ECLI:NL:RBNNE:2024:2162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/18/222186 / HA ZA 23-104
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onbevoegdheidsincident en forumkeuzebeding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 3 april 2024 een vonnis gewezen in een zaak tussen Bisbeez B.V. en [bedrijfsnaam 1] Management Solutions B.V. De zaak betreft een onbevoegdheidsincident en een forumkeuzebeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdregel van relatieve bevoegdheid van toepassing is, waarbij de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. In dit geval is [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] woonachtig te [woonplaats 2], waardoor de rechtbank relatief bevoegd is over het geschil. De rechtbank heeft ook overwogen dat er een forumkeuzebeding is overeengekomen in een Letter of Intent (LOI) tussen de partijen, waarin is bepaald dat geschillen in eerste instantie door de bevoegde rechter in Amsterdam moeten worden beslecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het door de eisers gevorderde niet voortvloeit uit verbintenissen die in de LOI zijn vastgelegd, en dat het forumkeuzebeding niet van toepassing is op de rechtsverhouding in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de vordering tot onbevoegd verklaring afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagden. Tevens zijn de proceskosten in het incident aan de zijde van de eisers toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/222186 / HA ZA 23-104
Vonnis in de hoofdzaak en in de incidenten van 3 april 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BISBEEZ B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1],
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
advocaat mr. D.M. de Knijff te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam 1] MANAGEMENT SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaten mrs. M.R. Lauxtermann en J.V. Mol te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaten mrs. R.Q. Potter, A.S. Steur en A.C. van Heck te Amsterdam.
Eisende partijen in de hoofdzaak, gedaagden in de incidenten zullen hierna afzonderlijk Bisbeez en [eiser sub 2], dan wel gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiseres in het incident zal [bedrijfsnaam 1] worden genoemd. Gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser in het incident zal [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] worden genoemd. Waar gedaagden gezamenlijk worden bedoeld zullen zij als [gedaagden]. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in de hoofdzaak en in de incidenten van 13 september 2023;
  • de akte houdende (aanvullende) productie 9 van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] van 4 december 2023;
  • de mondelinge behandeling in de bevoegheidsincidenten van 18 december 2023 waar partijen en hun advocaten zijn verschenen en zij hun standpunten aan de hand van in het geding gebrachte zittingsaantekeningen hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is enig aandeelhouder en middellijk bestuurder van Bisbeez. [eiser sub 2] was tot en met 16 november 2015 via Avodah Management B.V. enig bestuurder en via Bisbeez enig aandeelhouder van [eiser sub 2] Holding [naam] B.V. (hierna: BHA).
2.2.
BHA is (via haar dochtervennootschappen) gespecialiseerd in (de installatie van) apparatuur voor afvalscheiding, afvalverwerking en recycling.
2.3.
De besloten vennootschap Recycling Solutions Investment Partners B.V. (hierna: Recycling Solutions) was in het relevante tijdvak een dochtervennootschap van ABN AMRO Participaties Fund V B.V. Dit betrof een onderdeel van ABN AMRO Participaties (hierna: AAP). AAP was de participatiemaatschappij van ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank). De bank was de huisbankier van BHA.
2.4.
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap EM Capital Partners B.V. (hierna EM Capital). Met deze vennootschap participeert [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in bedrijven.
2.5.
BHA werd in november 2014 door de bank onder bijzonder beheer geplaatst. Daarbij drong de bank aan op toetreding van een kapitaalkrachtige partij.
2.6.
Omstreeks mei 2015 is [eiser sub 2] in gesprek gegaan over een mogelijke participatie van AAP (althans via het aan AAP gelieerde Recycling Solutions) en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (middels EM Capital) in BHA. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] was op dat moment werkzaam bij [bedrijfsnaam 1].
2.7.
In een e-mail van 16 mei 2015 heeft [eiser sub 2] [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ingelicht over zijn groeiplannen voor, en mogelijk door te voeren interne optimalisaties bij [eiser sub 2] Recycling Solutions B.V. (hierna: [eiser sub 2] Recycling Solutions). [eiser sub 2] Recycling Solutions is een werkmaatschappij van BHA en fungeert als de ‘topholding’ van de [eiser sub 2] onderneming.
2.8.
