ECLI:NL:RBNNE:2024:2545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
23/2926
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om immateriële schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor immateriële schadevergoeding, die door het Instituut was afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 19 oktober 2023 en heropent het onderzoek op 11 december 2023. Eiseres woont in Farmsum en heeft eerder in Delfzijl en andere plaatsen gewoond. De rechtbank concludeert dat het Instituut de aanvraag op basis van vier bouwstenen heeft beoordeeld: locatie, veiligheidssituatie, omvang van de fysieke schade en duur van de schadeafhandeling. Eiseres betoogt dat het Instituut onjuiste maatstaven heeft gehanteerd bij de beoordeling van deze bouwstenen. De rechtbank oordeelt dat de toepassing van de bouwstenen door het Instituut redelijk en aanvaardbaar is, maar concludeert dat het Instituut onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de combinatie van de PIA en de bouwstenen niet leidt tot een persoonsaantasting. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het Instituut op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet het Instituut het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Farmsum, eiseres

(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigde: mr. M. Schouten en mr. M.E. Witting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit waarin het Instituut de aanvraag om immateriële schadevergoeding van eiseres heeft afgewezen.
1.1.
Het Instituut heeft de aanvraag met het besluit van 30 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het Instituut hierbij gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het Instituut. Het onderzoek ter zitting is vervolgens gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 december heropend, waarna een schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden. Nadat partijen niet (tijdig) hebben aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont sinds januari 2023 in Farmsum. Eiseres woonde vanaf 15 mei 2021 aan het [adres]. [nummer] te Delfzijl. Daarvoor woonde zij in de periode vanaf 16 augustus 2012 in Noordlaren en op twee adressen in Nieuwolda.
2.1.
Eiseres heeft op 20 september 2022 een aanvraag om vergoeding van immateriële schade ingediend. Bij de aanvraag heeft eiseres de Persoonlijke Impact Analyse (hierna: PIA) ingevuld en ingediend.
2.2.
In het besluit van 30 oktober 2022 heeft het Instituut de aanvraag om immateriële schadevergoeding afgewezen.
2.3.
Nadat eiseres bezwaar heeft ingediend, heeft het Instituut in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2022 in stand gelaten.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit waarin het Instituut de aanvraag van eiseres om immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader?
6. Een vergoeding van immateriële schade ten gevolge van gaswinning kent zijn oorsprong in een civiele procedure. De Hoge Raad heeft daarbij gesteld dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt. Daarbij kan de aard en de ernst van de aansprakelijkheids-vestigende gebeurtenis en de gevolgen daarvan worden aangemerkt als aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het Instituut heeft, gelet op het grote aantal aanvragen, een methode ontwikkeld waarbij de persoonsaantasting niet door de aanvrager hoeft te worden aangetoond, maar het Instituut dit vaststelt en forfaitaire bedragen toekent.
6.1.
Een aanvraag voor immateriële schade wordt door het Instituut getoetst aan vier bouwstenen, te weten (1) de locatie, (2) de veiligheidssituatie, (3) de omvang van de fysieke schade en (4) de duur van de schadeafhandeling. Deze bouwstenen worden vervolgens onderverdeeld in situaties waaraan punten (ook wel ‘aanwijzingen’) zijn verbonden van nul tot en met vier (bij locatie is het maximaal aantal punten twee). Hoe meer punten aan een aanvrager worden toegekend, hoe hoger de uitkering per persoon wordt. Er kan geen vergoeding, € 1.500,-, € 3000,- of maximaal € 5.000,- per persoon worden toegekend. Naast deze bouwstenen kan een aanvrager ervoor kiezen een PIA in te vullen. In sommige gevallen kan de uitkomst van deze PIA het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding corrigeren, met dien verstande dat het maximumbedrag € 5.000 blijft.
Wat heeft het Instituut besloten?
