ECLI:NL:RBNNE:2024:1569

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
LEE 23/228
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schuur in strijd met bestemmingsplan en beleidsnotitie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schuur met overkapping beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel had de vergunning geweigerd op basis van de beleidsnotitie Cultuurhistorische Inventarisatie en Waardenstelling Binnenstad & Centrumschil, alsook de welstandsnota. De rechtbank oordeelt dat de door eiser geplaatste schuur niet voldoet aan de eisen die op grond van het beleid zijn gesteld, zowel qua plaatsing als vormgeving. Eiser had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, maar deze werden door de rechtbank afgewezen. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geweigerd om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Meppel Centrumschil’. De rechtbank oordeelt dat het college bij de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toekomt en dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld. Eiser krijgt een schadevergoeding van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn en het college moet het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Zuidema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel, het college

(gemachtigde: mr. C. Hoeve en mr. G. Siebel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schuur met overkapping aan de [adres 1] te [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 1 februari 2021 geweigerd. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eiser is het college, onder aanvulling van de motivering, bij de weigering van de vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schuur met overkapping. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Totstandkoming van het besluit

6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
6.1.
Eiser is eigenaar van een woning aan de [adres 1] in [woonplaats] .
6.2.
Op 16 november 2020 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van de schuur met overkapping.
6.3.
Het college heeft de vergunning geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Meppel Centrumschil’ (hierna: het bestemmingsplan). Het college is niet voornemens om af te wijken van het bestemmingsplan omdat het college het niet wenselijk vindt om gebouwen te hebben in het zijerf dan wel de bestemming ‘tuin’.
6.4.
Op 1 december 2022 is het college met het bestreden besluit bij de weigering van de vergunning gebleven. Het bezwaar is, onder aanvullende motivering, ongegrond verklaard. Het college heeft aanvullend toegelicht dat sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse. Het college verwijst in dit verband naar een intern advies Ruimtelijke Ordening (RO) van 30 september 2021. Het bouwplan is gelet op het vorenstaande volgens het college in strijd met artikel 30.1, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 30.3, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan.
Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
7. Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond dat de omgevingsvergunning ten onrechte is geweigerd omdat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, ingetrokken. Die beroepsgrond behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Afwijking van het bestemmingsplan
8. Het college heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte niet expliciet is ingegaan op de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van eiser is dan ook gegrond.
9. Aangezien het college heeft toegelicht dat de motivering uit het bestreden besluit tevens moet worden opgevat als een weigering om een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, ziet de rechtbank aanleiding om – in het kader van finale geschilbeslechting – de overige beroepsgronden te bespreken.
10. Eiser betoogt dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd. Volgens eisers is het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Eiser voert aan dat in het achtererfgebied onvoldoende ruimte is om de schuur te realiseren, vanwege de aanwezige aanbouw. Het verplaatsen van de schuur één meter naar de aanbouw, heeft tot gevolg dat de luifel niet meer uitgeklapt kan worden. Eiser stelt bovendien dat er geen sprake is van aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. Zo tast de bebouwing het open karakter van de voor- en zijerven niet aan en is de schuur geplaatst achter de voorgevelrooilijn van huisnummer 11. De stelling van het college dat de bebouwing op het achtererf gesloopt kan worden, is in principe juist, maar het betreft een voorziening (slaapkamer en badkamer in de voormalige garage) die bedoeld is om de woning levensloopbestendig te maken. Aan deze voorziening zou nu een eind gemaakt moeten worden, terwijl de gemeente aan de andere kant juist het levensloopbestendig maken van woningen promoot.
10.1.
Eiser voert voorts aan dat de verwijzingen naar de beleidsnotitie Cultuurhistorische Inventarisatie en Waardenstelling Binnenstad Centrumgeschil (hierna: de beleidsnotitie) en de welstandsnota onvoldoende zijn om de weigering om af te wijken van het bestemmingsplan op te baseren. De beleidsnotitie waarnaar wordt verwezen ziet deels op vergunningvrije bouwwerken, en is dus niet van toepassing. Verder is het bouwwerk achter de voorgevelrooilijn gesitueerd, overeenkomstig de uitgangspunten van de beleidsnotitie. Voor zover niet aan het beleid wordt voldaan dient volgens eiser daarvan te worden afgeweken. Eiser voert aan dat er duurzame materialen zijn gebruikt en het bouwwerk past in de stijl van andere bouwwerken, zodat ook aan de welstandsnota wordt voldaan.
10.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het geen medewerking wil verlenen aan (buitenplanse) afwijking op basis van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze medewerking kan in de eerste plaats niet verleend worden, omdat er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, zoals uiteengezet in het interne advies van RO van 30 september 2021. In de tweede plaats kan medewerking niet verleend worden omdat dit zou leiden tot ongewenste precedentwerking. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8157.
