Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/045253-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie
mr. L. Lübbers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in de periode 8 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 te Leeuwarden, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2022), opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft verdachte meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal
(met kracht) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] op een harde bank, althans een hard oppervlak laten vallen en/of
(met kracht) geduwd tegen de voeten en/of het lichaam ten gevolge waarvan [slachtoffer] met het hoofd tegen de commode is gebotst en/of is gevallen en/of
(met kracht) op de rug geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) met zijn hand(en) en/of vuist(en) op de borst, althans het lichaam gedrukt, althans druk gezet en/of
geslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam en/of het hoofd heen en weer geschud en/of (met kracht) bij de arm(en) en/of het lichaam beetgepakt en/of (hard) geknepen,
in elk geval (telkens) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend en/of (samen)drukkend geweld op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode 8 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 te Leeuwarden, althans in Nederland aan [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2022), meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- vier, althans meerdere ribbreuken en/of
- een schedelfractuur en/of
- meerdere microbloedingen in de hersenen en/of
- meerdere blauwe plekken in het gezicht, althans de kaak en/of jukbeen,
heeft toegebracht door
(met kracht) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] op een harde bank, althans een hard oppervlak te laten vallen en/of met kracht te duwen tegen de voeten en/of het lichaam van die [slachtoffer] ten gevolge waarvan deze met het hoofd tegen de commode is gebotst en/of is gevallen en/of
(met kracht) op de rug te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) met zijn hand(en) en/of vuist(en) op de borst, althans het lichaam te drukken, althans druk te zetten en/of
te slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of
het lichaam en/of hoofd heen en weer te schudden en/of
(met kracht) bij de arm(en) en/of lichaam beet te pakken en/of (hard) te knijpen,
in elk geval (telkens) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend en/of (samen)drukkend geweld op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] uit te oefenen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode 8 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 te Leeuwarden, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2022), meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
immers heeft verdachte meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal
(met kracht) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] op een harde bank, althans een hard oppervlak laten vallen en/of
(met kracht) geduwd tegen de voeten en/of het lichaam ten gevolge waarvan [slachtoffer] met het hoofd tegen de commode is gebotst en/of is gevallen en/of
(met kracht) op de rug geslagen en/of gestompt en/of
(met kracht) met zijn hand(en) en/of vuist(en) op de borst, althans het lichaam gedrukt, althans druk gezet en/of
geslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam en/of het hoofd heen en weer geschud en/of
(met kracht) bij de arm(en) en/of lichaam beetgepakt en/of (hard) geknepen,
in elk geval (telkens) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend en/of (samen)drukkend geweld op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode 8 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 te Leeuwarden, althans in Nederland, zijn kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2022), meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal heeft mishandeld door
(met kracht) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] op een harde bank, althans een hard oppervlak te latenvallen en/of (met kracht) te duwen tegen de voeten en/of het lichaam ten gevolge waarvan [slachtoffer] met het hoofd tegen de commode botste en/of is gevallen en/of
(met kracht) op de rug te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) met zijn hand(en) en/of vuist(en) op de borst, althans het lichaam te drukken, althans druk te zetten en/of
te slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of
het lichaam en/of hoofd heen en weer te schudden en/of (met kracht) bij de arm(en) en/of lichaam beet te pakken en/of (hard) te knijpen,
in elk geval (telkens) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend en/of (samen)drukkend geweld op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] uit te oefenen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
- vier, althans meerdere ribbreuken en/of
- een schedelfractuur en/of
- meerdere microbloedingen in de hersenen en/of
- meerdere blauwe plekken in het gezicht, althans de kaak en/of jukbeen heeft bekomen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primaire feit (poging tot doodslag), omdat de aanmerkelijke kans op de dood niet kan worden vastgesteld.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiaire feit (zware mishandeling).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire feit (poging tot doodslag) en het meer subsidiaire feit (poging tot zware mishandeling), omdat de aanmerkelijke kans op de dood/zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Daarnaast heeft de raadsvrouw over het primaire feit aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiaire feit (zware mishandeling) en het meest subsidiaire feit met strafverzwarend element (mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg), omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Volgens de raadsvrouw kan slechts een bewezenverklaring van het meest subsidiaire feit, de mishandeling, volgen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het primaire feit (poging tot doodslag) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte niet de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven (vol opzet). Ook in voorwaardelijke zin was verdachtes opzet niet gericht op de dood van het slachtoffer. Namelijk de voor het voorwaardelijk opzet vereiste aanmerkelijke kans op de dood kan niet op basis van het dossier en ook niet op basis van de verklaring van verdachte worden vastgesteld.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het subsidiaire feit (zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte het subsidiaire feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Aan de juridische kwalificatie zal de rechtbank hierna een bewijsoverweging wijden.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 februari 2022, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Fryslân, Districtsrecherche, met nummer 2022042193 d.d. 14 april 2022, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 februari 2022, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.03.29.088 d.d. 12 januari 2024, opgemaakt door H.C. Terlingen.
