ECLI:NL:RBNNE:2024:2373

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
22/1555
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een aanvraag om een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de weigering van een aanvraag om een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank oordeelt dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân terecht heeft geweigerd om de natuurvergunning te verlenen. De aanvraag werd ingediend op 16 juli 2021, maar het college stelde dat er geen directe samenhang was tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van interne saldering, omdat de twee locaties niet samen één inrichting vormen in de zin van de Wet milieubeheer. De rechtbank wijst erop dat de afstand van 550 meter tussen de percelen en het ontbreken van technische en functionele bindingen dit standpunt ondersteunen. Bovendien is de rechtbank van mening dat de beleidsregels voor extern salderen niet in strijd zijn met de Wnb en dat eiseres niet heeft aangetoond dat de beleidsregels onterecht zijn toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de weigering van de natuurvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1555

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: M.J.M. Blankvoort),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân

(gemachtigden: S.S. Pennekamp en A.G. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de aanvraag om een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).
1.1.
Het college heeft de aanvraag om een natuurvergunning met het besluit van 18 maart 2022 geweigerd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres met de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college. Aan de zijde van eiseres was tevens aanwezig deskundige
F. Rensen, verbonden aan Rensen Milieu Advies v.o.f..

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaar van het melkveebedrijf op het adres [adres] te [plaats]. Voor dit adres is op 13 januari 2015 een vergunning aan eiseres verleend op grond van de destijds geldende Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze vergunning heeft betrekking op de in onderstaande tabel opgenomen dieraantallen en bijbehorende emissies:
Soort
Aantal
RAV-code
Emissiefactor
Totale emissie (kg NG3/jaar)
Melk- en kalfkoeien
120
A 1.10.2.
7,4
888,0
Melk- en kalfkoeien
114
A 1.100.2
11,0
1.254,0
Vrouwelijk jongvee < 2 jaar
70
A 3
3,9
273,0
Volwassen paarden
5
K 1
5,0
25,0
Totaal
2.440,0
2.1.
Eiseres heeft op 13 maart 2019 een overeenkomst getekend tot aankoop van de grond met opstallen gelegen aan de [adres] te [plaats]. Dit perceel is in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Op 12 januari 2016 is voor dit perceel een vergunning op grond van de Nbw verleend. Deze vergunning heeft betrekking op de in onderstaande tabel opgenomen dieraantallen en emissies:
Soort
Aantal
RAV-code
Emissiefactor
Totale emissie (kg NH3/jaar)
Melk- en kalfkoeien
89
A1.100
13,0
1.157
Vrouwelijk jongvee < 2 jaar
55
A.3.100
4,4
242
Totaal
1.399
2.2.
Eiseres heeft op 16 juli 2021 een aanvraag om een natuurvergunning ingediend op grond van de Wnb voor een melkrundveehouderij op het adres [adres] te [plaats]. De aanvraag ziet op een wijziging in de veebezetting en de bijbehorende emissie. Op grond van de AERIUS-berekening van 13 juli 2021, behorende bij de aanvraag, is in de beoogde situatie sprake van een totale ammoniakemissie van 2.978,08 kg NH3 per jaar. Met de aanvraag is de in onderstaande tabel opgenomen veebezetting beoogd:
Stal
Diersoort
RAV-code
Aantal dieren
D
Vrouwelijk jongvee
Melkkoeien
A3.100
A1.10
70
30
C2
Vrouwelijk jongvee
A3.100
85
C1
Paarden
Vrouwelijk jongvee
K1.100
A3.100
5
10
F
Melkkoeien
A1.28
336
Totaal
536
2.3.
Het college heeft op 17 december 2021 een ontwerpbesluit bekendgemaakt met het voornemen de aanvraag om de natuurvergunning te weigeren.
2.4.
Op 28 januari 2022 heeft eiseres met een zienswijze op dit ontwerpbesluit gereageerd.
2.5.
Het college heeft de aanvraag om de natuurvergunning met het besluit van 18 maart 2022 geweigerd.
2.6.
Eiseres heeft tegen de weigering beroep ingesteld.
3. Eiseres heeft op 12 mei 2022 verzocht om een wijziging van de tenaamstelling van de op 12 januari 2016 verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de agrarische activiteiten aan de [adres] te [plaats].
3.1.
