2.23.[eiser sub 2] en STAK hebben Recycling Solutions, EM Capital en BHA in rechte betrokken. Vorderingen strekkende tot - kort gezegd - (partiële) vernietiging van de
investment agreement, althans tot vergoeding van schade dan wel subsidiair voor recht te verklaren dat de in die procedure betrokken gedaagden onrechtmatig jegens [eiser sub 2] (althans Bisbeez) hebben gehandeld zijn door de rechtbank Amsterdam afgewezen. In het arrest van 5 april 2022 heeft het gerechtshof het vonnis bekrachtigd en overwogen (voor zover hier van belang):
(…)
5.5.
De voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereiste ‘bijzondere omstandigheden’ zijn er volgens STAK c.s. (i) wegens de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang bij [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en (ii) doordat AAP en de bank [eiser sub 2] in een dwangpositie hebben gebracht.
5.6.
Het hof zal eerst het (gestelde) tegenstrijdig belang bespreken. STAK c.s. onderbouwen dit als volgt. De opdrachtovereenkomst strekte ertoe de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is zich tot aan de totstandkoming van de investment agreement ook als belangenbehartiger van [eiser sub 2] in privé blijven gedragen. In werkelijkheid bleek hij andere belangen te dienen, namelijk die van de [eiser sub 2] -onderneming. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [bedrijfsnaam 1] hebben nagelaten [eiser sub 2] te wijzen op de tegenstrijdige belangen die [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] behartigde.
5.7.
[eiser sub 2] Holding c.s. stellen dat van een tegenstrijdig belang geen sprake was omdat de aan [bedrijfsnaam 1] verstrekte opdracht, die is uitgevoerd door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], niet ertoe strekte de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen.
5.8.
Partijen strijden er aldus over voor wie [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur optrad, voor [eiser sub 2] in privé, zoals STAK c.s. stellen, of voor de [eiser sub 2] -onderneming, zoals [eiser sub 2] Holding c.s. stellen.
5.9.
Het antwoord op die vraag is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (vgl. HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, onder 3.2). 5.10.
Deze zaak kenmerkt zich door de volgende feiten en omstandigheden:
- In een e-mail van 16 mei 2015 heeft [eiser sub 2] [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], die op dat moment werkzaam was bij [bedrijfsnaam 1], ingelicht over zijn groeiplannen voor, en mogelijk door te voeren interne optimalisaties bij [eiser sub 2] Recycling Solutions (zie onder 3.7);
- In juli 2015 stuurde [bedrijfsnaam 1] een opdrachtbevestiging. Weliswaar staat daarin vermeld: “Graag bevestig ik hiermee de opdracht voor onze associé (…) [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van de DGA (…)”, maar op het woord ‘DGA’ volgt “van [eiser sub 2] Recycling Solutions B.V.”;
- Tevens was de opdrachtbevestiging gericht aan [eiser sub 2] Recycling Solutions - en niet aan [eiser sub 2] persoonlijk (zie onder 3.9);
- [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] had op grond van de opdrachtovereenkomst tot taak een ‘turn around’ bij [eiser sub 2] Holding te bewerkstelligen, het bedrijf weer winstgevend te maken en de continuïteit van de onderneming veilig te stellen, onder meer door een externe financier te vinden. [eiser sub 2] heeft dit in elk geval zo aan de medewerkers gecommuniceerd (zie onder 3.13);
- Tot slot heeft [bedrijfsnaam 1] alleen aan [eiser sub 2] Recycling Solutions gefactureerd. [eiser sub 2] noch een van zijn persoonlijke vennootschappen heeft ooit een factuur van [bedrijfsnaam 1] betaald, zo heeft [eiser sub 2] ter zitting in hoger beroep bevestigd.
5.11.