Op 29 mei 2015 sloten [eiser sub 2] en AAP een geheimhoudingsovereenkomst. Daarin is bepaald dat AAP door “Chinese Walls” gescheiden is van andere delen van de bank.
2.9.
[bedrijfsnaam 1] heeft op 3 juli 2015 een opdrachtbevestiging gestuurd (hierna: de opdrachtbevestiging). Deze was gericht aan [eiser sub 2] Recycling Solutions en vermeldt, voor zover van belang:
“Graag bevestig ik hiermee de opdracht voor onze associé (…) [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van de DGA van [eiser sub 2] Recycling Solutions B.V.”
[bedrijfsnaam 1], althans de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] Management B.V., heeft eerder diensten verleend aan de [eiser sub 2] onderneming, althans aan de besloten vennootschap [eiser sub 2] Recycling Machinery B.V. Op 31 maart 2011, 28 september 2011 en 12 augustus 2013 zijn overeenkomsten tussen (onder meer) [bedrijfsnaam 1] als opdrachtnemer en [eiser sub 2] Recycling Machinery B.V. als opdrachtgever tot stand gekomen. In de op die overeenkomsten van toepassing verklaarde algemene voorwaarden is het volgende formumkeuzebeding opgenomen:
Deze algemene voorwaarden alsmede de overeenkomsten worden beheerst door Nederlands recht. Eventuele geschillen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Amsterdam.
2.10.
Een e-mail van 27 augustus 2015 van de bank aan [eiser sub 2] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
De afgelopen weken [is] er veel in de onderneming gaande mede door de kwetsbare liquiditeitspositie a.g.v. voortgaande substantiële verliezen in 2015. (…) wij (…) hebben (…) aangedrongen op de toetreding van een kapitaalkrachtige partij met adequaat management. Uw inspanningen hebben ertoe geleid dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] samen met ABN AMRO Participaties serieus overwegen om de meerderheid te verwerven in de onderneming (…)
ABN AMRO is gevraagd om de komende periode de “bevroren” obligolimiet ad thans eur 1.8 mln met eur 900/d te verruimen (…)
Wij zijn bereid om dit toe te staan onder de onderstaande voorwaarden:
(…)
getoonde serieuze interesse van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en ABN AMRO Participaties, aan welke voorwaarde inmiddels is voldaan
ontvangst van een onvoorwaardelijke borgstelling van u in privé groot euro 500/d vast te leggen in een nog op te stellen akte van borgstelling door ABN AMRO
(…)”
2.11.
Eind augustus 2015 zijn bij BHA twee due diligence onderzoeken gestart. Sincerius voerde het financiële due diligence onderzoek uit en Traction Partners het economische.
2.12.
Op 11 september 2015 is in het kader van de onderhandeling met AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] een Letter of Intent getekend (hierna: LOI). De LOI is door of namens Bisbeez, AAP, [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], [eiser sub 2], [belanghebbende] en BAH ondertekend. Hierin is opgenomen dat [eiser sub 2] in privé een borgstelling ten behoeve van de bank zal aangaan.
In artikel 14.2 van de LOI is het volgende forumkeuzebeding opgenomen:
All disputes arising in connection with this Letter of Intent shall in the first instance be settled by the competent court in Amsterdam, the Netherlands.
2.13.
In een e-mail van 12 september 2015 heeft [eiser sub 2] aan de medewerkers van BHA geschreven (voor zover hier van belang):
“(…)
Vrijdag 11 september heeft dhr. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] een volledige volmacht van mij gekregen om als CEO op te treden van de onderneming. Hij zal proberen de continuïteit van de onderneming veilig te stellen door het bedrijf weer winstgevend te maken en een externe financier te vinden, die bereid is geld te steken in de onderneming.
(…) [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zal proberen door drastische maatregelen te nemen het bedrijf weer winstgevend te maken en een externe financier te overtuigen, dat het bedrijf toekomst heeft. (…)”
2.14.
Op 28 september 2015 tekende [eiser sub 2] de borgstelling voor de bank.
2.15.
Op 29 september 2015 vond een bespreking plaats ten kantore van AAP, waarin onder meer de uitkomsten van het due diligence onderzoek van Sincerius met [eiser sub 2] zijn besproken.
2.16.
Begin november 2015 zijn de onderhandelingen met AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] over een mogelijke participatie in BHA onder spanning komen te staan.
2.17.
