In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 oktober 2015, nr. BK-14/01399. De zaak betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/3347) met betrekking tot de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Liesveld (thans gemeente Molenwaard) voor het jaar 2012, betreffende de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q].
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard heeft hierop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.