BewijsoverwegingZwaar lichamelijk letsel
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel wel degelijk als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het staat de rechter vrij om ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde gevallen lichamelijk letsel als zwaar aan te merken wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar
gewoon spraakgebruikals zwaar letsel te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of lichamelijk letsel als zwaar moet worden aangemerkt, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. Bij een veelvoud van verwondingen kan de beoordeling worden gebaseerd op de verwondingen in hun totaliteit.1
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte lichamelijke letsel te weten een schedelfractuur, drie ribbreuken en blauwe plekken in het gezicht -in combinatie bezien- naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft in het bijzonder meegewogen dat de verschillende soorten letsels zijn toegebracht aan een kwetsbaar kindje van slechts vijf weken oud. De botten van een zo jong kindje zijn nog flexibel en breken niet snel. Blijkens het NFI-rapport zullen de blauwe plekken na twee à drie weken, de ribbreuken na meerdere weken à enkele maanden, en de schedelfractuur na enkele maanden, herstellen. Hoewel medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en het slachtoffer volledig lijkt te zijn hersteld, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande, sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de geconstateerde microbloedingen buiten beschouwing gelaten omdat de deskundige van het NFI die bloedingen niet forensisch heeft kunnen duiden.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet het volle opzet, maar het voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier zwaar lichamelijk letsel aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Voorwaardelijk opzet: aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.2
Verdachte heeft meermalen geweld op het slachtoffer uitgeoefend. Volgens de deskundige van het NFI kunnen de ribbreuken bij een zo jong kindje alleen door forse krachtsinwerking(en) zijn ontstaan. Ook de schedelbreuk en blauwe plekken zijn volgens het NFI door substantiële krachtsinwerking ontstaan. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige over en stelt vast dat verdachte fors geweld heeft
gebruikt. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer op kwetsbare onderdelen van het lichaam -in het bijzonder die van een baby- geraakt, namelijk het gezicht/hoofd en de borst. Ook het schudden van een slechts vijf weken oude baby kan zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Gelet op de forse/substantiële kracht die verdachte heeft gebruikt, het schudden en de plekken van het lichaampje waarop het kwetsbare slachtoffer is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelingen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Voorwaardelijk opzet: wetenschap
De rechtbank is van oordeel dat -los van dat verdachte zich bij dergelijk fors geweld bewust moest zijn van de aanmerkelijke kans- verdachte daadwerkelijk wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij op het internet op zoektermen als shakenbaby-syndroom en voelen babys dat zij mishandeld worden heeft gezocht, omdat hij zich zorgen maakte om het slachtoffer. Desondanks is hij doorgegaan met het plegen van geweld tegen het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet: aanvaarding
Voor de beantwoording van de vraag of ook sprake is van bewuste
aanvaardingvan de aanmerkelijke kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg (zwaar lichamelijk letsel) zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.3 De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is bij het incident op de bank. Verdachte boog voorover om een flesje te pakken en plofte terug op de bank waarbij het hoofdje van het slachtoffer tegen/op de bank is geklapt, omdat verdachte het hoofdje op dat moment onvoldoende ondersteunde.