Het college heeft met het besluit van 6 juli 2022 de tenaamstelling van de vergunning van 12 januari 2016 gewijzigd en op naam van eiseres gezet.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de natuurvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 16 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Procesbelang
7. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Daartoe heeft het college gesteld dat eiseres het perceel aan de [adres] inmiddels heeft verkocht. Het college heeft ter zitting de akte van levering van 17 maart 2022 overgelegd waaruit blijkt dat de boerderij met bijgebouwen, kadastraal bekend [perceel] is verkocht. Nu de Nbw-vergunning die op 12 januari 2016 voor dit adres is verleend zaaksgebonden is, kan eiseres daar volgens het college niet meer over beschikken.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of het doel dat eiseres met het beroep voor ogen staat, ook met het beroep kan worden bereikt en voor eiseres van feitelijke betekenis is. [1] Eiseres beoogt met de beroepsprocedure te bereiken dat het bestreden besluit wordt vernietigd en zij alsnog in aanmerking komt voor een natuurvergunning.
7.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat het procesbelang van eiseres bij de beroepsprocedure ontbreekt wegens de verkoop van (een deel van) het perceel. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen partijen onder andere in geschil is of een directe samenhang tussen de beëindiging van de activiteiten aan de [adres] en de uitbreiding van de activiteiten aan de [adres] volgt uit de koopovereenkomst van 13 maart 2019. Indien de directe samenhang op die koopovereenkomst kan worden gebaseerd, hoeft de verkoop van (een deel van) het perceel er niet op voorhand toe te leiden dat er geen natuurvergunning met gebruikmaking van externe saldering kan worden verleend. De rechtbank zal het beroep daarom verder inhoudelijk behandelen.
Intern salderen
8. Eiseres stelt dat gebruik kan worden gemaakt van interne saldering en daarom überhaupt geen vergunningplicht geldt. Volgens eiseres is sprake van één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Er is sprake van één onderneming met één eigenaar die zeggenschap heeft over het geheel van activiteiten op [adres] en [adres]. Er is daarom sprake van organisatorische binding. Ook is sprake van technische binding tussen de percelen omdat sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen, namelijk de bedrijfskantine, de plaats waar wordt gekuild en een schuur waar gereedschappen en bedrijfsmachines zijn opgeslagen. Er is ook sprake van functionele binding, omdat eiseres dezelfde middelen en machines gebruikt voor alle activiteiten die worden geëxploiteerd op beide locaties. Hoewel de percelen op enige afstand (550 meter) van elkaar zijn gelegen, zijn de bindingen volgens eiseres zo sterk aanwezig dat ook met die afstand sprake is van één inrichting.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat intern salderen in deze situatie niet kan worden toegepast. De twee locaties vormen niet samen één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en vallen daarom ook niet samen onder het projectbegrip in artikel 2.7, tweede lid van de Wnb. Het is volgens het college niet gebleken dat de locaties aan de [adres] en [adres] niet los van elkaar kunnen functioneren. Tot 13 maart 2019 waren dit twee zelfstandig werkende agrarische bedrijven. Er zijn geen stukken waaruit blijkt dat beide bedrijven sinds eiseres eigenaar is van het perceel aan de [adres] tegelijkertijd in werking zijn geweest. Voor zover al sprake zou zijn van gezamenlijke voorzieningen zoals eiseres stelt, kan de bedrijfsvoering ook op een andere manier worden georganiseerd. Volgens het college is geen sprake van functionele en technische bindingen, waardoor de afstand van 550 meter tevens niet kan worden beschouwd als gelegen in elkaars onmiddellijke nabijheid.
8.2.
De rechtbank overweegt dat de stelling van eiseres dat gebruik kan worden gemaakt van interne saldering een subsidiair standpunt betreft. Er is een vergunning aangevraagd voor externe saldering. Als eiseres terecht stelt dat intern kan worden gesaldeerd, zou dat er echter toe leiden dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten en geen Wnb-vergunning vereist is. [2] Daarom beoordeelt de rechtbank eerst deze beroepsgrond.
8.2.1.
Intern salderen is mogelijk indien de wijziging of uitbreiding van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. In de referentiesituatie gaat het daarbij om gevolgen van activiteiten die zijn toegestaan op dezelfde locatie als de aangevraagde activiteit en die door de aangevraagde activiteit zullen veranderen (waarvoor de aangevraagde activiteit rechtstreeks gevolgen heeft). Met andere woorden: het gaat om een vergelijking van de emissies/deposities die zijn toe te rekenen aan de aangevraagde situatie met de emissies/deposities van een op dezelfde locatie toegestane activiteit die als gevolg van de aangevraagde situatie zal veranderen. [3] Intern salderen verschilt van extern salderen in die zin dat het tot doel heeft om in een zogenaamde voortoets aan te tonen dat een wijziging van een bestaande activiteit niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de reeds toegestane activiteit. De conclusie van een dergelijke voortoets kan in dat geval zijn, dat is uitgesloten dat de nieuwe activiteit significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied, zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb. Bij intern salderen gaat het dus, in algemene zin, om een project waarin de initiatiefnemer haar eigen activiteiten herstructureert, zonder dat dit tot extra stikstofdepositie zal leiden. Bij extern salderen gaat het om depositiesaldo van de ene partij, die deze depositieruimte ‘overdraagt’ aan een andere partij doordat die eerste partij de eigen depositie beëindigt of beperkt. [4]
8.2.2.
