ECLI:NL:RBNNE:2024:1780

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
C/19/127612 / HA ZA 19-139
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en bewijsvermoeden in civiele procedure tegen NAM

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, staat de vraag centraal of de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aansprakelijk is voor aardbevingsschade aan de woning van eiser. De rechtbank heeft op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.R. Bügel, vorderde dat NAM aansprakelijk zou worden gesteld voor de schade aan zijn woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats]. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 20 mei 2020 vastgesteld dat het bewijsvermoeden ex artikel 6:177a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, en dat NAM dit vermoeden niet voldoende heeft weerlegd. In het vervolg van de procedure is een deskundige benoemd om de schade te onderzoeken en te rapporteren. Het deskundigenbericht, ontvangen op 20 september 2023, concludeert dat de schade aan de woning van eiser niet door aardbevingen is veroorzaakt, maar primair bouwkundig van aard is. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden met het deskundigenbericht voldoende heeft weerlegd. Eiser heeft zijn eis vermeerderd en vorderde een schadevergoeding van € 946.000,00, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen, met uitzondering van de vergoeding van deskundigenkosten van € 6.534,00. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van NAM komen, omdat zij de schade aan de woning van eiser moet weerleggen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.E. van Rossum.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/127612 / HA ZA 19-139
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.R. Bügel te Dronten,
tegen
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
te Assen,
gedaagde partij,
h8ierna te noemen: NAM,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 november 2020,
- het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juli 2022,
- de brief van de rechtbank aan de deskundige van 1 december 2022,
- het deskundigenbericht, ontvangen ter griffie op 20 september 2023,
- de conclusie na deskundigenbericht van NAM van 25 oktober 2023,
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht tevens inhoudende wijziging van eis van [eiser] van 17 januari 2024 (met twee producties),
- de akte uitlaten eiswijziging van NAM van 28 februari 2024,
- de brief van de rechtbank dat de zaak door een andere rechter is overgenomen van 12 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het geschil
2.1.
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak draait om de vraag of NAM risicoaansprakelijk is voor fysieke schade aan de woning van [eiser], staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (verder: de woning).
2.2.
In het tussenvonnis van 20 mei 2020 is overwogen dat het bewijsvermoeden ex artikel 6:177a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is en dat NAM dit vermoeden vooralsnog onvoldoende heeft weerlegd. Om die reden heeft de rechtbank het aangewezen geacht een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schades aan de woning (en daarover te rapporteren). Partijen zijn op basis van dit vonnis in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aard van de verlangde deskundigheid, de persoon van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen.
2.3.
Bij tussenvonnis van 11 november 2020 heeft de rechtbank de heer ing. P.B.J.M. Elfrink, verbonden aan Exploitatiemaatschappij Elfrink B.V. (hierna te noemen: de deskundige) als deskundige benoemd, ter beantwoording van de in dat vonnis genoemde vragen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat van haar tussenbeslissing hoger beroep kan worden ingesteld.
2.4.
Van die mogelijkheid heeft [eiser] gebruik gemaakt.
2.5.
Bij arrest van 5 juli 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) het hiervoor genoemde tussenvonnis van 11 november 2020 vernietigd voor zover dat vraagstelling aan de deskundige onder 3.1 betreft en de vragen als volgt geherformuleerd:
“beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u aangeven wat de algehele bouwkundige toestand van de woning is?
2. Welke schade kan aan de woning worden vastgesteld?
3. Is de door u bij uw antwoord op vraag 2 omschreven schade niet veroorzaakt door de gaswinning? Indien de schade niet is veroorzaakt door de gaswinning, kunt u dit dan nader toelichten?
Wilt u uw antwoord per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten en daarbij ook aangeven met welke mate van zekerheid de schadepost niet is veroorzaakt door de gaswinning, maar een andere oorzaak heeft?
4. Is aannemelijk - en zo ja, met welke mate van zekerheid - dat deze schade ook zonder de bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, en zo ja, op welke termijn?
Wilt u dat per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten?
5. Kunnen de schades worden hersteld? Zo ja, op welke wijze
6. Welk bedrag is gemoeid met het herstel van de geconstateerde schade?
Kunt u bij beantwoording van deze vraag onderscheid maken naar enerzijds de schade waarvan u bij uw antwoord op vragen 3 en 4 hebt aangegeven dat die niet door de aardgaswinning is veroorzaakt, dan wel op enig moment ook zonder de aardgaswinning zou zijn ontstaan en anderzijds de andere schade?
7. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?”.
Het hof heeft de zaak vervolgens terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afhandeling.
2.6.
Per brief van 1 december 2022 heeft de rechtbank de deskundige een afschrift van het hiervoor bedoelde arrest gestuurd, waarbij is gewezen op de aangepaste vraagstelling.
Het deskundigenbericht
2.7.
