ECLI:NL:RBNNE:2024:2142

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/1131
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om handhaving tegen het uitvoeren van werkzaamheden zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving beoordeeld. Het verzoek was gericht tegen een ophoging op een perceel in Dwingeloo, dat zonder omgevingsvergunning was uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, na een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die oordeelde dat voor de grondwal een omgevingsvergunning vereist is. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld het verzoek om handhaving op 19 december 2022 heeft afgewezen, maar dat er inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor de werkzaamheden. Dit betekent dat er concreet zicht is op legalisering van de grondwal, wat een bijzondere omstandigheid vormt om af te zien van handhavend optreden. De rechtbank concludeert dat eisers geen procesbelang meer hebben, omdat de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eisers hun schade niet voldoende hebben onderbouwd. De rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eisers], uit Bellingwolde, eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, hierna te noemen het college
(gemachtigde: Z. Mastaw).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving, gericht tegen een ophoging op het perceel [adres] in Dwingeloo naast de erfgrens met het perceel van eisers (hierna: grondwal).
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 8 april 2020 afgewezen. Nadat de rechtbank Noord-Nederland het beroep van eisers ongegrond heeft verklaard, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in de uitspraak van 27 juli 2022 [1] geoordeeld dat voor de grondwal een omgevingsvergunning is vereist, voor de activiteit als bedoeld in 2.1, eerste lid onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De Afdeling heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de grondwal, waarbij door het college bekeken dient te worden of er concreet zicht is op legalisering. Met het bestreden besluit van 19 december 2022 is het college bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eisers hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 8 april 2020 hebben eisers een verzoek om handhaving ingediend, gericht tegen het zonder omgevingsvergunning ophogen van een deel van het terrein, naast een in 2019 reeds uitgevoerde ophoging en waar eisers op 29 april 2019 al een verzoek om handhaving tegen hadden ingediend.
2.1.
Op 23 januari 2020 heeft het college het bezwaar van eisers, gericht tegen het niet handhavend optreden tegen de grondwal, ongegrond verklaard.
2.2.
Nadat eisers bezwaar hebben ingediend, heeft de rechtbank Noord-Nederland in de uitspraak van 20 januari 2021 het beroep, gericht tegen het niet handhavend optreden tegen de grondwal, ongegrond verklaard. [2]
2.3.
Op 27 juli 2022 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het hoger beroep van eisers, dat is gericht tegen de grondwal. De Afdeling heeft geoordeeld dat in artikel 4.7.1. van de planregels een vergunningstelsel is opgenomen voor werken en werkzaamheden. Daarom is volgens de Afdeling voor het aanleggen van de grondwal een omgevingsvergunning vereist, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo. De Afdeling heeft daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de grondwal, waarbij bezien dient te worden of er concreet zicht is op legalisering.
2.4.
Op 9 november 2022 hebben de eigenaren van het perceel [adres] in Dwingeloo een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit werken en werkzaamheden, voor de aanleg van de grondwal.
2.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft het college in het besluit van 19 december 2023 eisers in kennis gesteld dat het college voornemens is om de door de eigenaren van perceel [adres] te Dwingeloo ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor de grondwal toe te kennen. Het college heeft eisers geïnformeerd dat het verzoek om handhaving daarom wordt afgewezen.
3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2023.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving van eisers, dat is gericht tegen de grondwal. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep op tijd ingediend?
6. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eisers het beroep tijdig hebben ingediend. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op 19 december 2022 is genomen en op 3 januari 2023 aan eisers is verstuurd. [3] De rechtbank heeft het beroepschrift van eisers op 17 februari 2023 ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen, die op 4 januari 2023 is gaan lopen. Uit de stukken valt voor de rechtbank af te leiden dat eisers op 17 januari 2023 een bezwaarschrift hebben ingediend bij het college. De rechtbank neemt daarom aan dat het beroepschrift tijdig is ingediend. [4] Het staat voor de rechtbank vast dat het college het bezwaarschrift op 17 januari 2023 heeft ontvangen. Het college had het bezwaarschrift van eisers op moeten vatten als een beroepschrift en deze door moeten sturen naar de rechtbank. [5] De rechtbank concludeert hieruit dat het beroepschrift tijdig door eisers is ingediend.