De rechtbank moet gelet op het voorgaande beoordelen of de activiteiten op de [adres] en [adres] gezamenlijk kunnen worden aangemerkt als één project in de zin van de Wnb en er kan worden geconcludeerd dat ten opzichte van die referentiesituatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Bij de beoordeling van de aanvraag voor dit project is het de vraag of het hier gaat om een situatie waarin sprake is van een inrichting die haar eigen activiteiten herstructureert. De rechtbank zoekt voor de beoordeling daarvan aansluiting bij de criteria die gelden voor het inrichtingenbegrip en zal hierna beoordelen of sprake is van technische, functionele en organisatorische bindingen en of de percelen in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. [5]
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval niet intern kan worden gesaldeerd. Niet gebleken is dat sprake is of is geweest van technische en functionele binding tussen het agrarisch perceel op de [adres] en de [adres].
8.3.1.
De enkele stelling van eiseres dat onder andere sprake is van één kantine en dat dezelfde middelen en machines voor beide percelen worden gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de aanwezigheid van deze bindingen aan te nemen. Eiseres heeft dit verder niet met stukken onderbouwd. Daarbij is verder niet gebleken dat op de twee percelen sinds eiseres eigenaar is tegelijkertijd agrarische activiteiten zijn ontplooid. Dat sprake is van een organisatorische binding omdat beide percelen in eigendom waren van eiseres, acht de rechtbank niet voldoende om te kunnen spreken van één inrichting. Ook als beide percelen tot dezelfde eigenaar behoren, kunnen op beide percelen los van elkaar staande activiteiten worden ontplooid die niet van elkaar afhankelijk zijn. De percelen liggen, met een afstand van 550 meter en meerdere tussenliggende percelen, naar het oordeel van de rechtbank ook niet in elkaars onmiddellijke nabijheid, mede gelet op de afwezigheid van de functionele en technische bindingen. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank daarom niet om een situatie waarin een inrichting haar eigen activiteiten herstructureert, maar om een situatie waarin is beoogd de toegestane stikstofdepositie binnen het ene project in te zetten voor de stikstofdepositie binnen een ander project. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Extern salderen
9. Eiseres stelt ten eerste dat de Beleidsregels salderen Fryslân (hierna: de beleidsregels) in strijd zijn met de Wnb en de Habitatrichtlijn. In artikel 6, tweede lid van de beleidsregels staat het volgende:
“Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en deze sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, voor de realisering van een project is vereist.”
Eiseres stelt dat het college deze voorwaarde onterecht ontleent aan de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De voorwaarde dat de N-emissie veroorzakende activiteit onafgebroken aanwezig is geweest of kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst, geldt alleen wanneer externe saldering plaatsvindt in de vorm van een intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning of melding. In dit geval vindt de externe saldering echter plaats met de intrekking van een natuurvergunning. De voorwaarde in de Beleidsregels dat het bedrijf feitelijk aanwezig is op het moment van het intrekken van de natuurvergunning, strookt daarom niet met de jurisprudentie van de Afdeling hierover. Bij de intrekking van een natuurvergunning is enkel van belang of de stikstofdepositie aanwezig was of kon zijn tot het moment van intrekking van de natuurvergunning, aldus eiseres.
9.1.
Eiseres voert met betrekking tot de voorwaarden voor het extern salderen aan dat beoordeeld moet worden of de stikstofdepositie aanwezig was of kon zijn op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst op 13 maart 2019. De natuurvergunning voor de [adres] is met deze koopovereenkomst niet expliciet overgedragen. Echter, uit de koopovereenkomst blijkt duidelijk dat de vergunninghouder van de natuurvergunning voor de [adres] de saldogever is en eiseres de saldo-ontvanger is. Uit artikel 6.7. van de koopovereenkomst volgt dat de verkoper de onroerende zaak heeft gebruikt als agrarisch bedrijf en de onroerende zaak op het moment van levering de feitelijke eigenschappen heeft die nodig zijn voor dit gebruik. Uit die bepalingen blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat eiseres het agrarische bedrijf zou voorzetten, waarbij ook de ammoniakemissie vanwege het houden van de vergunde veebezetting hoort.