7. In het bestreden besluit heeft het Instituut voor bouwsteen 1, de locatie van de woning van eiseres, één punt toegekend. Ook voor bouwsteen 3, omvang fysieke schade, is één punt toegekend. Voor de bouwstenen 2 en 4 zijn geen punten toegekend. Aan de hand van de door eiseres ingevulde PIA, heeft het Instituut eiseres profiel 4 toegekend. Het Instituut heeft op basis van deze gegevens beslist dat er bij eiseres onvoldoende (objectieve) factoren aanwezig zijn om een persoonsaantasting te kunnen aannemen.
Wat is tussen partijen in geschil?
8. In geschil is of er sprake is van een persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Specifiek is in geschil of de toepassing door het Instituut van de bouwstenen en het aantal toegekende punten voor die bouwstenen redelijk en aanvaardbaar is. Daartoe is in geschil of en welk aantal punten aan eiseres toegekend hadden moeten worden voor de bouwstenen (1) locatie (2) veiligheidssituatie woning en (3) omvang fysieke schade. De door het Instituut gehanteerde methode voor vaststelling of er sprake is van een persoonsaantasting is niet in geschil. [1]
Is de toepassing door het instituut van de bouwstenen locatie, veiligheidssituatie en omvang schade redelijk en aanvaardbaar?
9. Eiseres betoogt dat het Instituut bij de beoordeling van de bouwstenen locatie, veiligheidssituatie en omvang schade onjuiste maatstaven heeft gehanteerd.
De slechte staat van de woning, in combinatie met de locatie van de woning, brengen volgens eiseres met zich mee dat het Instituut voor de bouwsteen locatie van twee punten, in plaats van één punt, had moeten uitgaan. De huurwoning van eiseres in Delfzijl werd niet goed onderhouden, waardoor aardbevingen een grotere impact hebben gehad op de onderhoudstoestand van de woning. Dat rechtvaardigt hogere punten, aldus eiseres.
Voor de bouwsteen veiligheidssituatie had het Instituut uit moeten gaan van één punt in plaats van nul punten, omdat haar veiligheid wel in het geding was. Er zaten grote scheuren in de woning van eiseres, daarom was zij elke dag bevreesd dat de woning zou instorten. Eiseres heeft de slechte staat van de woning ook bij de gemeente Delfzijl aangekaart. Verder heeft eiseres een kort geding moeten aanspannen om de verhuurder tot herstel van de schades te bewegen, hetgeen hij vervolgens heeft nagelaten.
Bij de derde bouwsteen had het Instituut volgens eiseres uit moeten gaan van een gewone aanwijzing (twee punten) in plaats van een lichte aanwijzing (één punt), omdat de woning onbewoonbaar was en de gemeente Delfzijl heeft overwogen om de woning onbewoonbaar te verklaren.
9.1.
Het Instituut stelt zich in het verweer op het standpunt dat de beoordeling van de bouwsteen locatie is gebaseerd op de percentages waardedaling, zoals die blijken uit het Advies van de Adviescommissie waardedeling. Bij de woning in Noordlaren is geen waardedaling opgetreden. Bij de woningen in Nieuwolda en Delfzijl, waar eiseres in de periode 2012 – 2022 heeft gewoond, was de waardedaling op enig moment 2,72 %. Beide woningen liggen niet in het kerngebied. Daarom is het Instituut uitgegaan van één punt.
Voor de bouwsteen veiligheid stelt het Instituut zich op het standpunt terecht te zijn uitgegaan van géén persoonsaantasting (nul punten). De onveiligheid was niet het gevolg van mijnbouwschade maar van achterstallig onderhoud, dat door de verhuurder niet adequaat werd opgepakt.
Voor de omvang van de schade is het Instituut terecht uitgegaan van een lichte aanwijzing voor een persoonsaantasting (één punt). Een bedrag van € 6.261,17 is aan de eigenaar vergoed en dat leidt voor eiseres tot een lichte aanwijzing. In deze bouwsteen neemt het Instituut alleen schade mee die is gemeld en waarvoor een vergoeding is toegekend omdat het gaat om mijnbouwschade. Andere niet- mijnbouw gerelateerde schades kunnen niet worden meegenomen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing door het Instituut van de bouwstenen redelijk en aanvaardbaar. De rechtbank licht dat hierna per bouwsteen toe.