Hebben eisers nog een procesbelang?
7. Op basis van de stukken constateert de rechtbank dat het initiële verzoek om handhaving zag op het zonder omgevingsvergunning uitvoeren van werken of werkzaamheden voor een grondwal. De rechtbank stelt vast dat door het college ondertussen voor de activiteit werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank beoordeelt daarom ambtshalve of eisers nog een procesbelang hebben.
7.1.
Uit het beroepschrift valt voor de rechtbank af te leiden dat eisers stellen dat zij vochtschade hebben geleden door de grondwal en zij de woning alleen met verlies kunnen verkopen. Het is de rechtbank ter zitting gebleken dat de woning van eisers ondertussen is verkocht, maar dat de eigendom nog niet is overgedragen. Gelet op de door eisers gestelde schade, die volgens eisers is ontstaan door de ophoging, hebben zij nog een belang bij de beoordeling van het beroep. Daarmee acht de rechtbank een procesbelang bij eisers aanwezig. [6] De rechtbank zal daarom het beroep inhoudelijk beoordelen.
Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
8.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 8 april 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Had het college tot handhavend optreden moeten overgaan?
9. Eisers betogen dat het college weigert handhavend op te treden, terwijl het besluit waarin het college niet tot handhaving over wil gaan in de uitspraak van de Afdeling is vernietigd. Eisers vinden dat het college daarom terstond tot handhaving dient over te gaan.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank licht dat hierna toe.
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken
.Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. [7]
11. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eisers zich richt tegen het bestreden besluit, waarin het verzoek om handhaving is afgewezen. Het oorspronkelijke verzoek om handhaving zag op het zonder omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van werkzaamheden [8] ophogen van het terrein voor een grondwal. Uit het dossier en door hetgeen het college ter zitting heeft toegelicht, valt voor de rechtbank af te leiden dat het college eisers ondertussen in kennis heeft gesteld dat het college de intentie heeft om een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit werken of werkzaamheden voor de ophoging van het terrein voor de grondwal. Het college heeft deze omgevingsvergunning vervolgens op 23 februari 2023 verleend.
12. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat uit het uitspreken van de bereidheid van een bestuursorgaan om medewerking te verlenen aan de activiteit, er concreet zicht op legalisering bestaat. [9] Gelet op de inhoud van het bestreden besluit, volgt voor de rechtbank voldoende dat het college bereid is om medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning voor de activiteit. Het college heeft de omgevingsvergunning vervolgens ook verleend. Voor de rechtbank staat verder vast dat deze verleende omgevingsvergunning ondertussen onherroepelijk is geworden. De rechtbank concludeert hieruit dat er concreet zicht is op legalisatie van de grondwal en er daarmee sprake is van bijzondere omstandigheden om af te kunnen zien van handhavend optreden. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd, zijn er voor de rechtbank geen concrete aanwijzingen om daarover anders te oordelen. Het betoog slaagt niet.
Is het college aansprakelijk?
13. Eisers stellen het college in het beroepschrift aansprakelijk voor geleden schade. Volgens eisers zijn de door het college genomen besluiten onrechtmatig. Daarom moet de vochtschade aan het pand, die is ontstaan door de ophoging, door het college worden vergoed.
13.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Eisers hebben de beroepsgrond in het beroepschrift niet voldoende concreet onderbouwd. Het is voor de rechtbank nu niet duidelijk waar de schade van eisers in is gelegen. Voor de rechtbank zijn er nu daarom geen aanknopingspunten te vinden op basis waarvan het college aansprakelijk kan worden gesteld voor door hen geleden schade als gevolg van een onrechtmatig besluit. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2176.
2.Rb Noord-Nederland 20 januari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:392.
3.Op het bestreden besluit staat de datum 3 januari 2022, de rechtbank neemt aan dat dit een kennelijke verschrijving is.
4.Op grond van artikel 6:15, derde lid, Awb.
5.Artikel 6:15, eerste en tweede lid, Awb
6.ABRvS 12 jnauari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0557, r.o. 2.3 t/m 2.5 en ABRvS 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3329, r.o. 3.1.
7.ABRvS 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1188, r.o. 2.4.1.
8.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, Wabo.
9.ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:479, r.o. 4.1.