Daarover stelt de rechtbank vast dat verdachte met grove onachtzaamheid heeft gehandeld, door het hoofdje niet te ondersteunen en naar achter te ploffen, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht is geweest. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van de andere ten laste gelegde gedragingen, stelt de rechtbank het volgende vast. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg (hier het zwaar lichamelijk letsel) bewust heeft aanvaard.4 De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is geweest toen verdachte 1) met kracht tegen de voeten heeft geduwd, waardoor het hoofdje van het slachtoffer tegen de commode is gebotst, 2) tijdens het laten van een boertje met kracht op de rug heeft geslagen, 3) tijdens het inbakeren met kracht met zijn handen op de borst heeft gedrukt, 4) met zijn vuisten in het gezicht heeft geslagen, 5) het lichaam en hoofdje heen en weer heeft geschud en 6) met kracht bij de armen heeft beetgepakt en geknepen. Zoals eerder genoemd heeft de deskundige van het NFI geconcludeerd dat het door verdachte toegebrachte letsel slechts door forse dan wel substantiële krachtsinwerking kan zijn ontstaan. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij op momenten handelingen met (forse/extra) kracht heeft verricht en op die momenten van zichzelf is geschrokken. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gelet op de kracht waarmee de gedragingen zijn verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Het subsidiair tenlastegelegde, zware mishandeling, is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 8 januari 2022 tot en met 15 februari 2022 te Leeuwarden aan [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 2022), meermalen, op verschillende tijdstippen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- meerdere ribbreuken en
- een schedelfractuur en
- meerdere blauwe plekken in het gezicht
heeft toegebracht door
met kracht te duwen tegen de voeten van [slachtoffer] ten gevolge waarvan zij met het hoofd tegen de commode is gebotst, en
met kracht op de rug te slaan en
met kracht met zijn handen op de borst te drukken, en te slaan in het gezicht, en
het lichaam en hoofd heen en weer te schudden en met kracht bij de armen beet te pakken en te knijpen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 620 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en aftrek van het voorarrest, alsook een taakstraf van 240 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, en waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat voornoemde straf aangevuld kan worden met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van Reclassering Nederland van 13 mei 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, het psychologisch onderzoek pro Justitia van klinisch psycholoog drs. J.A.M. Gresnigt van 25 april 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn slechts vijf weken oude baby. Ten gevolge van deze zware mishandeling heeft de baby een schedelfractuur, gebroken ribben en blauwe plekken in het gezicht opgelopen. De rechtbank vindt dit feit des te ernstiger omdat verdachte zijn kindje over een langere periode meerdere keren heeft mishandeld. Verdachte heeft met zijn handelen een enorme inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een weerloos slachtoffer, een baby van slechts enkele weken oud. Ondanks dat zijn kindje geheel afhankelijk van verdachte en zijn partner was, heeft verdachte met zijn handelen op ernstige en grove wijze zijn ouderlijke plicht geschonden en nagelaten om zijn dochter de zorg en bescherming te bieden die zij nodig had. Een dergelijk feit brengt in de maatschappij gevoelens van verontwaardiging en onrust teweeg. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat de partner van verdachte het zichzelf kwalijk neemt dat zij het geweld dat verdachte pleegde niet door heeft gehad en het voor altijd met zich mee zal dragen dat zij haar dochter niet heeft kunnen beschermen. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van verdachteVerdachte
Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en emotioneel spijt betuigd. Hij heeft verklaard dat hij het geweld heeft gepleegd omdat hij stress had en het hem allemaal te veel werd. Hij kampte met burn- outklachten en moest te snel weer aan het werk. Daarnaast kwam de verzorging van zijn dochter op zijn schouders terecht, omdat zijn partner nog herstellende was van de zware bevalling. Wanneer zijn dochter moest huilen en hij haar niet snel genoeg stil kon krijgen, raakte hij in paniek en gestresst (ook omdat hij tegelijkertijd thuis aan het werk was) en pleegde hij geweld tegen haar. Verdachte heeft zijn naasten niet om hulp gevraagd. Doordat hij in het kader van voorarrest gedetineerd is geraakt, heeft hij kunnen nadenken en ingezien dat hij hulp nodig heeft. Na drie maanden in voorarrest werd verdachte onder voorwaarden geschorst. Hij houdt zich al ruim twee jaren aan die voorwaarden en heeft daardoor
geprofiteerd van intensieve hulpverlening en behandelingen. Na maandenlang zijn dochter niet te hebben gezien, mee te werken aan begeleide omgang en bij zijn vader te hebben gewoond, woont verdachte sinds zeven maanden weer samen met zijn partner en hun dochter. Nog steeds is daarbij hulpverlening betrokken en houdt verdachte zich aan de aanwijzingen van die hulpverlening. Zijn partner is opnieuw zwanger van hem en verdachte heeft nu betere afspraken met zijn werkgever gemaakt. Wanneer zijn stressniveau weer oploopt, heeft hij handvatten om dit op tijd te zeggen en om hulp te vragen.