9.1.1.
Eiseres voert verder aan dat de wijziging van de bestemming van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ niet kan leiden tot een weigering van de aanvraag. Het wijzigingsplan “[adres]” is vastgesteld op 10 september 2020. Op dat moment was de stikstofdepositie volgens eiseres reeds overgedragen met de koopovereenkomst van 13 maart 2019. Eiseres kon op dat moment het agrarisch gebruik zonder belemmeringen weer in gebruik nemen op grond van de natuurvergunning van 12 januari 2016. Dat de stallen ten tijde van het tekenen van de koopovereenkomst leeg waren is niet van belang, nu het feitelijk nog in gebruik zijn van het bedrijf volgens jurisprudentie van de Afdeling geen rol speelt. Ook als naar een later beoordelingsmoment zou moeten worden gekeken dan het moment van het sluiten van de koopovereenkomst, kan het planologische regime geen rol spelen. Van belang is dat op grond van de natuurvergunning nog steeds dieren konden worden gehouden op het perceel.
9.2.
Het college stelt ten eerste dat geen sprake is van directe samenhang tussen de beëindiging van de activiteiten op de [adres] en het uitbreiden van de activiteiten op de [adres]. Er is geen sprake van een intrekkingsbesluit van de op 12 januari 2016 verleende natuurvergunning voor de [adres]. De koopovereenkomst van 13 maart 2019 kan verder niet worden geduid als een overeenkomst over de overname van de ammoniakemissie van de [adres]. Met de koopovereenkomst is enkel aangetoond dat eiseres eigenaar is van het perceel aan de [adres] en over de zaaksgebonden natuurvergunning kan beschikken. Uit de overeenkomst blijkt niet dat het de intentie van partijen was de ammoniakrechten over te dragen.
9.2.1.
Het college stelt verder dat op het moment van het indienen van de aanvraag, op 16 januari 2021, het wijzigingsplan “[adres]” reeds in werking was getreden. Op grond van dit wijzigingsplan is aan de gronden de bestemming “Wonen” toegekend. Op grond van dit wijzigingsplan kunnen er geen agrarische activiteiten op het perceel meer worden uitgevoerd. Nu de agrarische bedrijfsvoering op het moment dat het wijzigingsplan is vastgesteld reeds was beëindigd, kan de agrarische bedrijfsvoering ook niet worden voortgezet op grond van het overgangsrecht van het wijzigingsplan. Het is daarom niet mogelijk de onherroepelijke natuurvergunning zonder meer weer in gebruik te nemen, omdat er dan in strijd met het bestemmingsplan zou worden gehandeld.
9.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
9.3.1.
Voor zover eiseres stelt dat de beleidsregels in strijd zijn met de Wnb en de Habitatrichtlijn, overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft onderbouwd met welke bepalingen in de Wnb en de Habitatrichtlijn de beleidsregels in strijd zijn. Bovendien staat in de beleidsregels niet dat het bedrijf nog feitelijk aanwezig moet zijn op het moment van intrekking van een natuurvergunning of het moment van het sluiten van een overeenkomst tussen saldogever en saldonemer, zoals eiseres stelt. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet. Voor zover eiseres met deze beroepsgrond beoogt de toepassing van de beleidsregels in dit geval te bestrijden, overweegt de rechtbank als volgt.
9.3.2.
In artikel 6, eerste lid, van de beleidsregels staat als eerste voorwaarde voor extern salderen dat er directe samenhang moet bestaan tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de directe samenhang wordt aangenomen als de toestemming voor de saldogever daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de saldonemer. Dit kan blijken uit een intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen de saldogever en de saldonemer over de overname van de stikstofdepositie van de in te trekken vergunning. [6]
9.3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een intrekkingsbesluit van de natuurvergunning voor de [adres]. Evenmin is gebleken dat eiseres heeft verzocht om intrekking. Ook is niet gebleken dat eiseres zich bij het college heeft gemeld met een voornemen om extern te salderen voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan en/of de verkoop van het perceel [adres]. In geschil is of sprake is van een overeenkomst tussen saldogever en saldonemer over de overname van de stikstofdepositie.
9.3.4.