Naar aanleiding van gesprekken die [eiser sub 2] in die periode met Nimbus hands-on investors (hierna: Nimbus) voerde, heeft Nimbus op 6 november 2015 [eiser sub 2] het voorstel gedaan om € 5 miljoen in de onderneming te investeren waarbij zij 65% van de gewone aandelen in BHA zou verkrijgen evenals een aantal preferente aandelen. In haar voorstel is verder, voor zover van belang, vermeld:
“(…)
Uitgangspunten:
U heeft aangegeven dat er sprake is van crediteuren overdruk en dat er een bedrag van 10 mio benodigd zal zijn om de onderneming weer op het juiste spoor te krijgen. Wij gaan ervan uit dat dit ingevuld gaat worden met Euro 5 mio vermogen en 5 mio bancair (al dan niet doorrollen van bestaande bankschuld).
(…)
Wij stellen het volgende voor:
(…)”
2.18.
[eiser sub 2] heeft dit voorstel van Nimbus van de hand gewezen en het traject met Nimbus niet vervolgd.
2.19.
Bisbeez heeft op 16 november 2015 haar aandelen in BHA aan Stichting Administratiekantoor [eiser sub 2] (hierna STAK) overgedragen. Daarna hield STAK 100% van de aandelen in BHA, terwijl aan Bisbeez certificaten van die aandelen waren uitgegeven.
2.20.
Op 17 november 2015 is tussen STAK, [eiser sub 2], Recycling Solutions, EM Capital Partners en BHA een
investment agreementgesloten. Op basis van artikel 4.2 van deze overeenkomst hebben op die dag tevens de volgende (rechts)handelingen plaatsgevonden, voor zover hier van belang:
  • het wijzigen van de statuten van BHA,
  • een aandelenuitgifte door BHA,
  • het sluiten van een shareholders agreement,
  • het sluiten van een management agreement met (een vennootschap van) [eiser sub 2], en
  • het benoemen van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als bestuurder van BHA.
Nadien werden de gewone aandelen in BHA als volgt gehouden: STAK 15% (waarbij Bisbeez de certificaten van aandelen hield); Recycling Solutions 75% en EM Capital 10%. Recycling Solutions hield nadien 100% van de preferente aandelen.
2.21.
In artikel 15.5 van de
investment agreementis het volgende forumkeuzebeding opgenomen:
The courts of Amsterdam, the Netherlands shall have exclusive jurisdiction over a dispute arising out of or in connection with this Agreement.
2.22.
De partijen in dit geding zijn gedurende de totstandkomingsfase van de
investment agreementieder bijgestaan door professionele adviseurs.
2.23.
[eiser sub 2] en STAK hebben Recycling Solutions, EM Capital en BHA in rechte betrokken. Vorderingen strekkende tot - kort gezegd - (partiële) vernietiging van de
investment agreement, althans tot vergoeding van schade dan wel subsidiair voor recht te verklaren dat de in die procedure betrokken gedaagden onrechtmatig jegens [eiser sub 2] (althans Bisbeez) hebben gehandeld zijn door de rechtbank Amsterdam afgewezen. In het arrest van 5 april 2022 heeft het gerechtshof het vonnis bekrachtigd en overwogen (voor zover hier van belang):
(…)
5.5.
De voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereiste ‘bijzondere omstandigheden’ zijn er volgens STAK c.s. (i) wegens de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang bij [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en (ii) doordat AAP en de bank [eiser sub 2] in een dwangpositie hebben gebracht.
5.6.
Het hof zal eerst het (gestelde) tegenstrijdig belang bespreken. STAK c.s. onderbouwen dit als volgt. De opdrachtovereenkomst strekte ertoe de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is zich tot aan de totstandkoming van de investment agreement ook als belangenbehartiger van [eiser sub 2] in privé blijven gedragen. In werkelijkheid bleek hij andere belangen te dienen, namelijk die van de [eiser sub 2] -onderneming. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [bedrijfsnaam 1] hebben nagelaten [eiser sub 2] te wijzen op de tegenstrijdige belangen die [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] behartigde.
5.7.
[eiser sub 2] Holding c.s. stellen dat van een tegenstrijdig belang geen sprake was omdat de aan [bedrijfsnaam 1] verstrekte opdracht, die is uitgevoerd door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], niet ertoe strekte de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen.