Op 20 september 2023 heeft de rechtbank het deskundigenbericht ontvangen. Daarbij zijn onder meer bouwkundige tekeningen/constructie-gegevens uit het gemeentelijk archief gevoegd, een rapport van een funderingsonderzoek dat tijdens de schouw is uitgevoerd door Wiertsma & Partners B.V. en bodemgegevens uit het Dino-loket. In het deskundigenbericht staat onder meer het volgende:
“7.2. VASTSTELLEN/BEOORDELING BASSGEGEVENS GEBOUW (p.61)
Volgens de gegevens uit het gemeentelijk archief (producties 3 en 3A) heeft de woning van [eiser] in 2009 een verbouwing ondergaan, waarbij volgens [eiser] de gehele verbouwing in de periode 2009 t/m 2011 heeft plaatsgevonden.
De verbouwing in de periode 2009-2011 ziet hoofdzakelijk toe op renovatie aan d binnenzijde van het woonhuis en de uitbreiding/aanpassingen (extra verdieping) aan de achterzijde van de woning.
Hierbij zijn aanpassingen uitgevoerd die afwijken van de bouwkundige tekening (productie 3) alsmede zijn er bestaande kozijnen, in afwijking van de tekening, gehandhaafd.
(…)
7.3.
BEOORDELING OMGEVING
(…)
D.2 Seismische gegevens door de deskundige opgevraagd bij het IMG (p. 86 en 87)
(…)
De door het IMG berekende grondsnelheid van 3,46 mm/s ( de hoogste berekende grondsnelheid inclusief een 25% overschrijdingskans) ligt (…) boven de grenswaarde van 2,94 mm/s (bouwkundige staat gevoelig en/of monumentale status), hetgeen betekent dat er meer onderzoek gewenst is of de opgetreden schade aardbevingsgerelateerd is. (…)
Tussenconclusie 3
Op basis van de door gedaagde/NAM en IMG aangeleverde seismische gegevens kan en mag op grond van de berekende grondsnelheden – conform voorstaande tabellen – geconcludeerd worden dat de beving van Huizinge op 16 augustus 2012 de maatgevende aardbeving voor onderhavige locatie is.
Doordat uit de IMG berekende grondsnelheid op onderhavige locatie van 3,46 mm/s (overschrijdingskans 25%, rb
) (…) onder de 10 mm/s (overschrijdingskans 1%) blijft, hebben er zich op de onderhavige locatie geen situaties voorgedaan die het ontstaan of verergeren door zettingen door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten hebben veroorzaakt. Het beoordelen van de causaliteit tussen de trillingen door mijnbouwactiviteiten en de zettingen (door verwekingsgevoeligheid van de ondergrond) behoeft in principe geen diepgaander onderzoek. (…) Duiding van die andere oorzaken van zettingen om het effect van de trillingen uit te sluiten is vanuit een technisch perspectief niet noodzakelijk, maar kan anderszins gewenst zijn. Ondergetekende zal in de volgende hoofdstukken/paragrafen hier nader op in gaan.
7.4.
INVENTARISATIE VAN DE SCHEURVORMING/SCHADE (p. 87)
Het pand vertoont een hele lichte constructieve zetting en er zijn diverse bouwkundige onderdelen/aanpassingen gerealiseerd welke niet helemaal uitgevoerd zijn zoals deze binnen de branche- en/of geldende normen gebruikelijk zijn. Met betrekking tot het onderhoud, zoals het schilder-/buitenstukwerk e.d., verkeert de woning op diverse locaties in een (zeer) slechte staat en er is duidelijk sprake van achterstallig onderhoud (…)
B.11 De rol/effecten van aardbevingen en/of trillingen als oorzaak van de schade (p.119 en 120)
Tussenconclusie 11
Zoals eerder in deze rapportage is gesteld, hebben alle schades primair een bouwkundige oorzaak (…)
Uit de conclusies van het TU-Delft rapport, welke aan de hand van laboratorium onderzoek en simulatieberekeningen zijn getrokken, kan volgens ondergetekende geconcludeerd worden dat degradatie-effecten en triggerwerking door aardbevingen geen effect op het ontstaan van schade hebben en/of bestaande schade/scheuren aan de woning van [eiser] hebben doen ontstaan/toenemen.
In combinatie met de tussenconclusies 1 t/m 10 kan volgens ondergetekende dan ook geconcludeerd worden dat aardbevingen/taan de woning van eiser geen rol hebben gespeeld ofwel de schades/scheuren aan de woningen van [eiser] zijn niet door een aardbeving ontstaan en/of toegenomen. Indien de woning van [eiser] buiten het aardbevingsgebied had gestaan, dan hadden de schades zich ook voorgedaan.