11. Vast staat dat op het perceel van eiser het bestemmingsplan ‘Meppel-Centrumschil’ van toepassing is. Op het gedeelte van het perceel waar de schuur is gesitueerd, geldt de bestemming ‘tuin’. Een nadere aanduiding ‘bijgebouwen’ ontbreekt, zodat ter plaatse geen schuur met overkapping is toegestaan. Ook geldt de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3’, dat ter plaatse evenmin bouwwerken toestaat. Verder geldt op het perceel de gebiedsaanduiding ‘Cultuurhistorisch gebied – topklasse en hoog’. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
11.1.
De rechtbank overweegt dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
12. De rechtbank begrijpt het standpunt van het college zo dat het interne advies RO van 30 september 2021 dient als motivering van de weigering om (buitenplans) af te wijken van het bestemmingsplan.
Beleidsnotitie
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college, onder verwijzing naar het interne advies RO, heeft kunnen concluderen dat het bouwplan niet voldoet aan de beleidsnotitie. De rechtbank is van oordeel dat uit de beleidsnotitie volgt dat het perceel van eiser is gelegen in het ‘Gebied hoge kwaliteit’. Uit de aanbevelingen voor dit gebied volgt dat geen toepassing wordt gegeven aan de planologische afwijkingsmogelijkheden voor afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 4, van bijlage II, van het Bor, tenzij de cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit worden gerespecteerd. [2] Verder volgt uit de aanbevelingen dat bij niet volledig gesloten bouwblokken (tussenruimten tussen panden) geen of zeer ingekaderde mogelijkheden worden geboden tot bebouwing, buiten die van het vergunningvrij bouwen. Eventuele scheidingsconstructies moeten worden teruggelegd achter de voorgevelrooilijn en deze moeten worden vormgegeven in overeenstemming met de architectuur van het hoofdvolume. [3]
12.2.
In het interne advies RO is toegelicht dat het gaat om een bijgebouw in een tussenruimte tussen panden, dat mede dienst doet als scheidingsconstructie (tussen de percelen van nr. 9 en nr. 11)
.Het bijgebouw voldoet blijkens het advies niet aan de beleidsnotitie omdat het niet is vormgegeven in overeenstemming met de architectuur van het hoofdvolume. Verder voldoet het blijkens het advies niet omdat het niet is geïntegreerd in het totaalontwerp - het betreft immers een modern, voornamelijk in donker gekleurd hout, vormgegeven overkapping met schuur in combinatie met een hoofdgebouw in jaren ’30 stijl - of is niet opgericht in ‘overwegend traditioneel materiaalgebruik en detaillering met verfijnde expressie’. Ook is het bijgebouw niet ‘teruggelegd’ achter de voorgevelrooilijn van de woning aan de Prins Bernhardsingel 11.
12.3.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het bouwplan voor de voorgevelrooilijn is gelegen van de woning van eiser. Verder is niet in geschil dat de schuur ook dient als scheidingsconstructie tussen de woning van eiser en de naastgelegen woning.. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college kunnen concluderen dat de situering van het bouwplan niet voldoet aan de beleidsnota nu het vóór de voorgevelrooilijn van eisers woning is gelegen. Waarom het college verwijst naar de voorgevelrooilijn van nummer 11 is de rechtbank niet geheel duidelijk, maar dat doet er niet aan af dat het college heeft kunnen concluderen dat het bouwplan niet voldoet aan de beleidsnotitie reeds omdat het voor de voorgevelrooilijn van eisers woning is gelegen.
12.3.1.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts niet gemotiveerd bestreden dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de architectuur van het hoofdgebouw. De enkele stelling dat gebruik is gemaakt van duurzame materialen en het daarom in overeenstemming zou zijn met de architectuur van het hoofdgebouw, acht de rechtbank onvoldoende. De verwijzing naar de situatie op het perceel Oranjelaan 13 leidt niet tot een ander oordeel, nu het daar een bijgebouw betreft dat aan de achterzijde van een woning is gelegen en dat bijgebouw is uitgevoerd in een andere kleur en houtsoort.
12.4.
Anders dan eiser betoogt, is aanbeveling 7 uit de beleidsnotitie waar in het interne advies naar wordt verwezen, niet van toepassing op vergunningvrije bouwwerken. De rechtbank is van oordeel dat aanbeveling 7 ziet op het (niet) creëren van extra bouwmogelijkheden buiten de bestaande mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen. Ook dat betoog van eiser slaagt niet.
Vormgeving
12.5.
Voor zover eiser betoogt dat ten onrechte de welstandscriteria voor jaren ’30 woningen bij de beoordeling zijn betrokken, slaagt dat betoog niet. De rechtbank is met het college van oordeel dat de woning van eiser is gelegen in welstandsgebied ‘Waardering gebied 4 West jaren ‘30’. De rechtbank acht daarvoor van belang dat in de welstandnota per gebied specifieke criteria zijn vastgesteld. Het gebied waarvoor die specifieke criteria gelden, is steeds met een afwijkende kleur aangegeven op een kaart. Op de op pagina 126 van de Welstandsnota afgebeelde kaart – behorende bij het welstandgebied ‘Waardering gebied 4 jaren ‘30’ – is de woning van eiser gelegen in het donker gekleurde gebied. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat, hoewel de woning van eiser een jaren ’50 woning is, voormelde welstandscriteria van toepassing zijn. Eiser heeft niet gemotiveerd weersproken dat het bouwplan niet voldoet aan voormelde gebiedscriteria. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht geconcludeerd dat het bouwplan qua situering (voor de voorgevelrooilijn) en materiaalgebruik (donker gekleurd hout) niet voldoet aan de welstandscriteria. Het betoog faalt.
