ECLI:NL:RBNNE:2024:2577

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/18/23/159 F en C/18/24/235 R
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eerdere ingangsdatum van de Wsnp na omzetting van faillissement

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omzetting van een faillissement naar de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). De schuldenaar, die in oktober 2023 in staat van faillissement was verklaard, diende op 11 april 2024 een verzoek in tot opheffing van het faillissement en gelijktijdige toepassing van de Wsnp. De curator, mr. K.M. Löwik-Felt, heeft positief geadviseerd over het verzoek, waarbij werd opgemerkt dat de schuldenaar goed had meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement en dat zijn schuldenlast voornamelijk zakelijke oorsprong had. Tijdens de zitting op 24 juni 2024 heeft de schuldenaar verklaard dat hij zijn leven weer op de rails heeft en dat hij een stabiele baan heeft.

De rechtbank heeft het verzoek tot omzetting toegewezen, maar het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte is voor een eerdere ingangsdatum, omdat de wetgeving hierover niet duidelijk is en er aanzienlijke verschillen zijn tussen een faillissement en een schuldsaneringstraject. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar niet voldoende had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor een eerdere ingangsdatum voldeed, met name omdat de faillissementskosten nog niet waren vastgesteld en er geen inzicht was in de aflossingen die de schuldenaar had gedaan. De rechtbank heeft het faillissement opgeheven en de Wsnp uitgesproken, maar de verzoeken van de schuldenaar werden niet in hun geheel toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/23/159 F en C/18/24/235 R

vonnis van 8 juli 2024

in de zaak van:
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
voorheen handelend onder de naam [bedrijf] , KvK [KVK-nummer] , wonende te [adres] ,
de schuldenaar.

PROCESGANG

Bij vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2023 is de schuldenaar in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. N.A. Baarsma tot rechter-commissaris en aanstelling van
mr. K.M. Löwik-Felt tot curator.
De schuldenaar heeft op 11 april 2024 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: Wsnp).
Bij brief van 24 april 2024 heeft de curator advies uitgebracht over het omzettingsverzoek.
De rechter-commissaris heeft bovenvermeld faillissement op 25 april 2024 voorgedragen voor opheffing.
De behandeling van het verzoekschrift is vooreerst bepaald op 27 mei 2024. In verband met werkgerelateerde omstandigheden van de schuldenaar heeft de curator verzocht om de behandeling te verplaatsen, waarna de behandeling is bepaald op 24 juni 2024.
De rechtbank heeft op 24 juni 2024 de voordracht en het verzoekschrift behandeld. De schuldenaar is ter zitting verschenen. Namens de curator is verschenen, mevrouw F. Maatjes van Bout Advocaten.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