C. Toerekenbaarheid aardbevingsschade/Eindconclusie (p.121)
(…)
C.2 Eindconclusie
Op grond van de uiteenzettingen in dit deskundigenbericht kan gesteld worden dat de woning van [eiser] constructief gezien niet geheel is uitgevoerd zoals men conform de geldende richtlijnen/normen binnen de branche zou mogen/mag verwachten, waardoor in combinatie met de wisselende grondwaterstanden en de ‘slappere’/minder draagkrachtige kleibodem door consolidatie en krimp de aanwezige (na)zettingsschades zijn ontstaan.
Verder veroorzaakt de gerealiseerde extra verdieping/dakopbouw aan de achterzijde van de woning een aanzienlijke doorbuiging van de balklaag van de verdiepingsvloer, waarbij men bij de realisatie heeft nagelaten om de aanwezige lateiconstructies aan te passen c.q. te verbeteren, waardoor boven de bestaande kozijnen op de begane grond schades en scheuren zijn ontstaan.
Ondanks dat men de bestaande fundatie aan de achterzijde van de woning in 2009-2011 van een betonen aanstorting heeft voorzien, heeft [eiser] ook nagelaten deze te controleren en te toetsen aan de minimale eisen/uitgangspunten/aannames waarvan de constructeur bij zijn statische berekening vanuit is gegaan.
De aanwezige schades zijn dan ook allemaal te herleiden als zijnde schades met een bouwkundige oorzaak/achtergrond en zijn volgens ondergetekende niet veroorzaakt/vergroot door een aardbeving. Daarnaast bestaat er tussen de (bouwkundige) schades een duidelijk causaal verband dat steeds is terug te voeren op constructieve eigenschappen in relatie tot de gekozen bouwsystematiek/uitvoeringswijze en/of materiaalkeuze.
Zoals reeds diverse keren aangehaald, de schades aan de woning van [eiser] hadden zich ook voorgedaan als de woning buiten het aardbevingsgebied had gestaan.
(…)”
In hoofdstuk 9 van het deskundigenbericht is de reactie van de deskundige op vragen en opmerkingen van partijen naar aanleiding van het concept-rapport opgenomen.
2.8.
De deskundige heeft de door het hof aangepaste vragen als volgt beantwoord:
1. Kunt u aangeven wat de algehele bouwkundige toestand van de woning is?
Antwoord:
De woning vertoont m.b.t. tot het buitenstukwerk en schilderwerk achterstallig onderhoud. Verder zijn diverse constructieonderdelen niet uitgevoerd conform de geldende richtlijnen/(normering) zoals deze op basis van goed vakmanschap binnen de branche in algemene zin worden gehanteerd. Daarnaast zijn er door [eiser] bij de verbouwing niet alle noodzakelijke verbeteringen doorgevoerd die voor deugdelijk werk noodzakelijk zijn, temeer [eiser] aan de achterzijde van de woning de bestaande fundatie van een betonnen aanstorting heeft voorzien en heeft nagelaten deze aan de statische berekening van de constructeur te toetsen (de fundatie beschikt niet over een (deugdelijke) fundatie voet).
De aan ondergetekende voorgelegde schades hebben allemaal een bouwkundige oorzaak en zijn niet door een aardbeving veroorzaakt en/of verergerd.
2. Welke schade kan aan de woning worden vastgesteld?
Antwoord:
Gezien de omvang van het aantal schades en het opnieuw benoemen van de in dit deskundigenbericht vastgestelde schades met onderbouwing en conclusies een herhaling van zetten zou zijn, verwijst ondertekende u kortheidshalve naar de integrale inhoud/verhandeling in dit deskundigenbericht.
3. Is de door u bij uw antwoord op vraag 2 omschreven schade niet veroorzaakt door de gaswinning? Indien de schade niet is veroorzaakt door de gaswinning, kunt u dit dan nader toelichten?
Wilt u uw antwoord per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017 nader toelichten en daarbij ook aangeven met welke mate van zekerheid de schadepost niet is veroorzaakt door de gaswinning, maar een andere oorzaak heeft?
Antwoord:
De schades zijn volgens ondergetekende niet veroorzaakt door gaswinning. De schades zijn allemaal primair bouwkundig van aard en niet door een aardbeving verergerd.
De oorzaken van de schadeposten, zoals gecalculeerd door JBG Bedrijfsburo op 26 juni 2017, worden door ondergetekende als volgt geduid.
