden.
Anderzijds geldt echter dat de verdachte het vuurwapen eerder al heeft laten zien aan de aangever en dit toen weer heeft terug gestopt in zijn tasje. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de aangever wilde afschrikken en, toen dat niet lukte, van dichtbij gericht in zijn been heeft geschoten. Daaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte geen opzet had op toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever. In dit verband is van belang dat het de rechtbank onvoldoende duidelijk is geworden wat precies de afstand is geweest tussen de verdachte en de aangever ten tijde van het schieten. De beelden geven daarover geen uitsluitsel en het blijkt ook niet anderszins uit het dossier (bijv. letselonderzoek) of het onderzoek ter terechtzitting. Hieruit volgt dat de mogelijkheid aanwezig blijft dat verdachte gericht heeft geschoten op het been van de aangever. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet bewijzen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om dodelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag.
4.2.4.
Zware mishandeling
Een zware mishandeling kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet bewezen worden, aangezien niet is voldaan aan de in de wet of de rechtspraak daaraan gestelde eisen, namelijk dat de aangever door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden of storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Vast is komen te staan dat de aangever door het schietincident een schotwond in zijn bovenbeen heeft oplopen. Uit de FARR-verklaring blijkt van een genezingsduur van 2 tot 3 weken. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en dus zal de verdachte ook worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
4.2.5.
Poging tot zware mishandeling
De verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat door iemand met een vuurwapen in een been te schieten, de mogelijkheid bestaat dat serieus letsel kan worden toegebracht. Van dit risico moet de verdachte zich bewust zijn geweest. De verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.6.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, ten laste gelegd onder feit 1, meer subsidiair.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 26 juni 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer01] heeft afgevuurd
en die [slachtoffer01] in het bovenbeen heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 juni 2023 te Rotterdam
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 van de categorie II of III van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van
een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en
- munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1 of van
de Categorie III te weten bij voornoemd vuurwapen behorende munitie van een onbekend
merk/type/kaliber voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Beroep op noodweer
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft volgens de verdediging gehandeld uit zelfverdediging. Hij werd al langere tijd afgeperst door de aangever en ook op 26 juni 2023 vroeg de aangever hem onder bedreiging om geld. Toen de verdachte aangaf dat hij hem geen geld kon geven, werd de aangever boos. Hij pakte iets uit zijn auto en liep op de verdachte af. De verdachte zag toen dat hij een mesje in zijn handen had. De verdachte heeft geprobeerd de aangever af te schrikken door een vuurwapen te tonen, maar de aangever bleef op hem af lopen. De verdachte zag ondertussen dat hij kennelijk was geraakt door het mesje, want zijn hand bloedde. Nadat zij door omstanders uit elkaar waren gehaald, bedacht de verdachte dat hij de aangever wel een deel van het geld kon geven en liep weer naar hem toe. De aangever kwam op dat moment op de verdachte af rennen en riep dat hij hem dood wilde maken. De aangever heeft twee zwaaibewegingen met het mesje gemaakt en de verdachte moest zich afweren. Toen heeft de verdachte het wapen gepakt en gericht op het linker bovenbeen van de aangever geschoten.
5.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt geen steun in het dossier. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte een vuurwapen uit zijn tasje pakte en een aantal keer “Ik ga je schieten” heeft gezegd. Toen de aangever het wapen van de verdachte af wilde pakken, loste de verdachte een schot. Uit deze verklaring blijkt niet van een langdurig conflict of een noodweersituatie. De verdachte heeft bovendien op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat hij al jarenlang door de aangever wordt afgeperst of eerder al eens zou zijn aangevallen door de aangever. Vlak na het schieten heeft de verdachte telefonisch contact gehad met zijn ouders en ook tegen hen sprak hij niet over iemand die hem zou afpersen of dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. In plaats daarvan is de verdachte na het incident op de vlucht geslagen en naar het buitenland afgereisd. Na aanhouding zweeg hij tijdens het politieverhoor. Pas tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris kwam de verdachte eerst met het noodweerverweer. Uit het dossier blijkt evenmin dat de aangever een mesje in zijn handen heeft gehad, de verdachte daarmee heeft gesneden of daarmee heeft gedreigd.
Er zijn geen technische sporen gevonden, hoewel daar wel onderzoek naar is gedaan. Doordat verdachte aanvankelijk was gevlucht kon dat pas na terugkomst van de verdachte uit het buitenland, en geen van de getuigen spreekt over een mes(je). Bovendien verklaart een onafhankelijke getuige dat niet de aangever, maar degene met het vuurwapen, dus de verdachte, heeft geroepen “ik wil jou doodmaken”. De lezing van de gebeurtenissen van de verdachte is dus niet aannemelijk geworden.
5.1.3.
Conclusie kwalificatie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
poging tot zware mishandeling
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft iemand op klaarlichte dag in een woonwijk met een vuurwapen beschoten en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bezit van een vuurwapen met munitie.
Zulke incidenten leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de buurtbewoners, van wie een aantal getuige waren van het schietincident.