5.8.
Partijen strijden er aldus over voor wie [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur optrad, voor [eiser sub 2] in privé, zoals STAK c.s. stellen, of voor de [eiser sub 2] -onderneming, zoals [eiser sub 2] Holding c.s. stellen.
5.9.
Het antwoord op die vraag is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (vgl. HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, onder 3.2).
5.10.
Deze zaak kenmerkt zich door de volgende feiten en omstandigheden:
- In een e-mail van 16 mei 2015 heeft [eiser sub 2] [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], die op dat moment werkzaam was bij [bedrijfsnaam 1], ingelicht over zijn groeiplannen voor, en mogelijk door te voeren interne optimalisaties bij [eiser sub 2] Recycling Solutions (zie onder 3.7);
- In juli 2015 stuurde [bedrijfsnaam 1] een opdrachtbevestiging. Weliswaar staat daarin vermeld: “Graag bevestig ik hiermee de opdracht voor onze associé (…) [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van de DGA (…)”, maar op het woord ‘DGA’ volgt “van [eiser sub 2] Recycling Solutions B.V.”;
- Tevens was de opdrachtbevestiging gericht aan [eiser sub 2] Recycling Solutions - en niet aan [eiser sub 2] persoonlijk (zie onder 3.9);
- [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] had op grond van de opdrachtovereenkomst tot taak een ‘turn around’ bij [eiser sub 2] Holding te bewerkstelligen, het bedrijf weer winstgevend te maken en de continuïteit van de onderneming veilig te stellen, onder meer door een externe financier te vinden. [eiser sub 2] heeft dit in elk geval zo aan de medewerkers gecommuniceerd (zie onder 3.13);
- Tot slot heeft [bedrijfsnaam 1] alleen aan [eiser sub 2] Recycling Solutions gefactureerd. [eiser sub 2] noch een van zijn persoonlijke vennootschappen heeft ooit een factuur van [bedrijfsnaam 1] betaald, zo heeft [eiser sub 2] ter zitting in hoger beroep bevestigd.
5.11.
Uit deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt het volgende. [bedrijfsnaam 1] ( [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ) had zich contractueel gebonden jegens [eiser sub 2] Recycling Solutions, ten behoeve van de [eiser sub 2] -onderneming. STAK c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen. Dat betekent dat het hof als vaststaand beschouwt dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (primair) het belang van de [eiser sub 2] -onderneming diende, en niet het belang van [eiser sub 2] in privé. [eiser sub 2] wist dat, althans behoorde dat te weten. Anders dan STAK c.s. stellen, behoefde [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] dat niet nog eens expliciet bij [eiser sub 2] onder de aandacht te brengen. Daarbij werd al in een vroeg stadium gesproken over een participatie van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in [eiser sub 2] Holding, waardoor (ook in dat opzicht) voor [eiser sub 2] duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] andere belangen diende. Weliswaar stellen STAK c.s. thans dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zich bij alle moeilijke door [eiser sub 2] te nemen beslissingen presenteerde als adviseur van [eiser sub 2] en hem steeds geruststelde, dat [eiser sub 2] (bijvoorbeeld) bij de vormgeving van de borgstelling ten behoeve van de bank door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] werd geadviseerd en dat dit ook het geval was bij een discussie met AAP over een grondvervuiling, dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] er blijk van gaf met dezelfde intentie als [eiser sub 2] , en vanuit dezelfde motieven, iets moois van het bedrijf van [eiser sub 2] Holding te willen maken, dat [eiser sub 2] zich (zelfs) ten behoeve van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] borg heeft gesteld, alsmede dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] nooit tegen [eiser sub 2] heeft gezegd dat hij bepaalde dingen beter niet met hem kon bespreken, beter geen e-mailcorrespondentie met hem kon delen, of dat hij de informatie van [eiser sub 2] kon doorspelen aan AAP, maar zelfs als deze stellingen juist zouden zijn, veranderen zij het oordeel van het hof niet. Mede gelet op de overige genoemde omstandigheden volgt uit die stellingen namelijk niet dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van [eiser sub 2] in privé was aangesteld en onvoldoende dat [eiser sub 2] daarop mocht vertrouwen. Dat sprake was van een tegenstrijdig belang in de door STAK c.s. bedoelde zin kan derhalve niet worden aangenomen.