HET VERZOEK

De schuldenaar heeft de rechtbank verzocht om zijn faillissement op grond van artikel 15b Fw om te zetten in een Wsnp. Tevens heeft de schuldenaar de rechtbank verzocht om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp met vier maanden, omdat de schuldenaar vanaf november 2023 tot en met februari 2024 heeft voldaan aan de afdrachtplicht. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Uit het verslag van de curator en de voordracht van de rechter-commissaris is gebleken dat de schuldenaar een schuldenlast heeft van € 151.447,01. Onder deze schuldenlast bevinden zich belastingschulden met een totaalbeloop van € 47.045,00. Van dit bedrag is in totaal € 6.507,00 in de afgelopen drie jaar voorafgaand aan het verzoek ontstaan. De belastingschulden hebben betrekking op motorrijtuigenbelasting, inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet. Verder is uit het justitiële uittreksel van de schuldenaar gebleken dat hij in de twee jaar voorafgaand aan onderhavig verzoek twee maanden in detentie heeft gezeten en dat de schuldenaar op 23 maart 2023 door de politierechter is veroordeeld tot (onder andere) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren.
Bij brief van 24 april 2024 heeft de curator de rechtbank bericht dat de oorzaak van de schuldenlast vooral een zakelijke achtergrond heeft. De curator acht de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van die schulden te goeder trouw. Deze zijn naar de mening van de curator het gevolg van tegenslagen en omdat de schuldenaar enige tijd onvoldoende inkomsten heeft gehad om zijn vaste lasten te kunnen betalen. De curator ziet geen beletselen om de schuldenaar tot de Wsnp toe te laten. De schuldenaar heeft een baan in loondienst, maar maakt wisselende uren en ontvangt wisselend loon. Daarnaast heeft de schuldenaar goed meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement. Omdat de schuldenaar de afdrachtplicht naar behoren is nagekomen, komt hij volgens de curator in aanmerking voor een korting van de looptijd met vier maanden. Ter zitting heeft mevrouw Maatjes daaraan toegevoegd dat na de betaling van het eindsalaris het resterende boedelsaldo van de faillissementsrekening naar de boedelrekening van de Wsnp zal worden gestort en dus ten goede komt aan de gezamenlijke schuldeisers. Zij heeft daarbij nog wel opgemerkt dat zij het eindsalaris in het faillissement nog moet berekenen, maar dat zij verwacht dat het eindsalaris het actuele boedelsaldo van ongeveer € 6.700,00 niet zal overstijgen.
De schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat zijn leven nu in een rustiger vaarwater is gekomen. Hij heeft een baan in loondienst. Daarbij heeft de schuldenaar aangevoerd dat hij een streep onder zijn (justitiële) verleden heeft gezet. Ten aanzien van de (belasting)schulden heeft de schuldenaar verklaard dat dit voor het overgrote deel om schulden gaat die (veel) ouder zijn dan drie jaar.

