ECLI:NL:RBGEL:2015:8157

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2996
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een carport in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 december 2015 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaande carport op het perceel van eiser in [woonplaats]. De gemeente had op 17 november 2014 een omgevingsvergunning geweigerd, omdat de carport in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, dat voorschrijft dat voor de voorgevel van een hoofdgebouw geen bouwwerken hoger dan 1 meter zijn toegestaan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de carport vergunningvrij zou kunnen worden opgericht omdat deze in het achtererfgebied zou liggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de carport niet in het achtererfgebied is gelegen, aangezien deze zich voor de voorgevel van de woning bevindt. De rechtbank oordeelde dat de carport, die een bouwhoogte van 3 meter heeft, niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemeente niet onterecht heeft geweigerd om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat dit precedentwerking zou kunnen hebben voor andere aanvragen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning blijft bestaan. Eiser is in de proceskosten van het beroep vergoed, en de rechtbank heeft bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter B.J. Zippelius, met mr. E. Mengerink als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een carport op het perceel [locatie] te [woonplaats].
Bij besluit van 28 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, J. Bovendorp en ing. J. Stijf.
Ter zitting is door eiser naar voren gebracht dat op 2 september 2015 het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied [woonplaats]” ter inzage is gelegd, en dat op grond van dit bestemmingsplan meegewerkt zou kunnen worden aan het bouwplan.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting met twee weken geschorst om verweerder de mogelijkheid te geven om hierop te reageren.
Verweerder heeft bij brief van 22 september 2015 een reactie gestuurd naar de rechtbank. Eiser heeft hierop bij brief van 7 oktober 2015 gereageerd. Eiser heeft geen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Op 14 december 2015 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, J. Bovendorp en ing. J. Stijf.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 10 oktober 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een vrijstaande carport zonder wanden op het perceel [locatie] te [woonplaats], met een goothoogte van 2,4 meter, een bouwhoogte van 3 meter en een oppervlakte van 30 m².
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de carport in strijd is met de regels van het bestemmingsplan omdat vóór de voorgevel van het hoofdgebouw geen bouwwerken hoger dan 1 meter zijn toegestaan. Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, derde lid, van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat in het bestemmingsvlak nog mogelijkheden zijn voor de realisatie van een carport in overeenstemming met de planregels. Voorts wordt aangegeven dat terughoudend wordt omgegaan met het toestaan van bouwwerken voor de voorgevels van woningen gelet op de precedentwerking die hiervan uitgaat.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat in het primaire besluit het wettelijk kader niet juist is weergegeven omdat het bouwplan niet aan artikel 4, derde lid, van bijlage II Bor getoetst moet worden, maar aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II Bor. Verweerder heeft voorts overwogen dat de aanvraag dient te worden getoetst aan het recht zoals dat gold voor de wijziging van het Besluit omgevingsrecht op 1 november 2014. Omdat de aanvraag buiten de reikwijdte valt van artikel 4, eerste lid, onder b, van bijlage II Bor, zoals dat luidde voor 1 november 2014, had de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit de Wabo gevolgd dienen te worden. Dit gebrek heeft verweerder gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Daartoe overweegt zij als volgt.
Op 1 november 2014 is de wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (hierna: wet pChw) in werking getreden (Stb. 2013, 144), evenals het Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (hierna: het Besluit) (Stb 2014, 333).
Met deze wetswijziging zijn onder meer de bepalingen van bijlage II Bor gewijzigd door de omgevingsvergunningvrije bouwmogelijkheden uit te breiden en definities te wijzigen, zoals die van het begrip “achtererfgebied”.
De rechtbank overweegt dat het overgangsrecht van artikel 3.1. wet pChw of het overgangsrecht van artikel 8, derde lid, van het Bor niet van toepassing is op het voorliggende geval, zodat verweerder uit diende te gaan van de bepalingen in het Bor zoals deze luidden ten tijde van het bestreden besluit op 28 april 2015, en niet ten tijde van de aanvraag op 10 oktober 2014.
Voorts overweegt de rechtbank dat, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, geen rangorde bestaat tussen artikel 4, eerste en derde lid van bijlage II Bor. Hierdoor had de carport, die zowel aan te merken is als een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ook vergund kunnen worden op grond van artikel 4, derde lid, van bijlage II Bor. Omdat voor een afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4 bijlage II Bor de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd dient te worden, heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geconcludeerd dat hij de verkeerde voorbereidingsprocedure heeft gevolgd.
Het besluit ontbeert een deugdelijke motivering zodat het beroep gegrond is.
4. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
5. Eiser betoogt dat de carport vergunningvrij kan worden opgericht omdat de carport is gelegen in het achtererfgebied. Volgens eiser dient de gevel aan de noordoostzijde van de woning als voorgevel te worden aangemerkt. Dat volgt ook uit een in 2007 verleende vergunning voor de bouw van de woning en een schuur; daarin is de noordoostgevel als voorgevel aangemerkt. Deze gevel is gericht naar de Lohuizerveenweg ten noorden van de woning.
5.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Wabo, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt. De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II van het Bor.
Ingevolge artikel 2 van bijlage II Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II Bor, wordt onder achtererfgebied verstaan:
“erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen”.
5.2.