5.12.
STAK c.s. stellen daarnaast dat de bank, AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] [eiser sub 2] in een dwangpositie hebben gebracht en dat hij geen andere keuze had dan in de transactie met de Investeerders te bewilligen. Dit was volgens STAK c.s. ingegeven (i) door de economische druk van de omstandigheid dat [eiser sub 2] ten behoeve van de bank een borgstelling van € 500.000 had moeten verstrekken (en die borgstelling pas zou vervallen bij een geslaagde investering door AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] ), (ii) door de dreiging van een faillissementsscenario en vooral (iii) doordat [eiser sub 2] een rotsvast vertrouwen had in [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] , van wie hij dacht dat het zijn adviseur was. Ook dit betoog volgt het hof niet.
5.13.
De rechtbank overwoog in dit verband, samengevat, als volgt. De [eiser sub 2] -onderneming was in november 2015 verlieslatend en er moest iets gebeuren. [eiser sub 2] was niet verplicht om aan de bedrijfsoverneming door AAP en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] mee te werken. [eiser sub 2] had ervoor kunnen kiezen om eigen geld in de onderneming te steken, waarvoor hij ook de middelen had, zo is ter comparitie in eerste aanleg gebleken. [eiser sub 2] heeft er evenwel voor gekozen om dat niet te doen. [eiser sub 2] had ook aan de bank en AAP kunnen voorhouden dat hij alleen verder wilde praten met de bank als kredietverlener. Hij had ook de (voorzieningen)rechter kunnen aanzoeken als hij van mening was dat de bank zou wanpresteren of onrechtmatig zou handelen als de kredietverlening zou worden stopgezet en het faillissement van [eiser sub 2] Holding zou worden aangevraagd. [eiser sub 2] had tevens herfinanciering bij derden kunnen trachten te verkrijgen en hij heeft ook daadwerkelijk met derden onderhandeld (4.14). Hoewel hij dat niet verplicht was, is hij toch met de inhoud van de rechtshandelingen van 17 november 2015 akkoord gegaan. Hij werd daarbij bijgestaan door professionele adviseurs. Van misbruik van omstandigheden, bedreiging of anderszins onrechtmatig handelen was geen sprake. Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW wordt om dezelfde reden verworpen (4.15).
5.14.
De rechtbank heeft aldus helder uiteengezet dat van een (economische) dwangpositie als door STAK c.s. bedoeld bij de totstandkoming van de investment agreement geen sprake was omdat [eiser sub 2] ten tijde van de contractsluiting andere keuzes kon maken. In dat oordeel ligt besloten dat [eiser sub 2] ten opzichte van de bank, AAP en/of [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] geen zwakkere positie innam en zich dus ook niet door hen behoefde te laten ringeloren, zelfs niet als hij een rotsvast vertrouwen in [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] had. Het hof sluit zich bij dat oordeel aan en neemt het over. Hierbij heeft het hof tevens in overweging genomen dat [eiser sub 2] destijds in privé door twee (eigen) adviseurs werd bijgestaan: mr. H. Silvius van De Haan Advocaten & Notarissen (hierna: mr. Silvius) voor de juridische aspecten en [financieel adviseur] van [bedrijfsnaam 2] die optrad als zijn financieel adviseur. Ook los daarvan mag worden aangenomen dat [eiser sub 2] , die én vermogend is én toen al ruim 25 jaar enig bestuurder en enig aandeelhouder van de [eiser sub 2] -onderneming was, bij machte was zijn zakelijke belangen te overzien en die naar behoren te behartigen. Dat van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW geen sprake was, blijkt voorts uit het feit dat [eiser sub 2] nog kort voordat de investment agreement werd getekend vrijelijk andere opties is gaan verkennen en met Nimbus over een participatie in gesprek is gegaan. [eiser sub 2] had toen de borgstelling voor de bank al getekend en de (door STAK c.s. gememoreerde) exclusiviteit in de LOI weerhield hem daar kennelijk ook niet van. Verder ging [eiser sub 2] er toen kennelijk vanuit dat aan de voorwaarde van de bank dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en AAP serieuze interesse moesten tonen al was voldaan, zoals de bank hem op 27 augustus 2015 had geschreven (zie onder 3.10), en dat ook dit hem dus niet beperkte. Het voorgaande bevestigt de juistheid van de stelling van [eiser sub 2] Holding c.s. dat [eiser sub 2] ook ervoor had kunnen kiezen niet met de Investeerders in zee te gaan als de voorwaarden van de transactie hem niet aanstonden.