Precedentwerking
12.6.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van de omgevingsvergunning een onaanvaardbaar precedent schept, zodat geen reden is om van het beleid af te wijken. De rechtbank betrekt daarbij dat het college ter zitting – onweersproken - heeft gewezen op de reeds aanwezige schuurtjes bij woningen in de buurt en dat om die reden sprake is van een reële vrees voor precedentwerking. Het betoog van eiser slaagt niet.
12.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en kunnen weigeren van het bestemmingsplan af te wijken.
Gelijkheidsbeginsel
13. Eiser beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel. Eiser stelt in de eerste plaats dat bij de [adres 2] een vergunning is verleend voor een schuur in afwijking van het bestemmingsplan, omdat op het achtererf geen plaats was. Dat is bij eiser ook het geval. Daarnaast stelt eiser dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet ingegaan is op tijdens de hoorzitting genoemde gevallen, te weten de [adres 3] , [adres 4] [adres 5] en de [adres 6] . Ter zitting heeft eiser het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van [adres 7] ingetrokken, omdat dit valt buiten de omvang van het geschil.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet slaagt. Anders dan eiser betoogt is, zij het weliswaar summier, in het bestreden besluit ingegaan op de (voormelde) tijdens de hoorzitting genoemde adressen. Het college heeft bovendien ter zitting toegelicht dat op de genoemde percelen een ander planologisch regime geldt en voor deze bouwwerken geen omgevingsvergunning is verleend, zodat reeds daarom geen sprake is van gelijke gevallen. Dat is door eiser niet betwist. Wat betreft de [adres 2] is in het bestreden besluit vermeld dat deze bouwvergunning is verleend omdat, anders dan in het geval van eiser, in het geheel geen ruimte was achter de woning. Het college heeft ter zitting toegevoegd dat ook deze vergunning is verleend in onder een ander planologisch regime, en bovendien een ander wettelijk toetsingskader gold. Ook dat is door eiser niet gemotiveerd betwist.
Vertrouwensbeginsel
14. Eiser stelt dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat geen vergunning nodig was voor het plaatsen van de schuur. Eiser heeft bij de gemeente gemeld dat hij de schuur ging bouwen, maar op deze melding nooit een reactie gehad. Eiser meent dat het op de weg van de gemeente had gelegen om hem aan te geven dat voor het plaatsen van de schuur een vergunning nodig was.
14.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. De rechtbank is van oordeel dat eisers (onjuiste) veronderstelling dat er geen omgevingsvergunning voor het bouwwerk vereist was, is ontstaan door gesprekken met zijn buren en niet door toedoen van het college. Ter zitting heeft eiser namelijk toegelicht dat hij bij zijn buren informatie heeft gevraagd over de noodzaak om een omgevingsvergunning aan te vragen. Zijn buren hebben hem verteld dat geen omgevingsvergunning vereist was, maar dat eiser slechts een melding bij de gemeente hoefde te doen van zijn voornemen.
14.3.
De rechtbank kan uit het door eiser overgelegde afschrift van een schermafbeelding niet afleiden dat hij bij het college heeft gemeld dat hij een schuur zou gaan bouwen. Het betreft namelijk een onleesbaar stuk. Voor zover de melding is gedaan, kon eiser overigens, desgevraagd, niet beantwoorden welk vertrouwen hij aan het uitblijven van een reactie van het college op deze melding heeft ontleend. De rechtbank is van oordeel dat het enkele uitblijven van een reactie van het college op de vermeende melding onvoldoende is om aan te nemen dat jegens eiser vertrouwen is gewekt ten aanzien van het zonder omgevingsvergunning bouwen van een schuur. Het betoog faalt.
Overschrijding redelijke termijn
15. Eiser heeft tot slot verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
15.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014 [5] is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Die termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
15.2.
Het college heeft het bezwaarschrift van eiser ontvangen op 10 maart 2021. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met twaalf maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eiser toe te kennen bedrag € 1.000,-.
15.3.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van bezwaar heeft (afgerond) 21 maanden geduurd en heeft daarmee meer dan zes maanden in beslag genomen. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig toe te rekenen aan de bestuurlijke fase. De rechtbank zal het college daarom veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aangezien het college het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
16.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
16.2.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 1 december 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
º. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Bestemmingsplan Meppel - Centrumschil
Artikel 16.2.1
Op de tot ‘Tuin’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
(…)
bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
(…)
Artikel 30.1
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels, zodat:
a. kan worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
(…)

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:41.
2.Aanbeveling 30, pagina 75 van de Beleidsnotitie.
3.Aanbeveling 7, pagina 74 van de Beleidsnotitie.
4.Vlg. bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2673).