9.3.
Over de bouwsteen locatie overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele omstandigheid dat de benadeelde in het gebied woont waar aardbevingen worden gevoeld, niet voldoende is om te kunnen aannemen dat de benadeelde op de in artikel 6:106, onder b BW bedoelde andere wijze in haar persoon is aangetast. [2] Het Instituut heeft afdoende toegelicht dat op basis van objectieve factoren, namelijk de waardedalingspercentages, punten worden toegekend in de bouwsteen locatie. Niet in geschil is dat op de locaties in Delfzijl en Nieuwolda waar eiseres heeft gewoond de opgetreden waardedaling 2,72% bedraagt en dat geen van de woningen van eiseres in het kerngebied lagen. Uit de Procedure en Werkwijze (hierna: Werkwijze) volgt dat dit een lichte aanwijzing (één punt) oplevert. [3] Uit hetgeen eiseres in haar beroep heeft gesteld, zijn er voor de rechtbank geen aanwijzingen om daar anders over te oordelen. Het is voor de rechtbank daarom redelijk en aanvaardbaar dat het Instituut één punt heeft toegekend voor deze bouwsteen.
9.4.
Ten aanzien van de bouwsteen veiligheid overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat er geen objectieve factoren zijn zoals beschreven in de Werkwijze, zodat het Instituut op basis van de Werkwijze terecht geen punten heeft toegekend in deze bouwsteen. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat de grondslag van het gevoel van onveiligheid van eiseres is gelegen in de door haar gestelde slechte staat van de woning in Delfzijl en de grote scheurvorming in de muren van deze woning, waardoor de woning op instorten zou staan, en de schadeclaim die de eigenaar bij het Instituut heeft ingediend. De standpunten van eiseres over de staat van de woning, een mogelijke woningsluiting en een door haar gestart kort geding tegen de verhuurder, zijn echter niet nader onderbouwd. De rechtbank concludeert daarom dat de subjectieve beleving van eiseres over de gestelde onveiligheid – anders dan in de uitspraak van deze rechtbank van 8 november 2023 [4] – onvoldoende is geobjectiveerd. Voor de rechtbank is het daarom redelijk dat het Instituut geen punten heeft toegekend voor deze bouwsteen.
9.5.
Ook voor de bouwsteen omvang fysieke schade is de door het Instituut gemaakte keuze naar het oordeel van de rechtbank redelijk en aanvaardbaar. Uit de Werkwijze volgt dat de hoogte van de schadevergoeding, die is ontstaan als gevolg van mijnbouwactiviteiten, het uitgangspunt is voor de beoordeling van deze bouwsteen [5] . Aan eiseres is één punt toegekend, gebaseerd op het bedrag (€ 6.261,17) aan mijnbouwgerelateerde schades dat aan de eigenaar van de woning is toegekend. Gelet op de hoogte van de toegekende schadevergoeding, volgt de rechtbank het Instituut dat er sprake is van een lichte aanwijzing. Niet in geschil is de hoogte van het toegekende bedrag voor mijnbouwgerelateerde schades noch dat dit bedrag één punt oplevert volgens de Werkwijze. Gezien hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 9.4 heeft overwogen, zijn er voor de rechtbank ook verder geen aanwijzingen voor een ander oordeel bij deze bouwsteen. De rechtbank volgt daarom het betoog van het Instituut.
Heeft het Instituut voldoende gemotiveerd waarom de PIA in combinatie met de van toepassing zijnde bouwstenen niet zorgen voor een persoonsaantasting bij eiseres?
10. Eiseres betoogt dat de door het Instituut gehanteerde Werkwijze onvoldoende is toegespitst op de situatie van eiseres.