Psycholoog
Klinisch psycholoog drs. J.A.M. Gresnigt heeft op 25 april 2022 over verdachte gerapporteerd. Gelet op de ouderdom van het rapport zal de rechtbank de diagnose en destijds ingeschatte doorwerking daarvan in het delict kort zakelijk weergeven. Verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, afhankelijke en dwangmatige kenmerken en een ziekteangststoornis. Belastende factoren voorafgaand aan en ten tijde van de feiten zijn uitval op werk door burn-outklachten en het te vroeg oppakken van zijn werk, de fysieke beperkingen van zijn partner en de zorg voor zijn pasgeboren dochter die vooral op zijn schouders rustte. De persoonlijkheidsproblematiek en de werk- en gezinsproblemen waren aanwezig voorafgaand aan en ten tijde van de feiten en speelden een rol. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek (de afhankelijke, vermijdende en dwangmatige trekken) had hij tijdens de feiten minder grip op zijn emoties, op zijn agressie en op zijn handelen en was hij tijdens de feiten in verminderde mate in staat om de consequenties van zijn handelen te overzien. Toen hij uiteindelijk merkte dat hij overbelast raakte durfde hij uit angst de ander (zijn partner) te verliezen en/of teleur te stellen niet goed zijn grens aan te geven. Daarnaast is hij veeleisend en dwangmatig, was van hieruit excessief toegewijd aan zijn taken in de thuis- en werksituatie en had hij veel moeite om hulp te vragen en/of taken te delegeren. Geadviseerd wordt om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Reclassering
Reclassering Nederland heeft een advies van 13 mei 2024 opgesteld. Hierin wordt onder meer zakelijk weergegeven het volgende gerapporteerd. Het recidiverisico wordt ingeschat op laag. De reclassering houdt hierbij rekening met het feit dat verdachte een first offender is, er sprake is van probleembesef en dat hij meewerkt met de betrokken instanties en bovendien door een intensief behandeltraject aan zichzelf werkt en heeft gewerkt. De reclassering stelt dat verdachte binnen deze behandeling positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt als laag ingeschat.
Verdachte heeft zich aan alle afspraken gehouden en werkt nog steeds goed mee met instanties die bij hem betrokken zijn, te weten de reclassering, GGZ en Fier voor therapie en specifiek voor zijn dochter met Mei Dy en JET. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering en de ambulante behandeling. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de reclassering niet wenselijk. Verdachte zal dan mogelijk zijn baan en dus zijn inkomstenbron verliezen. Bovendien is het van belang dat het contact tussen hem en zijn dochter, waaraan de afgelopen periode gewerkt is, niet onderbroken wordt. De reclassering merkt op dat verdachte juist vanwege de hechting met zijn dochter uit de voorlopige hechtenis is geschorst.
De straf
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank vindt dat gelet op de aard, ernst en duur van de feiten een gevangenisstraf passend is. De rechtbank is met de officier van justitie, de verdediging en de reclassering van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet zijn. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid voor zijn gedrag genomen, inzicht gegeven in zijn denken en handelen en medewerking verleend aan het opstellen van rapportages. Hij heeft in de afgelopen twee jaren aan zichzelf
gewerkt, doordat hij in het kader van schorsingsvoorwaarden hulpverlening en behandeling heeft aanvaard en zich daarvoor ook heeft ingezet. Hierdoor woont verdachte weer bij zijn partner en dochter en heeft hij werk en inkomen. De rechtbank wil de positieve ontwikkelingen niet doorkruisen door het opleggen van een nieuwe onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook heeft de rechtbank bij dit oordeel rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het advies van de deskundige om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, welk advies de rechtbank overneemt.
Voorwaardelijke gevangenisstraf
Om de ernst van de feiten te benadrukken en te voorkomen dat verdachte zijn dochter of nog ongeboren kindje zal mishandelen zal de rechtbank een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 620 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Hoewel de reclassering het recidiverisico inschat als laag, ziet de rechtbank risicos wanneer verdachte opnieuw overbelast raakt. Gelet daarop vindt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden (meldplicht en ambulante behandeling) noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat een proeftijd van drie jaren, gelet op de huidige gezins- en werksituatie van verdachte en dat de behandeling nog enige tijd in beslag zal nemen, passend en ook noodzakelijk is.
Geen taakstraf
De officier van justitie heeft gevorderd om naast voornoemde straf ook een taakstraf aan verdachte op te leggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte (beperkte draagkracht), de lange duur van de schorsing, de begeleiding en behandeling die in het kader van de bijzondere voorwaarden nog komen gaat, alsook de ouderdom van de zaak, aanleiding om geen taakstraf aan verdachte op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 620 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde zich zolang de reclassering dat nodig vindt laat behandelen door de polikliniek forensische psychiatrie GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.