ECLI:NL:RBNNE:2024:1725

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/1521 en 23/1522
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waardedalingsvergoeding voor woningen in het aardbevingsgebied Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2024, beoordeelt de enkelvoudige kamer de beroepen van eisers tegen de toegekende schadevergoeding voor waardedaling van hun woning als gevolg van aardbevingen. De eisers, die gezamenlijk eigenaar zijn van een woning in Groningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de waardedalingsvergoeding die door het Instituut Mijnbouwschade Groningen is toegekend. De rechtbank behandelt de beroepen onder de zaaknummers 23/1521 en 23/1522, waarbij het Instituut op 14 november 2022 een vergoeding van € 3.189,10 heeft toegekend, gebaseerd op de WOZ-waarde van 1 januari 2019.

De rechtbank concludeert dat de waardedalingsvergoeding op een juiste wijze is vastgesteld, waarbij het Instituut gebruik heeft gemaakt van het Atlasmodel om de waardedaling te berekenen. Eisers hebben aangevoerd dat de peildatum van 1 januari 2019 niet correct is en dat de meest recente WOZ-waarde van 1 januari 2021 als uitgangspunt had moeten dienen. De rechtbank oordeelt echter dat de toepassing van het Atlasmodel en de gekozen peildatum niet tot onevenredige gevolgen leidt voor de eisers.

Daarnaast wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank afgewezen. Eisers stellen dat het Instituut bij de berekening van de waardedalingsvergoeding inconsistent is, maar de rechtbank oordeelt dat de methodiek van het Instituut rechtmatig is en dat de doelstelling om de waarde van de woning op de peildatum zo goed mogelijk te benaderen, is nageleefd. De rechtbank wijst ook het bezwaar van eisers tegen het finale karakter van de waardedalingsvergoeding af, omdat zij met hun aanvraag hebben ingestemd met deze voorwaarde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de bestreden besluiten in stand blijven en eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1521 en 23/1522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], en

[eiser], uit [woonplaats]
tezamen eisers
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: mr. L. Sijbrandij-Leijten en mr. T.A. Rosema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de toegekende schadevergoeding voor waardedaling van hun woning wegens aardbevingen. Het beroep van [eiser] is geregistreerd onder zaaknummer 23/1521. Het beroep van [eiser] is geregistreerd onder zaaknummer 23/1522.
1.1.
Het Instituut heeft met de besluiten van 14 november 2022 een waardedalingsvergoeding toegekend. Met de bestreden besluiten van 9 februari 2023 op de bezwaren van eisers is het Instituut deze besluiten gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen

