202106156/1/R2.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ell, gemeente Leudal,
en
de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.
Procesverloop
Op 31 maart 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal, onder verwijzing naar de door de raad op 21 mei 2019 aangenomen motie, besloten geen medewerking te verlenen aan de toekenning van een agrarisch bouwblok op het perceel aan de [locatie] te Ell.
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 februari 2021 heeft de raad het besluit van 12 januari 2021 bekrachtigd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Sinds 1997 heeft [appellant] aan de [locatie] in Ell een aspergebedrijf. Op die locatie worden in de omgeving geteelde asperges gewassen, gesorteerd en opgeslagen. Naast deze activiteiten wil [appellant] ook asperge-excursies organiseren. Daarnaast wil hij de loods uitbreiden en erfverharding om de loods aanleggen. Om dit te realiseren, is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. In de afgelopen jaren heeft [appellant] verschillende pogingen ondernomen om het bestemmingsplan gewijzigd te krijgen. Die pogingen zijn echter niet geslaagd, onder meer omdat buurtbewoners het niet eens zijn met de uitbreiding van het aspergebedrijf. In de door de raad aangenomen motie op 21 mei 2019 heeft hij het college opgedragen niet mee te werken aan toekenning van een bouwvlak en vast te houden aan het voornemen om het aspergebedrijf te verplaatsen. Hoewel [appellant] had ingestemd met de verplaatsing van het aspergebedrijf, wil hij bij nader inzien toch het aspergebedrijf voortzetten aan de [locatie].
Is het besluit bevoegd genomen?
2. [appellant] betoogt dat weliswaar in beginsel de raad bevoegd is om te beslissen op een verzoek tot vaststelling van een bestemmingsplan, maar dat in dit geval de eenvoudigste ruimtelijke procedure had moeten worden gevolgd om een door hem gewenste situatie te bereiken. Volgens [appellant] had het college daarom moeten beslissen op het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan op basis van de geldende wijzigingsbevoegdheid uit de beheersverordening "Buitengebied" van de gemeente Hunsel.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het bevoegde gezag is om een bestemmingsplan vast te stellen. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat het bestemmingsplan "Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016" geldend is en niet de beheersverordening "Buitengebied" van de gemeente Hunsel.
2.2. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen grond voor de stelling dat de raad niet bevoegd zou zijn om te beslissen over het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan. Het bestaan van een andere bevoegdheid van het college die, zoals [appellant] schetst, zou kunnen worden ingezet voor zijn situatie, doet aan de bevoegdheid van de raad niet af.
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Is het besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen?
3. [appellant] betoogt dat het besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, omdat nergens staat waarom uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de vaststelling van een wijziging van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Ook betoogt [appellant] dat het besluit op bezwaar niet op de juiste wijze en onzorgvuldig tot stand is gekomen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het besluit op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd. De locatie grenst namelijk aan een gebied, waarop de bestemming "Natuur" rust. Het is volgens de raad in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar om de locatie te bestemmen tot agrarisch bouwblok vanwege de milieuhygiënische effecten.
3.2. De Afdeling oordeelt dat hoewel de motivering niet zeer uitvoerig is, deze wel voldoende is om het besluit te dragen, mede gelet op de beleidsruimte die de raad toekomt bij het besluit om al dan niet een bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft zich daarbij redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat hij uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening het bestemmingsplan niet wenst te wijzigen door hieraan ten grondslag te leggen dat in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar is de locatie te bestemmen tot agrarisch bouwblok vanwege de milieuhygiënische effecten. Ook heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de locatie grenst aan een gebied, waarop de bestemming "Natuur" rust. Voor zover [appellant] betoogt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, oordeelt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat [appellant] niet inhoudelijk heeft onderbouwd waarom volgens hem daarvan sprake is. Dat heeft hij ook niet op de zitting gedaan.
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Is sprake van gerechtvaardigd vertrouwen?
4. [appellant] betoogt dat hij erop mocht vertrouwen dat het aspergebedrijf positief zou worden bestemd. De gemeente heeft immers verschillende keren ondubbelzinnige toezeggingen gedaan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij als bevoegd bestuursorgaan, nooit heeft toegezegd mee te werken aan wijziging van het bestemmingsplan om een agrarisch bouwblok toe te kennen aan de huidige locatie van het aspergebedrijf. De raad heeft bovendien op 6 februari 2018 besloten financieel bij te dragen aan de sanering en de sloop van het aspergebedrijf, en daarmee juist te kennen gegeven níet mee te willen werken aan een herziening van het bestemmingsplan.
4.2. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij of zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, volgt dat om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van overheidsfunctionarissen die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. 4.3. De Afdeling oordeelt dat [appellant] ten onrechte betoogt dat hij erop mocht vertrouwen dat het aspergebedrijf positief zou worden bestemd. De raad is het bevoegde bestuursorgaan en heeft nooit toegezegd mee te werken aan wijziging van het bestemmingsplan om een agrarisch bouwblok toe te kennen aan de huidige locatie van het aspergebedrijf. Hoewel het college wel heeft toegezegd in beginsel mee te zullen werken om het bestemmingsplan te wijzigen zodat [appellant] zijn aspergebedrijf kan uitbreiden, heeft het college daaraan steeds duidelijke voorwaarden verbonden, waaronder dat omwonenden zich hierin kunnen vinden en dat de Adviescommissie Agrarische Vestigingen een positief advies uitbrengt. Aan die voorwaarden is niet voldaan. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het college of de raad ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan dat het aspergebedrijf positief zal worden bestemd.
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
853