4.2Het geschil ziet op de vraag:
- of de onroerende zaak
in hoofdzaakis bestemd voor het houden van
openbarebezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard zoals omschreven in de kerkenvrijstelling, en
- of de heffingsambtenaar artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
Volgens eiseres moeten deze vragen bevestigend worden beantwoord, volgens de heffingsambtenaar niet. Het is aan eiseres om haar stellingen – gelet op de betwisting daarvan door de heffingsambtenaar – aannemelijk te maken.
Wordt aan het hoofdzaakcriterium voldaan?
5. Volgens eiseres wordt voor haar activiteiten weliswaar een bijdrage gevraagd, maar daarvoor geldt het zogenoemde dana-principe, gebaseerd op vrijgevigheid. Als iemand geen financiële bijdrage wil of kan doen, wordt diegene niet buitengesloten van deelname. Dat principe geldt volgens eiseres al vanaf haar oprichting, en dus ook op de waardepeildatum 1 januari 2021.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak (op de waardepeildatum) in hoofdzaak bestemd is voor openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard in de zin van de kerkenvrijstelling.
De heffingsambtenaar betwist dat het dana-principe per waardepeildatum 1 januari 2021 daadwerkelijk voor alle activiteiten van eiseres werd toegepast, omdat bepaalde activiteiten (de dinsdagochtendmeditatie, de jaargroepen en de retraites) betaalde activiteiten waren. De rechtbank constateert dat voor deze activiteiten inderdaad kosten worden vermeld in de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken van de website en nieuwsbrieven van eiseres. De rechtbank overweegt daarbij dat de heffingsambtenaar terecht stelt dat tot voor kort op de website van eiseres was vermeld dat sinds september 2023 alle activiteiten volgens het dana-principe plaatsvonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dit op de waardepeildatum ook van toepassing was. De enkele stelling van eiseres dat de bewoordingen op de website inmiddels zodanig zijn aangepast dat er geen verwarring meer kan bestaan over de vraag of voor de activiteiten moet worden betaald, vindt de rechtbank daartoe onvoldoende. Dit betekent dat de door de heffingsambtenaar genoemde betaalde activiteiten buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat in zoverre geen sprake is van
openbarebezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Uit het door eiseres meegestuurde overzicht van het gebruik van de onroerende zaak tussen juni 2021 en juni 2022, blijkt dat de drempel van 70% dan niet wordt bereikt.
Het betoog van eiseres dat de slaapkamers worden gebruikt om gesprekken in het verlengde van het mediteren te voeren en dat activiteiten zoals het gezamenlijk koken, het schoonmaken van het toilet en het onderhoud van de tuin in stilte geschieden en onderdeel van het mediteren uitmaken, vindt de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat daarmee (alsnog) het hoofdzaakcriterium wordt bereikt. Ook de stelling dat het urencriterium zoals dat in de westerse wereld van toepassing is, niet een-op-een toegepast kan worden op de tijdsbeleving die bijvoorbeeld het verblijf van een boeddhistische monnik teweegbrengt, kan niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarmee een te ruime opvatting aan het openbaarheidscriterium gegeven, die geen steun vindt in de wet.
De slotsom is dat niet aan het hoofdzaakcriterium is voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van schending van artikel 14 EVRM?
7. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar artikel 14 van het EVRM schendt door gelijke gevallen niet gelijk te behandelen. Volgens eiseres is in de laatste decennia een kentering gekomen in de manier waarop tegen het boeddhistische geloof wordt aangekeken. Zij wijst erop dat in België geen onderscheid wordt gemaakt tussen de van oudsher in West-Europa bestaande geloven en het boeddhisme, terwijl dat volgens haar in Nederland wel wordt gedaan, terwijl beide landen aan de Europese wet- en regelgeving moeten voldoen.