BEOORDELING

Het verzoek omzetting
Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, waaronder de aard en de omvang van de vorderingen, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten alsmede het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen.
De rechtbank overweegt dat de schulden bij de Belastingdienst op grond van artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b Fw in beginsel aan de toelating tot de Wsnp in de weg staan. Ondanks het feit dat de weigeringsgrond uit voornoemd artikel zich voordoet, kan het verzoek ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 288 Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule).
Tijdens de zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de situatie thans zodanig anders is dan ten tijde van het ontstaan van de schulden, dat gesproken kan worden van “een keer ten goede”. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat relatief gezien een klein gedeelte van de totale belastingschuld in de afgelopen drie jaar is ontstaan en dat er geen sprake is van ambtshalve aanslagen. Het deel van de schulden dat in de afgelopen drie jaar is ontstaan acht de rechtbank op zichzelf staand niet voldoende om tot een afwijzing van het omzettingsverzoek te komen. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen beletselen die aan de omzetting in de weg staan. De schuldenaar heeft ter zitting verklaard afgerekend te hebben met zijn (justitiële) verleden. Hij heeft rust gekregen nu hij fulltime in loondienst werkt. Daarbij heeft de schuldenaar volgens de curator goed meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank zal daarom het omzettingsverzoek toewijzen.
Het verzoek eerdere ingangsdatum
Nu het omzettingsverzoek wordt toegewezen, dient de rechtbank het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp te beoordelen. Sinds de wetswijziging van 1 juli 2023 volgt kort samengevat uit artikel 349a lid 1 Fw dat een eerdere ingangsdatum van de Wsnp tot de mogelijkheden behoort wanneer correct is afgelost in de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f Fw.
De rechtbank stelt vast dat de vraag over hoe moet worden omgegaan met aflossingen die tijdens een aan de Wsnp voorafgaand faillissement hebben plaatsgevonden niet door de wetgever en ook nog niet door de Hoge Raad is beantwoord. Hoewel ook in een faillissement een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand kan worden gebracht en in die zin verdedigbaar is dat een verklaring van de curator dat er geen akkoord kan worden bereikt gelijkgesteld kan worden met een verklaring van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw, bestaan er tussen een faillissement en een schuldhulpverleningstraject ook aanmerkelijke verschillen. Een schuldhulpverleningstraject is gericht op het realiseren van een schuldregeling door een schuldhulpverlener. Het doel van een faillissement daarentegen is het vereffenen van de vermogensbestanddelen van de schuldenaar door een curator. De spelregels voor een schuldenaar – en derhalve ook de controlerende taak van de uitvoerder – verschillen al naar gelang in welk traject de schuldenaar zit.
Ook ten aanzien van de kosten van beide trajecten is er een onderscheid; de ervaring leert dat de kosten van een faillissement (lees: met name salaris van de curator) doorgaans veel hoger zijn dan van een schuldhulpverleningstraject. Daarvan zijn allereerst de gezamenlijke schuldeisers de dupe wanneer een eerdere ingangsdatum na een omzetting aan de orde zou zijn; de kans is groot dat in een faillissement van een natuurlijke persoon als gevolg van de kosten minder gespaard kan worden dan tijdens een regulier schuldhulpverleningstraject. Verder kan het gebeuren dat de kosten in een faillissement zo hoog zijn dat na uitkering van het salaris van de curator en de verschotten een boedelsaldo van nihil resteert. In geval van een lege boedel kan zelfs het salaris van de curator niet eens worden betaald. In een dergelijke situatie ligt het niet voor de hand om een eerdere ingangsdatum vast te stellen, nu er niet gespaard kon worden ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers [1] . Daar tegenover staat de situatie dat het boedelsaldo ten tijde van het verzoek omzetting zodanig hoog is dat er, na betaling van de boedelschulden, uit te delen valt aan schuldeisers. In dat geval zou er theoretisch wel aanleiding zijn om een eerdere ingangsdatum te bepalen nu er kon worden gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat in beide gevallen de schuldenaar wel maximaal heeft afgedragen volgens de Vtlb-systematiek, leidt dit tot rechtsongelijkheid nu in het ene geval geen en in het andere geval wel een eerdere ingangsdatum wordt verkregen, te meer nu de hoogte van het boedelsaldo in een faillissement een gegeven is waar een schuldenaar weinig tot geen invloed op kan uitoefenen.
Daar komt nog bij dat, puur dogmatisch benaderd, de rechtbank moeilijk voorstelbaar acht dat een verzoek als het onderhavige voor toewijzing in aanmerking komt, omdat dat namelijk betekent dat, gelijktijdig met het faillissement, een soort (pseudo)Wsnp wordt geacht te lopen. Dat voorafgaand aan de Wsnp een pseudo-Wsnp is gecreëerd, zonder dat de wettelijke waarborgen en instrumenten gelden, wordt in de conclusie van de P-G [2] al in verschillende opzichten problematisch geacht. In het onderhavige geval is geen sprake van een schuldsaneringstraject, maar van een faillissement. Zoals hiervoor uitvoerig uiteengezet, zijn de verschillen tussen een faillissement enerzijds en beide schuldsaneringstrajecten (Msnp en Wsnp) anderzijds groter, wat het doortrekken van de lijn van een eerdere ingangsdatum naar omzettingsverzoeken als bedoeld in artikel 15b Fw naar het oordeel van de rechtbank (nóg) problematischer maakt.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor het bepalen van een eerdere ingangsdatum van de Wsnp in geval van een omzettingsverzoek op grond van 15b Fw geen ruimte is.
Daarnaast ziet de rechtbank in de specifieke omstandigheden van dit geval een extra contra-indicatie om aan het verzoek tegemoet te komen, nu de boedelkosten (nog) niet zijn vastgesteld en niet is aangetoond of (maximaal) is afgelost ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. In de adviesbrief van de curator over het omzettingsverzoek wordt gesproken van wisselende uren en wisselende inkomsten. Er is echter maar één Vtlb-berekening voorhanden die ziet op de maanden november en december 2023. Er is dus ook niet inzichtelijk gemaakt wat per maand is afgelost en of dat – mede gelet op de wisselende uren/loon – het maximaal haalbare is. Het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator bij afzonderlijke beschikking vaststellen.

BESLISSING

De rechtbank:
- heft bovenvermeld faillissement op;
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. N.A. Baarsma en tot bewindvoerder F. Maatjes, gevestigd te [adres] ;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen;
- wijst het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk rechtbank Rotterdam 1 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9694.
2.Conclusie van de P-G van 22 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:562, r.o. 6.8 e.v.