Totstandkoming van de besluiten en procesverloop in beroep

2. Onder 2.1 en verder bespreekt de rechtbank de totstandkoming van de bestreden besluiten. Onder 3 en verder bespreekt de rechtbank het procesverloop in beroep.
2.1.
Eisers zijn sinds 13 april 2001 ieder voor 50% eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats].
2.2.
Op 9 oktober 2022 hebben eisers een aanvraag voor waardedaling van hun woning bij het Instituut ingediend.
2.3.
Met de besluiten van 14 november 2022 heeft het Instituut aan elk van de eigenaren een waardedalingsvergoeding toegekend van € 3.189,10, vermeerderd met wettelijke rente. Dit bedrag is berekend op basis van een waardedalingspercentage van 2,72% (het imago-effect) over de WOZ-waarde van € 228.000 op de peildatum 1 januari 2019.
2.4.
Eisers hebben op 18 december 2022 bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens waren met de hoogte van de toegekende vergoeding.
2.5.
Met de bestreden besluiten van 9 februari 2023 heeft het Instituut de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
3. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
3.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 november 2023 op zitting behandeld en het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten. Ter zitting hebben eisers gesteld in het aanvraagformulier een voorbehoud te hebben gemaakt ten aanzien van de finale kwijting. Zij zouden foto’s van dit aanvraagformulier hebben.
3.2.
De rechtbank heeft het onderzoek op 24 november 2023 heropend op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Per brief van die datum heeft de rechtbank daarbij eisers verzocht de onder 3.1. genoemde foto’s aan de rechtbank toe te sturen. Daarnaast heeft de rechtbank het Instituut verzocht het aanvraagformulier aan de rechtbank toe te sturen. De rechtbank heeft partijen hiervoor een termijn van twee weken gegeven.
3.3.
Het Instituut heeft op 8 december 2023 schriftelijk op het verzoek van de rechtbank gereageerd. De rechtbank heeft deze schriftelijke reactie op 11 december 2023 doorgestuurd aan eisers en hen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken op de schriftelijke reactie te reageren. Eisers hebben niet op de brieven van de rechtbank van 24 november 2023 en 11 december 2023 gereageerd. Per brief van 15 januari 2023 heeft de rechtbank eisers nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen één week een reactie in te sturen. Eisers hebben niet op deze brief gereageerd.
3.4.
Met de brieven van 20 februari 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te laten weten of zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord. Partijen hebben binnen deze termijn niet gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens met de brieven van 20 maart 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de toegekende waardedalingsvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Peiljaar en Atlasmodel
6. Eisers stellen dat het Instituut bij het berekenen van de waardedalingsvergoeding ten onrechte de WOZ-waarde met het peiljaar 2019 als uitgangspunt heeft genomen. Het Instituut zou moeten uitgaan van de ten tijde van de aanvraag meest recente WOZ-waarde. Dit is de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2021, met een waarde van € 293.000,-. Bij de aanvraag is eisers ook verzocht zelf de meest actuele WOZ-waarde te vermelden.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.1.
Omdat er bij de beoordeling van de aanspraken op vergoeding van de waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied Groningerveld sprake is van een groot aantal aanvragen, kunnen deze aanvragen niet allemaal individueel beoordeeld worden. Daarom heeft verweerder met behulp van deskundigen een model laten ontwikkelen om de waardedaling per woning vast te stellen. In een eerdere uitspraak heeft deze rechtbank verweerders keuze voor toepassing van het model van Atlas Research bij het bepalen van de waardedaling van woningen in het waardedalingsgebied in het algemeen voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar geacht. [1]
6.1.2.
Dit zogenoemde Atlasmodel sluit aan bij de WOZ-waarde van een woning op de peildatum 1 januari 2019. In het model zijn verkopen in de periode tussen 16 augustus 2012 en deze peildatum uit het aardbevingsgebied vergeleken met verkochte woningen elders in het land. Op deze manier is vastgesteld welk gedeelte van de waardedaling is veroorzaakt door de ligging van de woning in het aardbevingsgebied en welk gedeelte is veroorzaakt door andere factoren, zoals de economische crisis. Verder is rekening gehouden met de ligging van de woning en het aantal aardbevingen met een bepaalde sterkte in het gebied waar de woning is gelegen. Zo is per postcode bepaald hoeveel waardedaling daar is opgetreden.
6.1.3.