Schadepost Schadeoorzaak Mate van zekerheid niet
veroorzaakt door gaswinning
  • tegelwerk : reeds vervangen 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem)
  • schilderwerk : gevolgschade 100%
  • achtergevel : scheuren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem.
doorbuiging balklaag, geen deugdelijke lateiconstructie, geen deugdelijke/passende fundatie)
- rechterzijgevel: scheuren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem.
achterste deel doorbuiging balklaag, geen deugdelijke lateiconstructie, geen
deugdelijke/passende fundatie)
- rechterzijgevel : scheuren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem.
voorste deel doorbuiging balklaag, geen deugdelijke lateiconstructie, geen
deugdelijke/passende fundatie)
- voorgevel : scheuren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem. doorbuiging balklaag, geen
deugdelijke lateiconstructie, geen deugdelijke/passende fundatie)
- linkerzijgevel : scheuren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem.
voorste deel doorbuiging balklaag, geen deugdelijke lateiconstructie, geen
deugdelijke/passende fundatie)
- linkerzijgevel : scheren gevels 100% (zetting: consolidatie + krimp bodem.
achterste deel doorbuiging balklaag, geen deugdelijke lateiconstructie, geen
deugdelijke/passende fundatie)
Voor een uitgebreidere onderbouwing met conclusies verwijst ondergetekende u naar de integrale inhoud in dit deskundigenbericht.
4. Is aannemelijk - en zo ja, met welke mate van zekerheid - dat deze schade ook zonder de
bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, en zo ja, op welke termijn?
Wilt u dat per schadepost, zoals gecalculeerd door JBG Bedijfsburo op 26 juni 2017, nader toelichten?
Antwoord:
De schade zou ook zijn ontstaan zonder bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De zekerheid dat de schade ook zonder de bodembeweging als gevolg van mijn bouwactiviteiten zou zijn ontstaan is volgens ondergetekende 100%.
Het moment in de toekomst en op welke termijn is volgens ondergetekende in onderhavige situatie niet meer relevant. De schade had zich ook voorgedaan als de woning buiten het aardbevingsgebied had gestaan. Ondergetekende verwijst u voor de onderbouwing met conclusies hier nogmaals naar de integrale inhoud van dit deskundigenbericht en verwacht hiermee het e.e.a. voldoende te hebben toegelicht.
5. Kunnen de schades worden hersteld? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord:
Ja, de schades kunnen volgens ondergetekende wel worden hersteld. Om tot een deugdelijk constructief herstel te komen dient men eerst de volgende constructieve herstelwerkzaamheden uit te voeren:
- een fundatieverbetering door te voeren (tafelmethode: een gewapende betonvloer op palen) op basis van de tafelmethode, waarbij de nieuwe betonvloer d.m.v. inkassingen de bestaande buitengevels/binnenmuren gaat dragen en na dat men de betonvloer met sparingen heeft aangebracht vervolgens de palen d.m.v. persen in de sparingen aanbrengt.
-
lateiconstructies d.m.v. HAS-methodiek te creëren (geldt ook voor grote scheuren in de gevels)
de gevels te reinigen/stoomcleanen en v.z.v. van een nieuwe stuklaag (projectgebonden advies)
het buitenstukwerk af te werken met een minerale sauslaag (KEIM o.g.)
  • de balklaag van de verdiepingsvloer aan de achterzijde van de woning te verstevigen, zodat deze minder doorbuigt (theoretisch gezien voldoet de verdiepingsvloer/balklaag constructief).
  • 6. Welk bedrag is gemoeid met het herstel van de geconstateerde schade?
  • Kunt u bij beantwoording van deze vraag onderscheid maken naar enerzijds de schade waarvan u bij uw antwoord op vragen 3 en hebt aangegeven dat die niet door de aardgaswinning is veroorzaakt, dan wel op enig moment ook zonder de aardgaswinning zou zijn ontstaan en anderzijds de andere schade?
  • Antwoord:
  • Voor het herstel van de geconstateerde schade wordt door ondergetekende een herstelbedrag begroot/geraamd van€ 235.545,56inclusief omzetbelasting. Voor de begroting/herstelspecificatie per post verwijst ondergetekende u naarproductie 15.
  • Hierbij dient opgemerkt te worden dat het grootste deel van het herstelbedrag toeziet op fundatieherstel, temeer de bestaande fundatie niet passend is voor de aanwezige bodem op onderhavige locatie. Zoals reeds in het deskundigenbericht aangeven zijn de schades niet als het dadelijk gevolg van aardbevingen ontstaan en/of ook niet door aardbevingen verergerd.
  • 7. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
  • Antwoord
Nee, volgens ondergetekende zijn alle opmerkingen gemaakt welke voor de beoordeling van de zaak van belang zijn en verwijst ondergetekende u hiervoor naar de integrale inhoud van dit deskundigenbericht.”
Standpunten van partijen
2.9.