Uit deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt het volgende. [bedrijfsnaam 1] ( [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ) had zich contractueel gebonden jegens [eiser sub 2] Recycling Solutions, ten behoeve van de [eiser sub 2] -onderneming. STAK c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen. Dat betekent dat het hof als vaststaand beschouwt dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (primair) het belang van de [eiser sub 2] -onderneming diende, en niet het belang van [eiser sub 2] in privé. [eiser sub 2] wist dat, althans behoorde dat te weten. Anders dan STAK c.s. stellen, behoefde [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] dat niet nog eens expliciet bij [eiser sub 2] onder de aandacht te brengen. Daarbij werd al in een vroeg stadium gesproken over een participatie van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in [eiser sub 2] Holding, waardoor (ook in dat opzicht) voor [eiser sub 2] duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] andere belangen diende. Weliswaar stellen STAK c.s. thans dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zich bij alle moeilijke door [eiser sub 2] te nemen beslissingen presenteerde als adviseur van [eiser sub 2] en hem steeds geruststelde, dat [eiser sub 2] (bijvoorbeeld) bij de vormgeving van de borgstelling ten behoeve van de bank door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] werd geadviseerd en dat dit ook het geval was bij een discussie met AAP over een grondvervuiling, dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] er blijk van gaf met dezelfde intentie als [eiser sub 2] , en vanuit dezelfde motieven, iets moois van het bedrijf van [eiser sub 2] Holding te willen maken, dat [eiser sub 2] zich (zelfs) ten behoeve van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] borg heeft gesteld, alsmede dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] nooit tegen [eiser sub 2] heeft gezegd dat hij bepaalde dingen beter niet met hem kon bespreken, beter geen e-mailcorrespondentie met hem kon delen, of dat hij de informatie van [eiser sub 2] kon doorspelen aan AAP, maar zelfs als deze stellingen juist zouden zijn, veranderen zij het oordeel van het hof niet. Mede gelet op de overige genoemde omstandigheden volgt uit die stellingen namelijk niet dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van [eiser sub 2] in privé was aangesteld en onvoldoende dat [eiser sub 2] daarop mocht vertrouwen. Dat sprake was van een tegenstrijdig belang in de door STAK c.s. bedoelde zin kan derhalve niet worden aangenomen.
5.12.
STAK c.s. stellen daarnaast dat de bank, AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] [eiser sub 2] in een dwangpositie hebben gebracht en dat hij geen andere keuze had dan in de transactie met de Investeerders te bewilligen. Dit was volgens STAK c.s. ingegeven (i) door de economische druk van de omstandigheid dat [eiser sub 2] ten behoeve van de bank een borgstelling van € 500.000 had moeten verstrekken (en die borgstelling pas zou vervallen bij een geslaagde investering door AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ), (ii) door de dreiging van een faillissementsscenario en vooral (iii) doordat [eiser sub 2] een rotsvast vertrouwen had in [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] , van wie hij dacht dat het zijn adviseur was. Ook dit betoog volgt het hof niet.
5.13.
De rechtbank overwoog in dit verband, samengevat, als volgt. De [eiser sub 2] -onderneming was in november 2015 verlieslatend en er moest iets gebeuren. [eiser sub 2] was niet verplicht om aan de bedrijfsoverneming door AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] mee te werken. [eiser sub 2] had ervoor kunnen kiezen om eigen geld in de onderneming te steken, waarvoor hij ook de middelen had, zo is ter comparitie in eerste aanleg gebleken. [eiser sub 2] heeft er evenwel voor gekozen om dat niet te doen. [eiser sub 2] had ook aan de bank en AAP kunnen voorhouden dat hij alleen verder wilde praten met de bank als kredietverlener. Hij had ook de (voorzieningen)rechter kunnen aanzoeken als hij van mening was dat de bank zou wanpresteren of onrechtmatig zou handelen als de kredietverlening zou worden stopgezet en het faillissement van [eiser sub 2] Holding zou worden aangevraagd. [eiser sub 2] had tevens herfinanciering bij derden kunnen trachten te verkrijgen en hij heeft ook daadwerkelijk met derden onderhandeld (4.14). Hoewel hij dat niet verplicht was, is hij toch met de inhoud van de rechtshandelingen van 17 november 2015 akkoord gegaan. Hij werd daarbij bijgestaan door professionele adviseurs. Van misbruik van omstandigheden, bedreiging of anderszins onrechtmatig handelen was geen sprake. Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW wordt om dezelfde reden verworpen (4.15).
5.14.