Vuurwapen- en munitiebezit leidt tot het risico dat (vuur)wapens daadwerkelijk worden gebruikt en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. In deze zaak wordt dat pijnlijk duidelijk, want de verdachte heeft het wapen niet alleen voorhanden gehad, maar ook gebruikt.
Dit vuurwapengeweld heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever en heeft nog steeds een grote impact op zijn leven. Het gevoel van veiligheid is ernstig aangetast en de aangever heeft bovendien te kampen met fysieke en mentale (angst)klachten.
De rechtbank rekent deze misdrijven de verdachte dan ook ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 september 2023 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 december 2023. De rechtbank heeft in het rapport kunnen lezen dat er zorgen bestaan omtrent de verdachte. De verdachte heeft zelf aangegeven geen werk te hebben en hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte is al langer bij de (jeugd)reclassering bekend, in verband met schoolverzuim en ernstige gedragsproblemen. Eerder heeft de verdachte in een gesloten (jeugd)instelling verbleven. Vanwege het feit dat de verdachte niet over de strafzaak wilde praten en heeft aangegeven niet mee te willen werken, heeft de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Wel heeft zij een aantal bijzondere voorwaarden voorgesteld, indien tot een (deels) voorwaardelijke straf wordt overgegaan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat hij wel zou willen meewerken aan eventuele bijzondere voorwaarden. Hij zegt tijdelijk bij zijn ouders te kunnen wonen en wil op zoek naar een eigen huis. Verder twijfelt hij nog of hij terug naar school gaat, of zal gaan werken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen zijn opgelegd. Verder heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die bestaan voor deze misdrijven. De rechtbank komt ten aanzien van feit 1 tot een bewezenverklaring van een aanzienlijk minder ernstig misdrijf dan de officier van justitie heeft gevorderd, zodat een lagere straf aan de verdachte wordt opgelegd.
De reclassering heeft begeleiding en bijzondere voorwaarden passend geacht en de verdachte heeft aangegeven daaraan te zullen meewerken. Om die reden zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe er voor te zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. Verder houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een dergelijk ernstig strafbaar feit. De aldus op te leggen straf is voornamelijk bedoeld om de verdachte een kans te geven de problemen aan te pakken met hulp van de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De aangever [slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd, bijgestaan en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.P.J. Heinrici. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 100 aan materiële schade (in verband met een kapotte broek) en een vergoeding van € 5.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de vordering van de benadeelde partij geheel goed onderbouwd en daarom voor toewijzing vatbaar. Het gevorderde bedrag is redelijk, zeker gezien de fysieke en mentale problemen die de aangever ervaart ten gevolge van het incident. De officier van justitie verzoekt de vordering toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De vordering is volgens de verdediging niet, dan wel onvoldoende onderbouwd en moet gematigd worden. Nergens blijkt dat de aangever (nog steeds) met krukken loopt of een psycholoog bezoekt. De zaken die worden aangedragen door de benadeelde partij komen niet overeen en de gevolgen in die andere zaken zijn duidelijk ernstiger dan in deze zaak. Verder moet rekening gehouden worden met het feit dat de aangever zich niet onbetuigd heeft gelaten.
8.3.
Beoordeling
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de broek van de benadeelde partij. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid de hoogte daarvan te schatten; de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 50 voor de broek van de benadeelde partij.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De onderbouwing van de schade is summier en ziet niet onmiskenbaar op de schade die het gevolg was van het bewezen verklaarde feit. De geweldpleging heeft echter onmiskenbaar wel letsel veroorzaakt bij verdachte. Die schade zal op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden bepaald op € 2.500.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de rest van de vordering ontbreken. Nader onderzoek naar de omvang van de schade zou aanvullend onderzoek en standpuntenwisseling vragen, iets wat een onevenredige belasting zou opleveren van het strafgeding. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 juni 2023.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van € 50 (zegge: vijftig euro) aan materiële schade en € 2.500 (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich, binnen drie dagen na de datum van de invrijheidstelling melden bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres02] te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door GGZ “de Waag” of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na de datum van invrijheidstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk na de datum van invrijheidstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de aangever, [slachtoffer01] ;
5. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
6. de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 2.550 (zegge: vijfentwintig honderd vijftig euro), bestaande uit € 50 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 2.550(hoofdsom
, zegge: vijfentwintig honderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.550 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.M. Janssen, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.C. van Beek en S. Hoebe, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 juni 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer01] heeft afgevuurd
en/of die [slachtoffer01] in het (boven)been heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2023 te Rotterdam
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het (boven)been, heeft
toegebracht door met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer01] te
schieten en/of die [slachtoffer01] in het (boven)been te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen een kogel in de richting van die [slachtoffer01] heeft afgevuurd
en/of die [slachtoffer01] in het (boven)been heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 26 juni 2023 te Rotterdam
- een wapen als bedoeld in art 21id 1 van de categorie II en/of III van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet van
een tot op heden onbekend merk/type/kaliber en/of
- munitie in de zin van art 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1 en/of van
de Categorie III te weten een hoeveelheid bij voornoemd vuurwapen behorende
munitie van een onbekend merk/type/kaliber voorhanden heeft gehad;