NAM sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundige. Zij concludeert dat zo het bewijsvermoeden al van toepassing is, op basis van het deskundigenbericht meer dan voldoende aannemelijk is dat de schade aan de woning van [eiser] niet het gevolg is van beweging van de bodem door gaswinning, maar dat deze onafhankelijk daarvan door andere oorzaken is ontstaan en ook zou zijn opgetreden indien de woning buiten het aardbevingsgebied zou zijn gelegen. De deskundige heeft aldus NAM op basis van de (strenge) beleidsmatige uitsluitingscriteria die het IMG hanteert, uitgesloten dat de op de locatie opgetreden grondversnellingen (hierna ook: PGV’s) tot verdichting of verweking van de ondergrond en daarmee tot zettingschade hebben geleid en voor wat betreft het ontstaan van schade aan de woning, zelf die PGV’s getoetst aan de SBR Trillingsrichtlijn A.
NAM heeft verwezen naar het arrest van het hof van 18 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6101), waarin in 4.16. en 4.17. is overwogen (samengevat):
  • dat de Hoge Raad er kennelijk vanuit is gegaan dat NAM in staat is en ook de gelegenheid heeft op basis van de stand van wetenschap en techniek voldoende aannemelijk te maken of de schade al dan niet het gevolg is van aardbevingen;
  • dat als schade aan een gebouw is vastgesteld, op basis van alle relevante feiten en omstandigheden moet worden gereconstrueerd wat de oorzaak is geweest en/of welke oorzaak het niet is geweest;
  • dat het gebruikelijk is om aan de hand van technische en/of wetenschappelijke methodieken en/of modellen onderzoek naar de oorzaak te doen;
  • dat ter weerlegging niet hoeft te worden vastgesteld welke oorzaak tot schade heeft geleid, maar voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat in ieder geval aardbevingen niet de oorzaak zijn; en
  • dat ook dat aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek kan worden nagegaan.
NAM is van mening dat het deskundigenbericht voldoet aan de door het hof daaraan geformuleerde voorwaarden.
Omdat NAM het bewijsvermoeden heeft weerlegd, geldt ten aanzien van alle schade dat [eiser] dient te bewijzen dat de beweging van de bodem door gaswinning uit het Groningenveld door NAM wel de oorzaak is van de schade aan zijn woning. Voor zover [eiser] zich wil beroepen op de rapporten van Troostwijk of de bevindingen van Zeldenthuis, betwist NAM die conclusies/ bevindingen.
2.10.
[eiser] is van mening dat NAM het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Volgens [eiser] valt er geen reden te bedenken om niet aan te sluiten bij de strenge maatstaf die de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraken van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374) en 8 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1631) hanteert. Dit impliceert aldus [eiser] dat NAM aannemelijk moet maken dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan de bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. De deskundige heeft dat met zijn rapport niet aangetoond, omdat hij niet met een voldoende mate van zekerheid andere uitsluitende oorzaken heeft aangewezen.
De deskundige heeft volgens [eiser] op onjuiste wijze gebruik gemaakt van de TNO-methodiek, het TU-Delft-rapport, de SBR Trillingsrichtlijn A en de EGMPA omdat hij op basis van daarvan heeft geprobeerd aan te tonen dat de schade geen schade is die redelijkerwijs is veroorzaakt door een aardbeving, maar een autonome oorzaak heeft. Die methode is daarvoor echter niet geschikt en zou eventueel uitsluitend zou kunnen worden gebruikt als aanvullende conclusie op de vraag of er een andere uitsluitende oorzaak bestaat.
2.11.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn betwisting een rapport van de heer ing.
W.A. B. Meiborg van Energeo B.V. te Woerden (hierna: Meiborg), overgelegd die het deskundigenbericht heeft beoordeeld. Daaruit blijkt aldus [eiser] dat de deskundige in zijn deskundigenbericht op onjuiste wijze heeft geconcludeerd dat de schades niet het gevolg kunnen zijn van de gaswinning, terwijl de deskundige ook niet heeft aangetoond dat er schades zouden zijn veroorzaakt door een andere oorzaak (terwijl daar wel steeds op wordt gewezen). [eiser] concludeert dat het deskundigenbericht niet voldoet aan de door het hof geformuleerde voorwaarden en biedt aan om Meiborg als getuige-deskundige te horen.
NAM betoogt onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1278) en de hiervoor aangehaalde uitspraak van het hof dat [eiser] en zijn adviseur Meiborg uitgaan van een onjuist juridisch kader. Indien de rechtbank de betwisting van [eiser] van voldoende gewicht acht, ligt het volgens NAM in de rede om de deskundige in de gelegenheid te stellen om zich over het commentaar van Meiborg uit te laten.
Eisvermeerdering [eiser]
2.12.
[eiser] heeft na het deskundigenbericht zijn eis vermeerderd. Hij voert aan dat hij er recht op heeft dat de situatie van voor 2014, dus zonder lichte scheefstand en scheuren in de gevels, binnenwanden en de badkamer, wordt teruggebracht, dat dit alleen kan door sloop en herbouw van een deel of de gehele woning en dat Meiborg de kosten hiervan begroot op een bedrag van € 896.000,00. Rekening houdend met bijkomende kosten ad € 50.000,00, vermeerdert [eiser] zijn vordering tot een bedrag van € 946.000,00 in hoofdsom, met wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2014 plus € 8.633,35 inclusief btw aan advieskosten van Meiborg.