5.15.
Het oordeel van het hof wordt niet anders indien juist zou zijn dat het eerste contact tussen [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en AAP door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is geïnitieerd en al uit begin 2015 stamt, dat [eiser sub 2] daar niets van wist, dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] daarna [eiser sub 2] heeft benaderd en dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] informatie aan AAP doorspeelde, zoals STAK c.s. in deze procedure stellen. Hetzelfde geldt voor de stelling van STAK c.s. dat de transactie tot een (extreem) nadeel aan de kant van [eiser sub 2] heeft geleid en een daarmee corresponderend voordeel aan de kant van de Investeerders. Ook indien die stellingen juist zijn, laat dat hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen namelijk onverlet.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling dat de Investeerders misbruik van omstandigheden hebben gemaakt niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Onrechtmatige daad
5.17.
STAK c.s. vorderen subsidiair schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Daarbij stellen zij allereerst dat profiteren van de wanprestatie van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [bedrijfsnaam 1] een onrechtmatige daad oplevert van de Investeerders jegens [eiser sub 2]. Daarbij gaan zij ervan uit dat [eiser sub 2] in privé opdrachtgever was in de opdrachtrelatie met [bedrijfsnaam 1] en dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht de belangen van [eiser sub 2] in privé te behartigen, althans in dit opzicht een zorgplicht jegens [eiser sub 2] in privé heeft geschonden. Zoals echter hiervoor is vastgesteld, had [bedrijfsnaam 1] ([gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]) zich contractueel gebonden jegens [eiser sub 2] Recycling Solutions en niet jegens [eiser sub 2] in privé en bestonden er geen (zorg)plichten als door STAK c.s. bedoeld. Bij gebreke daarvan kan van wanprestatie in de door STAK c.s. bedoelde zin geen sprake zijn (en kunnen [eiser sub 2] Holding c.s. evenmin daarvan hebben geprofiteerd). Voor het oordeel dat anderszins sprake was van een (relevante) toerekenbare tekortkoming van [bedrijfsnaam 1] ([gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]) is onvoldoende gesteld. (…)
2.24.
STAK c.s. hebben tegen het arrest van 5 april 2022 beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep op de voet van artikel 81 lid 1 RO verworpen.

3.Het geschil

In de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vordert in de hoofdzaak (kort gezegd) te verklaren voor recht dat [gedaagden]. niet heeft gehandeld als een integer en redelijk bekwaam adviseur, hij jegens [eisers] toerekenbaar tekort is geschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 2] dientengevolge heeft geleden, deze schade (primair) op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans subsidiair [gedaagden]. te veroordelen tot betaling van € 2,2 miljoen euro en voorts (zowel primair als subsidiair) [gedaagden]. te veroordelen tot betaling van een bedrag van circa € 2,5 miljoen euro (ter zake van procesvrijwaring, proces- en buitengerechtelijke kosten, kosten voor juridische en deskundige bijstand en gederfde managementvergoedingen).
in het incident tot onbevoegdheid
3.2.
[gedaagden]. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, onder verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam. In het geval de rechtbank zich bevoegd acht, maar in één van andere aan deze zaak verknochte aanhangige zaken (met de rolnummers C/18/222191 en C/18/222190) zich onbevoegd mocht verklaren, vorderen [gedaagden]. vanwege die verknochtheid de onderhavige procedure te verwijzen naar de in die zaken bevoegde rechtbank, althans in alle gevallen te bepalen de zaken gevoegd te behandelen.

4.De beoordeling

In het bevoegdheidsincident

4.1.
Hoofdregel is dat bevoegd is de rechter van de woonplaats van gedaagde (artikel 99 lid 1 Rv). [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] is woonachtig te [woonplaats 2]. Op grond van deze hoofdregel is de rechtbank (relatief) bevoegd over het geschil te beslissen.
4.2.
Worden - zoals hier aan de orde - meer gedaagden tegelijk in rechte betrokken en is de aangezochte rechter relatief bevoegd ten aanzien van één van de gedaagden, dan is de rechtbank op grond van artikel 107 Rv tevens bevoegd ten aanzien van die gedaagde(n), hier [bedrijfsnaam 1].