De rechtbank kan eisers niet volgen in hun standpunt dat niet van de peildatum van 1 januari 2019 had mogen worden uitgegaan. Op die peildatum is de modelmatige berekening van de waardedaling op grond van het Atlasmodel gebaseerd. De peildatum is één van de inputvariabelen waarmee de waardedaling wordt berekend. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van dit model in hun situatie tot onevenredige gevolgen leidt. Bovendien hebben eisers met de keuze om een aanvraag in te dienen bij het Instituut er impliciet mee ingestemd dat het modelmatige berekening op grond van het Atlasmodel zou worden gemaakt, nu dat de methode is waarmee het Instituut de waardedalingsvergoeding berekent. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eisers voeren verder aan dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat het Instituut bij verkoop uitgaat van de verkoopprijs. Die daadwerkelijke verkoopprijzen in 2022 liggen stukken hoger dan de WOZ-waardes van 2019. Ook als gekeken zou worden naar de WOZ-waardes van 2022 liggen de verkoopwaardes hoger. De rechtbank vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Instituut niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Niet in geschil is dat er feitelijk een verschil zit in de beoordeling van verkochte en niet-verkochte woningen, omdat het Instituut bij verkochte woningen de verkoopprijs als inputvariabele neemt en bij niet-verkochte woningen de WOZ-waarde. Echter, in beide gevallen is de doelstelling om de waarde van de woning op de peildatum zo goed mogelijk te benaderen. Het Instituut heeft met verwijzing naar het advies van de Adviescommissie, waarbij is uitgegaan van het advies van Calcasa en nadere informatie van de Waarderingskamer, gesteld dat de WOZ-waarde in het aardbevingsgebied in de betreffende periode niet structureel lager was dan de verkoopprijs van woningen in het gebied. De enkele verwijzing van eisers naar onder andere funda.nl en sites van verkoopmakelaars waar op staat dat de verkoopprijzen een stuk hoger liggen dan de WOZ-waardes, biedt onvoldoende grondslag voor het oordeel dat in betreffende periode wel sprake is van structureel hogere verkoopprijzen dan WOZ-waardes. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Finaal karakter waardedalingsvergoeding
8. Eisers zijn het niet eens met het finale karakter van de waardedalingsvergoeding. De verwachting is dat in de toekomst meer bevingen plaats zullen vinden en die kunnen een negatief effect hebben op de waarde van de woning.
8.1.
Ter zitting hebben eisers gesteld in het aanvraagformulier een voorbehoud te hebben gemaakt ten aanzien van de finale kwijting. Volgens eisers bestaat in het aanvraagformulier ruimte voor een toelichting en hebben zij bij die toelichting opgeschreven dat de aanvraag willen doen met een voorbehoud van de finale kwijting. Daarvan zouden zij foto’s hebben gemaakt. Zoals onder 3 en verder is beschreven, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen met betrekking tot deze stelling van eisers.
8.2.
De rechtbank overweegt dat uit de reactie van het Instituut van 8 december 2023 volgt dat er blijkens schermweergaven van de aanvraagformulieren in het geheel geen toelichting is opgenomen en dus ook geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de finale kwijting. Verder hebben eisers middels het plaatsen van het vinkje in het aanvraagformulier verklaard te begrijpen dat de vergoeding eenmalig en volledig is. Eisers hebben hier niet op gereageerd en dit standpunt dus ook niet betwist. De rechtbank stelt daarom vast dat niet is gebleken dat eisers een voorbehoud hebben gemaakt ten aanzien van de finale kwijting.
8.2.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van eisers dat mogelijke toekomstige bevingen een negatief effect kunnen hebben op de waarde van de woning als volgt. De goede en kwade kansen op toekomstige bevingen zijn blijkens de toelichting van het Instituut verdisconteerd in de toegekende waardedalingsvergoeding en de waardedalingsvergoeding wordt daarom éénmalig en finaal toegekend. Hiervan kan blijkens de Procedure en Werkwijze van het Instituut worden afgeweken indien na inwerkingtreding van die werkwijze bevingen optreden die van dien aard zijn dat die op 1 januari 2019 onvoorzienbaar geacht moesten worden én daaruit onvoorzienbare en substantiële prijseffecten voortvloeien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, [2] biedt deze bepaling eisers de mogelijkheid opnieuw een aanvraag in te dienen en daarin aan de orde stellen of de in beginsel eenmalige definitieve afwijzing nog wel redelijk is, gelet op de frequentie en/of zwaarte van aardbevingen of de onvoorzienbare gevolgen daarvan. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het finale karakter van waardedalingsvergoeding tot onevenredige gevolgen leidt. Bovendien hebben eisers met het indienen van een aanvraag bij het Instituut, zoals hiervoor overwogen, ingestemd met het finale karakter van de vergoeding. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten van 9 februari 2023 in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland 1 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2021:4668.
2.AbRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3218.