2.13.
NAM meent primair dat de eiswijziging van [eiser] in dit stadium van de procedure wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te blijven en betoogt subsidiair dat de omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd. NAM betwist verder, mede onder verwijzing naar de WOZ-waarde van de woning ad € 402.000,00, dat sloop en nieuwbouw in verband met de lichte scheefstand van de uit 1915 daterende woning noodzakelijk en economisch verantwoord is.
Ten aanzien van de kosten van Meiborg voert NAM aan dat deze op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen indien voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. NAM constateert dat de pro forma factuur van € 2.099,35 die wordt genoemd niet betaald en opeisbaar is en kennelijk de kosten voor het bijwonen van een nog te plannen mondelinge behandeling behelzen. Zij is verder van mening dat de kosten voor het rapport niet in redelijkheid zijn gemaakt, nu Meiborg pas is ingeschakeld nadat het rapport door de deskundige was voltooid en ingestuurd.
Beoordeling door de rechtbank
Eisvermeerdering
2.14.
De rechtbank komt tot de conclusie dat NAM het bewijsvermoeden met het deskundigenbericht voldoende heeft weerlegd. Zij zal dit hierna verder toelichten. Gelet hierop hoeft er slechts een oordeel te worden gegeven over de door [eiser] gevorderde kosten van Meiborg. De rechtbank acht de vermeerdering van eis op dat punt niet in strijd met de goede procesorde en zal daarop recht doen.
Toepasselijkheid bewijsvermoeden
2.15.
Voor zover NAM in haar conclusie na deskundigenbericht de toepasselijkheid van het bewijsvermoeden - impliciet - ter discussie heeft willen stellen, gaat de rechtbank hieraan voorbij. In het tussenvonnis van 20 mei 2020 is reeds overwogen dat zij het bewijsvermoeden van toepassing acht en de deskundige is daar - zoals hij desgevraagd aan [eiser] heeft laten weten - bij de uitvoering van zijn opdracht ook van uitgegaan. De rechtbank zal daarom ook niet ingaan op de opmerkingen van [eiser] die zien op vraag of de schade aan de woning redelijkerwijs het gevolg kan zijn van aardbevingen als bedoeld in artikel 6:177a BW. Dat is immers aangenomen.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden door NAM
2.16.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor zover [eiser] meent dat het bewijsvermoeden slechts is weerlegd als de kans op het ontstaan of verergeren van schade door bodembeweging geheel is uitgesloten, kan hij daarin dus niet worden gevolgd.
2.17.
Dat laatste geldt ook voor het betoog van [eiser] dat de rechtbank bij de beoordeling in deze civiele procedure tegen NAM dezelfde (strenge) maatstaf moet aanhouden als de Raad van State in zijn uitspraken doet. Het IMG heeft in het bestuursrechtelijke traject voor zichzelf als beleid geformuleerd dat zij het bewijsvermoeden pas met succes weerlegd acht als aan de hand van een adviesrapport wordt aangetoond dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat deze bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit. Zoals de Raad van State inmiddels in meerdere uitspraken heeft overwogen, heeft het IMG de uitleg van het bewijsvermoeden daarmee in het voordeel van degenen die schade lijden verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad wordt gegeven. Daarmee wordt aldus de Raad van State recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie.
In de onderhavige procedure geldt echter de maatstaf die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Dat betekent dat niet hoeft te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar dat voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat de schades aan de woning van [eiser] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan en mag aldus het hof in de door NAM aangehaalde uitspraak, aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan.
Het bewijsvermoeden is weerlegd
2.18.1
De rechtbank is van oordeel dat met het rapport van de deskundige voldoende aannemelijk is geworden dat de schade aan de woning van [eiser] niet door aardbevingen is veroorzaakt. De deskundige concludeert dat alle schades (lichte scheefstand en scheuren) primair een bouwkundige oorzaak/achtergrond hebben, dat er tussen de (bouwkundige) schades een causaal verband bestaat dat steeds terug te voeren is op constructieve eigenschappen in relatie tot de gekozen bouwsystematiek/uitvoeringswijze en/of materiaalkeuze en dat de schade ook zou zijn opgetreden als de woning buiten het aardbevingsgebied had gestaan.