10.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat het proces voor immateriële schadevergoedingen een gestandaardiseerde methode is, waarbij bepaalde omstandigheden kunnen worden overschat en andere omstandigheden kunnen worden onderschat. Het gaat er volgens het Instituut om dat zij, gelet op het geheel van meegewogen feiten en omstandigheden, heeft kunnen kiezen voor de kwalificatie ‘geen persoonsaantasting.’
10.2.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien een betrokkene woont in het gebied waar aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van de benadeelde over haar beleving van de invloed die aardbevingen hebben gehad, dit onvoldoende is om te kunnen aannemen dat de benadeelde op de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde andere wijze in haar persoon is aangetast.
10.3.
Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen noemt de Hoge Raad het criterium “dat de benadeelde woont in het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden”. Het Instituut hanteert binnen de bouwsteen locatie de mogelijkheid om één of twee punten toe te kennen. De rechtbank begrijpt het zo dat bij zowel het toekennen van één als van twee punten sprake is van “het gebied waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden”.
10.4.
De PIA is een, niet verplicht in te vullen, vragenlijst waarmee volgens het Instituut “op individueel niveau nauwkeuriger in kaart kan worden gebracht hoe u de gevolgen van de aardbeving heeft ervaren”. Hierbij staan de persoonlijke ervaringen van verschillende emoties en gevoelens van de aanvrager centraal. De rechtbank is, met het Instituut, van oordeel dat de PIA kan worden opgevat als een ‘persoonlijke verklaring’ zoals genoemd door de Hoge Raad. Eiseres heeft de PIA ingevuld en daaruit is naar voren gekomen dat zij bijzonder ernstig leed heeft ervaren (profiel 4).
10.5.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres in aardbevingsgebied woont en daarnaast dat uit haar persoonlijke verklaring blijkt dat zij bijzonder ernstig leed heeft ervaren. Zoals eveneens uit voorgaande volgt is dit onvoldoende om een persoonsaantasting te kunnen aannemen. Daarbij is in deze zaak tevens een punt toegekend in de bouwsteen omvang fysieke schade. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden waarom de fysieke schade in combinatie met het wonen in aardbevingsgebied en het ervaren van bijzonder ernstig leed onvoldoende is om te spreken van een persoonsaantasting die in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad heeft aangegeven dat er meer nodig is dan het wonen in het gebied en een persoonlijke verklaring, maar in dit geval is er meer, namelijk fysieke schade. Het Instituut benoemt dat fysieke schade een relevante factor is als het gaat om leed, zoals ook wordt bevestigd door onderzoek van onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen in samenwerking met het Sociaal Planbureau Groningen en de GGD Groningen. Ook stelt het Instituut “fysieke schade aan de woning is een concrete aantasting van de woning en daarmee een concrete aantasting van de persoonlijke levenssfeer en woonsituatie van een bewoner”. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een aantasting in de persoon op andere wijze die voor een immateriële schadevergoeding in aanmerking komt niet kan worden aangenomen, indien er naast de locatie en de eigen verklaring, ook nog in een andere bouwsteen – in dit geval voor fysieke schade – een punt wordt toegekend. Kortom, onvoldoende is gemotiveerd waarom twee punten in combinatie met enig profiel uit de PIA nooit een persoonsaantasting kunnen opleveren, wanneer de twee punten niet enkel zien op de bouwsteen locatie [6] .

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Instituut een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Instituut hiervoor zes weken.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht (€ 184,-) aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het Instituut moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.374,- omdat de gemachtigde van eiseres heeft deelgenomen aan de hoorzitting in bezwaar, een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 mei 2023;
- draagt het Instituut op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Instituut tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.vgl. Rb Noord-Nederland 8 november 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4941, r.o. 3.3 en 3.4.
2.HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.5. Rb Noord-nederland 20 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1585, r.o. 8.2. Rb 8 november 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4941, r.o. 9.
3.Artikel 4.3, tweede lid, Procedure en werkwijze.
4.Rb 8 november 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4941, o.a. r.o. 10.4.
5.Artikel 4.5, eerste lid, Procedure en werkwijze.
6.Rechtbank Noord-Nederland 31 januari 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:237, r.o. 6.5.