202207256/1/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting CORE, gevestigd te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Stichting CORE heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 22 september 2021, gericht tegen de afwijzing van 13 september 2021 van haar verzoek om toestemming voor het vervoer van huis-, tuin- en grofvuil.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2023, waar Stichting CORE, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. Heijstek, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Stichting CORE heeft op 2 juni 2021 aan het college verzocht om toestemming voor vervoer van huis-, tuin- en grofvuil. Het college heeft het verzoek op 13 september 2021 afgewezen.
Stichting CORE heeft hiertegen bij brief van 22 september 2021 bezwaar gemaakt.
2. Stichting CORE heeft het college bij brief van 15 december 2021 in gebreke gesteld, omdat het college nog geen besluit had genomen op haar bezwaarschrift van 22 september 2021.
Bij brief van 2 februari 2022 heeft Stichting CORE bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen door het college op haar bezwaar van 22 september 2021.
Bij uitspraak van 9 december 2022 in zaak nr. 22/531 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Zij is van oordeel dat de Afdeling daartoe bevoegd is.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ontvangen. De Afdeling is echter van oordeel dat Stichting CORE aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift binnen de daarvoor geldende termijn heeft ingediend. Zij heeft in dat verband een verzendbewijs van aangetekende verzending overgelegd. De Afdeling acht, gelet op de datum van verzending zoals volgt uit het verzendbewijs, te weten 23 september 2021, ook aannemelijk dat het college het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen. De enkele ontkenning van het college dat het bezwaarschrift niet is ontvangen acht de Afdeling onvoldoende voor een ander oordeel.
4. Het college diende op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) binnen zes weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was verstreken een besluit te nemen op het bezwaarschrift. Ten tijde van de ingebrekestelling van 15 december 2021 was die termijn voorbij en op dat moment had het college nog geen besluit genomen op het bezwaar van Stichting CORE van 22 september 2021. Dat betekent dat het college in gebreke is gebleven een besluit te nemen op het bezwaar van Stichting CORE.
5. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van Stichting CORE van 22 september 2021 dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande en gezien artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dient het college alsnog een besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe op grond van artikel 8:55d, derde lid, een termijn stellen.
De Afdeling bepaalt verder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom aan Stichting CORE verbeurt voor iedere dag dat het college in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
6. Het college moet de proceskosten vergoeden. De proceskosten bestaan uit reis- en verletkosten. De verletkosten worden vastgesteld op 6 uur. Omdat het door Stichting CORE opgegeven uurtarief niet is onderbouwd, wordt het uurtarief vastgesteld op 8 euro.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van Stichting CORE van 22 september 2021;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op om uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van Stichting CORE van 22 september 2021 en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het te nemen besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij Stichting CORE in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 64,69;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan Stichting CORE het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023
776