De deskundige constateert ook dat de grondsnelheid (PGV) van de maatgevende aardbeving op de locatie van [eiser], de aardbeving bij Huizinge op 12 augustus 2012, onder de grenswaarde van 10 mm/s gebleven waarbij volgens wetenschappelijke inzichten door verdichting of verweking van de ondergrond zettingsschade kan optreden. De rechtbank merkt op dat dit ook het geval is als gelet op de onzekerheden die gepaard gaan met het modelmatige karakter van de berekening, wordt uitgegaan van een PGV met een overschrijdingskans van 1% ofwel 8,99 mm/s. De deskundige heeft onderkend dat de PGV van de beving bij Huizinge wel dermate hoog is geweest dat er volgens de SBR Trillingsrichtlijn A schade door overbelasting van het materiaal van de woning kan zijn ontstaan. Hij concludeert op basis van zijn onderzoek echter dat de schades in dit geval allemaal primair bouwkundig van aard zijn en niet door een aardbeving zijn verergerd.
2.18.2.
De rechtbank ziet in hetgeen [eiser] heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om aan de bevindingen van de deskundige, die haar concludeert en deugdelijk voorkomen, te twijfelen. [eiser] werpt in zijn conclusie na deskundigenbericht weliswaar op dat de deskundige miskent dat de woning sinds 1915 tot de aardbeving die op 13 februari 2014 plaatsvond bij Zandt/Leermens geen (verschil)zettingen en scheuren heeft vertoond, maar hij gaat er daarmee aan voorbij dat hij de woning in de periode 2009-2011 (zelf) heeft verbouwd en dat de deskundige constateert dat daarbij is afgeweken van de bouwtekeningen en constructiefouten zijn gemaakt. Volgens de deskundige veroorzaakt de extra dakopbouw die aan de achterzijde van de woning is gerealiseerd een aanzienlijke doorbuiging van de verdiepingsvloer en is er nagelaten om de aanwezige lateiconstructies aan te passen c.q. te verbeteren, waardoor boven de bestaande kozijnen op de begane grond schades en scheuren zijn ontstaan. De deskundige constateert verder dat [eiser] de bestaande fundatie aan de achterzijde van de woning bij de verbouwing van een betonnen aanstorting heeft voorzien, maar heeft verzuimd om de minimale eisen/uitgangspunten/aannames waarvan de constructeur bij zijn statische berekening vanuit is gegaan te controleren en te toetsen. De constructeur heeft aldus de deskundige aangenomen dat de aanlegbreedte van de fundering 550 mm was, terwijl dat minder is; daardoor voldoet de woning constructief niet en is er spanning/schade/scheurvorming in het gevelmetselwerk ontstaan.
2.18.3.
Foto’s of andere bescheiden waaruit blijkt dat de woning van [eiser] tot de aardbeving bij Zandt/Leermens op 13 februari 2014 geen schade had, zijn niet overgelegd. De stelling van [eiser] dat pas toen schade aan de woning is ontstaan, lijkt de conclusie van de deskundige dat aannemelijk is dat de schades niet het gevolg van aardbevingen zijn, overigens eerder te onderschrijven. De aardbeving bij Zandt/Leermens komt immers niet voor op de in het deskundigenbericht genoemde lijst, waarop de 15 bevingen staan die volgens metingen van het IMG op de locatie van de woning de hoogste PGV hebben gehad (pagina 85 van het deskundigenbericht en de bijbehorende productie 12A). Volgens die lijst heeft van die vijftien bevingen, de aardbeving bij Huizinge op 12 augustus 2012 met een grondsnelheid van 3,46 mm/s (overschrijdingskans 25%) de meeste impact gehad en die bij Groningen op 21 juni 2010 met een grondsnelheid van 0,86 mm/s de minste. De grondsnelheid van de door [eiser] genoemde aardbeving op 13 februari 2014 was dus lager, volgens NAM 0,76 mm/s. De kans dat trillingen met die sterkte schade aan een gebouw veroorzaken, is volgens huidige wetenschappelijke inzichten significant kleiner dan 1%.
De deskundige heeft onder verwijzing naar onderzoek van de TU-Delft opgemerkt dat ‘triggerwerking’ geen schade aan de woning van [eiser] heeft doen ontstaan of verergerd.
2.18.4.
Het door [eiser] overgelegde rapport van Meiborg leidt de rechtbank niet tot andere inzichten. Meiborg heeft - naar de rechtbank begrijpt – het definitieve deskundigenbericht wel van commentaar voorzien maar niet op locatie onderzocht wat de staat van de woning is en welke schadeoorzaken in welke mate wel en niet aannemelijk zijn. Dat Meiborg meent dat de deskundige zich niet kan beroepen op de SBR Trillingsrichtlijn A en de notitie van
Ir. Van Staalduinen en Everts over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals het hof in het hiervoor genoemde arrest heeft geoordeeld, hoeft NAM niet (voldoende) aannemelijk te maken dat en welke andere oorzaak de schades hebben maar dat aardbevingen in ieder geval niet de oorzaak zijn. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van geldende wetenschappelijke inzichten, methodieken en modellen, zoals de SBR Trillingsrichtlijn A en de door [eiser] genoemde notitie. Het hof heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat een enkele wetenschapper die methodes en technieken in twijfel trekt, onvoldoende is om deze in het kader van de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden buiten beschouwing te laten. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op het aanbod van [eiser] om Meiborg als getuige-deskundige te horen.