De rechtbank overweegt dat uit de onder 9.3.2. genoemde rechtspraak van de Afdeling kan worden afgeleid dat sprake moet zijn van een overeenkomst waaruit specifiek volgt dat de stikstofdepositie wordt overgedragen. Daarnaast moet duidelijk zijn dat de natuurvergunning van saldogever daadwerkelijk zal worden ingetrokken ten behoeve van saldonemer. Het enkele feit dat eiseres op grond van de koopovereenkomst kon beschikken over de zaaksgebonden natuurvergunning voor de [adres], betekent daarom naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat wordt voldaan aan het vereiste van directe samenhang. De koopovereenkomst ziet op de overdracht van een onroerende zaak die blijkens de koopovereenkomst agrarisch is gebruikt. Uit de koopovereenkomst blijkt echter niet dat de stikstofdepostie van saldogever wordt overgedragen aan saldonemer ten behoeve van het uitbreiden van de activiteiten op de [adres]. Ook is in de koopovereenkomst niet afgesproken dat de natuurvergunning voor de [adres] zal worden ingetrokken. Overigens heeft eiseres zelf gesteld dat het ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst nog de bedoeling was het perceel aan de [adres] agrarisch te gaan gebruiken. Pas later is op voorzet van de gemeente het idee ontstaan de agrarische activiteiten aan de [adres] te beëindigen en de agrarische activiteiten op de [adres] te breiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de toestemming voor de saldo-ontvangende activiteit. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9.3.5.
Nu het college naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft gesteld dat geen sprake is van directe samenhang, kon alleen daarom al geen gebruik worden gemaakt van extern salderen. Ten tijde van het bestreden besluit was namelijk niet de zekerheid verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Het college heeft de natuurvergunning naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op grond van artikel 2.7, tweede en derde lid, in samenhang met artikel 2.8, derde lid, van de Wnb geweigerd. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de standpunten van partijen met betrekking tot de invloed van het planologische regime op het nog aanwezig kunnen zijn van de agrarische activiteiten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de natuurvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. M.S. van den Berg en mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Aanvullingswet natuur Omgevingswet
Artikel 2.9
1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
b. als tegen het besluit geen beroep open staat, tot het besluit van kracht is.
(…)
Wet natuurbescherming
Artikel 2.7
(…)
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
(…)
Artikel 2.8.
1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
(…)
Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent intern en extern salderen (Beleidsregels salderen Fryslân)
Artikel 6 Voorwaarden extern salderen
1.Er bestaat een directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit.
2. Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en deze sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, voor de realisering van een project is vereist.
3. Gedeputeerde Staten betrekken een toestemming die niet kan worden ingetrokken uitsluitend bij de beoordeling van de aanvraag, indien de feitelijke uitvoering van de activiteit wordt beëindigd voordat deze activiteit wordt ingezet voor salderen.
4. Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
5. Gedeputeerde Staten laten bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing de N-emissie van een saldogevend bedrijf voor dat deel van een bedrijf dat ofwel deelnam aan de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij ofwel aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
6. Gedeputeerde Staten ontvangen van het voornemen tot extern salderen van de saldo-ontvanger voorafgaand aan de aanvraag een melding met de gegevens van de saldo-ontvangende activiteit en saldogevende activiteit.
7. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteren Gedeputeerde Staten als uitgangspunt dat alleen gebruik wordt gemaakt van de in de toestemming van de saldogever opgenomen N-emissie in de referentiesituatie, voor zover de capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd.
8. Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het zevende lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.
9. Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning eerst nadat de niet-gerealiseerde capaciteit van de saldogever op diens verzoek is ingetrokken.
10. Gedeputeerde Staten gaan bij het berekenen van de N-emissie van het saldogevende bedrijf in de referentiesituatie op basis van feitelijk gerealiseerde capaciteit uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van het Besluit emissiearme huisvesting. Daarbij wordt uitgegaan van de meest actuele versie van het Besluit emissiearme huisvesting.
11. Bij het beoordelen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming waarvoor geldt dat het Besluit emissiearme huisvesting van toepassing is op de realisering van dat project, gaan Gedeputeerde Staten voor dat project uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van het Besluit emissiearme huisvesting.
12. Bij de verlening van een natuurvergunning wordt, na de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit die getoetst is aan het Besluit emissiearme huisvesting, 70% van de N-depositie, zoals bedoeld in het zevende en achtste lid, van de saldogevende activiteit betrokken.
13. In afwijking van het twaalfde lid kan tot 100% van de N-depositie van de saldogevende activiteit bij de verlening van een natuurvergunning betrokken worden, indien het project noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de doelen in een Natura 2000-gebied.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1710.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471 en zie in het kader van interne saldering ook de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3877.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2022,
5.Artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:834 en 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:951.