4.3.
Artikel 108 lid 1 Rv biedt partijen echter de mogelijkheid om bij overeenkomst een relatief bevoegde rechter aan te wijzen (via een forumkeuzebeding). De volgens een forumkeuze bevoegde rechter is in beginsel bij uitsluiting bevoegd om van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de op 11 september 2015 tussen Bisbeez, AAP, [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], [eiser sub 2], [belanghebbende] en BHA tot stand gekomen LOI een forumkeuzebeding is overeengekomen dat luidt:
All disputes arising in connection with this Letter of Intent shall in the first instance be settled by the competent court in Amsterdam, the Netherlands.
4.5.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het forumkeuzebeding van toepassing is op de in de hoofdzaak ter beoordeling voorliggende rechtsverhouding. De rechtbank stelt vast dat het door [eisers] in de hoofdzaak gevorderde ziet op het verkrijgen van een vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen door [gedaagden]. in de hoedanigheid van adviseur van [eiser sub 2] (in persoon) en Bisbeez, en aldus niet uit verbintenissen (rechten en plichten) die partijen in de LOI hebben vastgelegd of die daarmee in verband staan. De rechtbank volgt [gedaagden]. daarom niet in het standpunt dat het forumkeuzebeding van toepassing is op de in de hoofdzaak door [eisers] gestelde rechtsverhouding.
4.6.
Al zou worden aangenomen dat, zoals [gedaagden]. stelt, sprake is van een bestendige (advies)relatie tussen [gedaagden]. en vennootschappen uit de [eiser sub 2] onderneming en in dat verband het forumkeuzebeding van toepassing is, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat [eiser sub 2] daar in privé aan gebonden is. De vergelijking die [bedrijfsnaam 1] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in dat kader heeft gemaakt met de casus die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 29 maart 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:570) en het naar aanleiding daarvan ingestelde door de Hoge Raad verworpen cassatieberoep (ECLI:NL:HR:2023:1145) gaat niet op. In die procedure was sprake van (bijzondere) omstandigheden omdat de prestatie waartoe een daar voorliggende overeenkomst verplichtte in het belang was van een derde partij en deze derde de aangewezen ontvanger van de prestatie was. Deze derde partij - zo heeft het gerechtshof overwogen - is door aanvaarding van het derdenbeding op grond van het bepaalde in artikel 6:254 BW tot die overeenkomst toegetreden. In het voorliggende geval is daarvan echter niet gebleken. De (tripartiete)overeenkomsten zijn niet (juist) ten behoeve van [eiser sub 2] in privé gesloten. Zonder toelichting - welke ontbreekt - valt niet in te zien dat sprake is van een beding met derdenwerking. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [eiser sub 2] door aanvaarding van het beding tot de (tripartiete)overeenkomst is toegetreden. De rechtbank volgt [gedaagden]. daarom niet in het standpunt dat [eiser sub 2] gebonden is aan het forumkeuzebeding dat is opgenomen in de op bedoelde (tripartiete)overeenkomsten van toepassing verklaarde algemene voorwaarden.
4.7.
[gedaagden]. heeft voorts gewezen op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2022. Daarin heeft het hof geoordeeld dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] als adviseur van het concern heeft te gelden en aldus geen sprake kan zijn van een adviesrelatie tussen hem en [eiser sub 2] in privé. Daarmee miskent [gedaagden]. dat thans, anders dan in de hoofdzaak, niet ter beoordeling voorligt of [bedrijfsnaam 1] voor de advisering door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] daadwerkelijk heeft gecontracteerd met [eiser sub 2] in privé, maar of de rechtbank bevoegd is van een vordering kennis te nemen die gebaseerd is op de stelling dat dat het geval is.
4.8.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen dient de vordering strekkende tot onbevoegd verklaring van deze rechtbank te worden afgewezen.
Verwijzing in verband met verknochtheid
4.9.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank zich bevoegd acht en zij zich in één van de eveneens bij deze rechtbank aanhangige zaken met het zaak- en rolnummer C/18/222190/ HA ZA 23-106 en met zaak- en rolnummer C/18/222191/ HA ZA 23-107 onbevoegd mocht verklaren, vorderen [gedaagden]. vanwege die verknochtheid de onderhavige procedure te verwijzen naar de in die zaken bevoegde rechtbank.