De deskundigenkosten van Meiborg
2.19.
[eiser] vordert van NAM een vergoeding van de kosten van haar adviseur Meiborg. Ter onderbouwing heeft zij twee facturen overgelegd: een factuur van 1 januari 2024 waarin een bedrag van € 6.534,00 inclusief BTW wordt gerekend voor het bestuderen van stukken, opstellen van een deskundigenbericht en telefonisch overleg en een pro forma factuur van € 2.099,35 voor het bijwonen van een zitting bij de rechtbank, inclusief reisuren en -kosten.
2.20.
NAM constateert dat de pro forma factuur niet betaald en opeisbaar is en ook niet verschuldigd wordt als er geen zitting komt. Zij meent dat ook de factuur ad € 6.543,00 niet voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens NAM zijn die kosten niet in redelijkheid gemaakt. Zij merkt op dat deskundige als onafhankelijke derde is belast met het uitvoeren van een deskundigenonderzoek, dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over het concept-rapport van de deskundige en dat [eiser] wel van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, maar Meiborg pas heeft ingeschakeld nadat het rapport door de deskundige was voltooid.
2.21.
De rechtbank zal het bedrag van de pro forma factuur afwijzen omdat Meiborg niet als getuige-deskundige zal worden gehoord.
Wat betreft de factuur van € 6.534,00: aan NAM kan worden toegegeven dat het in de rede ligt en doelmatig is om een eigen deskundige om commentaar te vragen op het moment dat de deskundige daarop nog kan reageren en dat in zijn definitieve rapport kan meenemen.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat [eiser] gezien het technische karakter van de zaak in redelijkheid kunnen heeft besluiten om alsnog iemand met expertise op dat gebied te vragen om op het deskundigenbericht te reageren. Tegen de hoogte van het door Meiborg in rekening gebrachte bedrag heeft NAM verder geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal dat bedrag dan ook toewijzen.
Samenvattend
2.22.
De slotsom is dat aan [eiser] een bedrag van € 6.534,00 zal worden toegewezen voor kosten van Meiborg als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. De overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de schades aan zijn woning niet door bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteiten van NAM zijn ontstaan of verergerd maar bouwkundige en andere externe oorzaken hebben en ook zouden zijn opgetreden als zich geen aardbevingen hadden voorgedaan. Dat betekent dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW door NAM is weerlegd. [eiser] heeft niet bewezen dat er wel een causaal verband met aardbevingen bestaat.
Proceskosten
2.23.
Nu een deel van de vordering van [eiser] wordt toegewezen, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen. De kosten van het deskundigenbericht zullen volledig voor rekening van NAM worden gelaten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat artikel 6:177a BW bepaalt dat NAM moet weerleggen dat de schade aan de woning van [eiser] het gevolg is van haar mijnbouwactiviteiten. Omdat NAM dat voorshands nog niet voldoende overtuigend had gedaan, is een onafhankelijke deskundige benoemd om hierover een oordeel te verkrijgen. De rechtbank acht het in strijd met het doel en de strekking van genoemd artikel om de extra proceskosten die dit met zich brengt (mede) voor rekening van [eiser] te laten komen. Het is aan NAM om te bewijzen dat de schade aan de woning niet door aardbevingen is ontstaan of verergerd en de kosten die zijn gemoeid met onderzoeken om dat aannemelijk te maken, behoren naar het oordeel van de rechtbank ook voor haar rekening te komen indien deze door een door de rechter benoemde deskundige worden uitgevoerd. Een andere benadering zou meebrengen dat bewoners in het zogenoemde effectgebied die hun geschil met NAM aan de rechter willen voorleggen, het risico lopen dat zij - ingeval na een deskundigenbericht wordt geoordeeld dat een causaal verband met aardbevingen ontbreekt - worden geconfronteerd met de vaak aanzienlijke kosten van het onderzoek naar de schadeoorzaak. Dit lijkt niet in lijn met de wens van de wetgever om bewoners bij deze complexe en technische materie in hun bewijsvoering tegemoet te komen en zou hun toegang tot de civiele rechter in de praktijk ernstig belemmeren.

5.De beslissing

De rechtbank:
1. veroordeelt NAM om aan [eiser] een bedrag van € 6.534,00 te vergoeden voor deskundigenkosten van Meiborg;
2. bepaalt dat NAM de kosten van de deskundige ad € 17.980,60 inclusief btw moet dragen;
3. compenseert de proceskosten voor het overige, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. verklaart de beslissingen onder 1 en 2 uitvoerbaar bij voorraad.
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2024.