De rechtbank heeft aldus helder uiteengezet dat van een (economische) dwangpositie als door STAK c.s. bedoeld bij de totstandkoming van de investment agreement geen sprake was omdat [eiser sub 2] ten tijde van de contractsluiting andere keuzes kon maken. In dat oordeel ligt besloten dat [eiser sub 2] ten opzichte van de bank, AAP en/of [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] geen zwakkere positie innam en zich dus ook niet door hen behoefde te laten ringeloren, zelfs niet als hij een rotsvast vertrouwen in [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] had. Het hof sluit zich bij dat oordeel aan en neemt het over. Hierbij heeft het hof tevens in overweging genomen dat [eiser sub 2] destijds in privé door twee (eigen) adviseurs werd bijgestaan: mr. H. Silvius van De Haan Advocaten & Notarissen (hierna: mr. Silvius) voor de juridische aspecten en [financieel adviseur] van [bedrijfsnaam 2] die optrad als zijn financieel adviseur. Ook los daarvan mag worden aangenomen dat [eiser sub 2] , die én vermogend is én toen al ruim 25 jaar enig bestuurder en enig aandeelhouder van de [eiser sub 2] -onderneming was, bij machte was zijn zakelijke belangen te overzien en die naar behoren te behartigen. Dat van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW geen sprake was, blijkt voorts uit het feit dat [eiser sub 2] nog kort voordat de investment agreement werd getekend vrijelijk andere opties is gaan verkennen en met Nimbus over een participatie in gesprek is gegaan. [eiser sub 2] had toen de borgstelling voor de bank al getekend en de (door STAK c.s. gememoreerde) exclusiviteit in de LOI weerhield hem daar kennelijk ook niet van. Verder ging [eiser sub 2] er toen kennelijk vanuit dat aan de voorwaarde van de bank dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en AAP serieuze interesse moesten tonen al was voldaan, zoals de bank hem op 27 augustus 2015 had geschreven (zie onder 3.10), en dat ook dit hem dus niet beperkte. Het voorgaande bevestigt de juistheid van de stelling van [eiser sub 2] Holding c.s. dat [eiser sub 2] ook ervoor had kunnen kiezen niet met de Investeerders in zee te gaan als de voorwaarden van de transactie hem niet aanstonden.
5.15.
Het oordeel van het hof wordt niet anders indien juist zou zijn dat het eerste contact tussen [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en AAP door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is geïnitieerd en al uit begin 2015 stamt, dat [eiser sub 2] daar niets van wist, dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] daarna [eiser sub 2] heeft benaderd en dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] informatie aan AAP doorspeelde, zoals STAK c.s. in deze procedure stellen. Hetzelfde geldt voor de stelling van STAK c.s. dat de transactie tot een (extreem) nadeel aan de kant van [eiser sub 2] heeft geleid en een daarmee corresponderend voordeel aan de kant van de Investeerders. Ook indien die stellingen juist zijn, laat dat hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen namelijk onverlet.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling dat de Investeerders misbruik van omstandigheden hebben gemaakt niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Onrechtmatige daad
5.17.
STAK c.s. vorderen subsidiair schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Daarbij stellen zij allereerst dat profiteren van de wanprestatie van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [bedrijfsnaam 1] een onrechtmatige daad oplevert van de Investeerders jegens [eiser sub 2]. Daarbij gaan zij ervan uit dat [eiser sub 2] in privé opdrachtgever was in de opdrachtrelatie met [bedrijfsnaam 1] en dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen, althans in dit opzicht een zorgplicht jegens [eiser sub 2] in privé heeft geschonden. Zoals echter hiervoor is vastgesteld, had [bedrijfsnaam 1] ([gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]) zich contractueel gebonden jegens [eiser sub 2] Recycling Solutions en niet jegens [eiser sub 2] in privé en bestonden er geen (zorg)plichten als door STAK c.s. bedoeld. Bij gebreke daarvan kan van wanprestatie in de door STAK c.s. bedoelde zin geen sprake zijn (en kunnen [eiser sub 2] Holding c.s. evenmin daarvan hebben geprofiteerd). Voor het oordeel dat anderszins sprake was van een (relevante) toerekenbare tekortkoming van [bedrijfsnaam 1] ([gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]) is onvoldoende gesteld. (…)