4.10.
De rechtbank heeft zich in beide bovengenoemde procedures niet onbevoegd verklaard. De voorwaarde waaronder de vordering van [gedaagden]. is ingesteld is aldus niet in vervulling gegaan.
Het voegingsincident (222 Rv.)
4.11.
[gedaagden]. vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met genoemde bij deze rechtbank aanhangige zaken met het zaak- en rolnummer C/18/222190/ HA ZA 23-106 en met zaak- en rolnummer C/18/222191/ HA ZA 23-107.
4.12.
Aan deze vordering legt [gedaagden]. ten grondslag dat het in de drie procedures gaat om één feitencomplex, waarin de verschillende betrokkenen/gedaagden weliswaar een eigen rol gespeeld hebben, maar waarin te verwachten valt dat de gevolgen daarvan nauw met elkaar verweven zijn en samen de oorzaak van de gestelde schade kunnen zijn geweest.
4.13.
De rechtbank acht onvoldoende gronden aanwezig om de onderhavige procedure gevoegd met de onder zaak- en rolnummers C/18/222190/ HA ZA 23-106 en C/18/222191/ HA ZA 23-107 aanhangige procedures te behandelen. Weliswaar is sprake van een overlappend feitencomplex maar de in de verschillende procedures betrokken gedaagde partijen hebben - als [eisers] in zijn stellingen wordt gevolgd - vanuit verschillende hoedanigheden (bedrijfsadviseur, advocaat dan wel notaris) een rol gespeeld en de vraag of sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatig handelen ten aanzien van [eiser sub 2] dient aan de hand van verschillende toetsingskaders te worden beantwoord. In zoverre is dan ook geen sprake van “hetzelfde onderwerp” als bedoeld in art. 222 Rv. Mocht in enige zaak geconcludeerd worden dat meerdere partijen verantwoordelijk zijn voor dezelfde schade, dan kan daaraan ook zonder voeging recht worden gedaan.
Artikel 21 Rv en artikel 111 lid 3 Rv
4.14.
[gedaagden]. stelt dat [eisers] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 21 Rv (waarheidsplicht) en artikel 111 lid 3 Rv (substantiëringsplicht). Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat [eisers] heeft verzuimd gewag te maken van het uitvoerige verweer dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] (beter: EM Capital) in de eerdere (Amsterdamse) procedure heeft gevoerd en dat zij heeft nagelaten relevante feiten en omstandigheden te benoemen: de reden en aanloop van de inschakeling van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], de verschillende adviseurs die [eiser sub 2] hebben begeleid, de weigering van [eiser sub 2] om eigen middelen aan te wenden voor de redding van de onderneming, de slechte financiële situatie van de onderneming en de discussies die aan het sluiten van de Investment Agreement vooraf zijn gegaan.
4.15.
Het is de rechtbank niet gebleken dat [eisers] (al dan niet bewust) heeft getracht de rechtbank te misleiden, althans zodanig onvoldoende aan de in artikel 21 Rv en artikel 111 lid 3 Rv neergelegde verplichtingen heeft voldaan dat daaraan gevolgen verbonden zouden moeten worden. De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van 5 april 2022 dat [eisers] in het geding heeft gebracht, het daarin opgenomen uitvoerige feitenrelaas en de punten van geschil die aan het hof ter beoordeling zijn voorgelegd, welke van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Dit arrest geeft de rechtbank voldoende inzicht in het door EM Capital in die procedure gevoerde verweer.
Proceskosten in het incident
4.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagden]. in de kosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.228,00 (2 punten x € 614,00) voor salaris advocaat.
in de hoofdzaak
4.17.
Om redenen van doelmatigheid acht de rechtbank het wenselijk om de drie verschillende procedures via een zogenaamde rolvoeging gelijk te laten oplopen. Daarom zal (in de hoofdzaak) worden beslist op de wijze als in het dictum omschreven.
4.18.
De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van 1 mei 2024 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden]. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In de incidenten
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.228,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de hoofdzaak
5.4.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaken met zaak- en rolnummers C/18/222190/ HA ZA 23-106 en C/18/222191/ HA ZA 23-107 op de rol;
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van 1 mei 2024 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden].;
5.6.
houdt iedere overige beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
rh/477