ECLI:NL:RBNNE:2024:2330
Rechtbank Noord-Nederland
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging vonnissen
Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 6:1:16, vierde lid onder b van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage. Het verzoek strekte tot het opschorten of schorsen van de tenuitvoerlegging van meerdere vonnissen van de kantonrechter te Noord-Nederland, die op 11 januari 2024 waren uitgesproken. De rechtbank ontving het verzoek op 1 mei 2024 en heeft dit in openbare raadkamer behandeld. De verzoeker was, ondanks een goede oproeping, niet verschenen.
De raadsman van de verzoeker voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep verschoonbaar konden maken. Hij verwees naar eerdere uitspraken en een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een termijnoverschrijding rechtvaardigen. De raadsman betoogde dat de voorzieningenrechter bevoegd was om de executie op te schorten of te schorsen.
Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door de officier van justitie, stelde echter dat het verzoek moest worden afgewezen. De officier van justitie gaf aan dat de raadsman zich niet tot de rechtbank of het openbaar ministerie moest wenden, omdat het ging om onherroepelijk geworden vonnissen. De rechtbank moest eerst vaststellen of zij bevoegd was om het verzoek te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hof bevoegd was om te beslissen over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om het verzoek te behandelen en om een beslissing te nemen over de tenuitvoerlegging van de straffen.