In de toelichting bij het Besluit (Stb. 2014, 333) wordt aangegeven dat voor het bepalen van de voorkant van het gebouw de in de jurisprudentie ontwikkelde lijn bruikbaar blijft, zodat primair dient te worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan wordt bepaald.
Ingevolge artikel 1.61 van het bestemmingsplan “Buitengebied/Buitengebied 4e partiële herziening” wordt onder “voorgevel” wordt verstaan:
“De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.”
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de zuidgevel van de woning terecht aangemerkt als de voorgevel van de woning, aangezien deze gevel is gekeerd naar de Tongerenseweg en het woonperceel grenst aan en ontsloten wordt door deze weg. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de woning is georiënteerd op de Tongerenseweg gelet op de situering van de inrit en het feit dat in de zuidgevel de toegangsdeur is opgenomen. De Lohuizerveenweg is gelegen op ongeveer 140 meter van de noordgevel van de woning, en tussen het perceel van eiser en de Lohuizerveenweg zijn een paardenbak, agrarische gronden en bos gelegen. Gelet hierop is geen sprake van de situatie dat het perceel met meerdere zijden aan een weg grenst. Dat verweerder de noordgevel in een bouwvergunning in 2007 als voorgevel heeft aangemerkt, doet daar niet aan af. Voor de uitleg van de voorschriften is immers bepalend hetgeen de planwetgever heeft bedoeld, en niet hoe verweerder in het verleden de voorschriften heeft uitgelegd. Dat de Lohuizerveenweg via de noordzijde van het perceel bereikbaar is via een andere (onverharde) inrit, doet daar ook niet aan af, aangezien dat niet maakt dat het gebouw (ook) gelegen is aan de Lohuizerveenweg.
Omdat de carport is voorzien aan de voorzijde van het hoofdgebouw is deze niet gelegen in het achtererfgebied. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de carport omgevingsvergunningvrij is. De rechtbank ziet in het betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
6. Eiser betoogt voorts dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en met de overige voorwaarden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Hiertoe voert eiser aan dat de carport is gelegen achter de voorgevel van de woning, aangezien in de bouwvergunning expliciet is aangegeven dat de noordgevel de voorgevel van de woning is. Indien verweerder bij vergunningverlening zou hebben bepaald dat de voorgevel naar de Tongerenseweg gericht zou zijn, dan was een ander bouwplan ingediend.
6.1.
Ingevolge artikel 11.2.4. van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied/Buitengebied 4e partiële herziening” mag de bouwhoogte van andere bouwwerken vóór de voorgevel van de woning en het verlengde ervan niet meer bedragen dan 1 meter, en in overige gevallen niet meer dan 2,5 meter.
In artikel 1.9 van de planvoorschriften wordt een “ander bouwwerk” gedefinieerd als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de carport door het ontbreken van wanden aangemerkt dient te worden als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. De bouwhoogte van de carport bedraagt 3 meter.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 5.3 is de carport gelegen vóór de voorgevel van de woning, zodat de bouwhoogte van het bouwwerk maximaal 1 meter mag bedragen. Gelet op de bouwhoogte van de carport heeft verweerder terecht overwogen dat de carport in strijd is met de planvoorschriften.
De rechtbank ziet in het betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
7. Eiser betoogt dat het bouwplan past binnen de regels van de bestemming “Wonen” van het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied”, dat op 2 september 2015 ter inzage is gelegd.
7.1.
Eiser heeft in de brief van 7 oktober 2015 bevestigd dat het ontwerp-bestemmingsplan de bouw van een carport niet toestaat indien deze is gelegen voor de voorgevel van een woning. De rechtbank ziet in het betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
8. Eiser betoogt dat de weigering om af te wijken van het bestemmingsplan niet deugdelijk is gemotiveerd. Hiertoe voert eiser aan dat de aangevraagde plek niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en reeds is verhard. Door het gemeentebestuur aangedragen alternatieve locaties zijn wel zichtbaar van de openbare weg en onverhard. Verweerder had in de belangenafweging behoren te betrekken dat verweerder in het verleden twee maal de noordgevel als voorgevel heeft aangemerkt. Er is in dit opzicht sprake van schending van het vertrouwensbeginsel.
8.1.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2o, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4, eerste of derde lid, van Bijlage II Bor is verweerder bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de carport. Deze beslissing is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, waarbij de rechter zich bij de toetsing moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
8.2.
Verweerder heeft overwogen dat hij niet wenst af te wijken van het bestemmingsplan om precedentwerking – voor wat betreft bouwen voor de voorgevel - te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze overweging in redelijkheid aan de weigering ten grondslag heeft kunnen leggen. Anders dan eiser is de rechtbank daarbij van oordeel dat er geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel nu niet gesteld of gebleken is dat verweerder een toezegging heeft gedaan dat de carport op de beoogde locatie mocht worden gebouwd. Dat in de bouwvergunning uit 2007 de noordgevel is aangemerkt als voorgevel doet daar niet aan af. Hierin is immers geen toezegging vervat voor de bouw van de carport.
De rechtbank ziet in het betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
9. Eiser betoogt dat de weigering een omgevingsvergunning te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat in andere situaties wel voor de voorgevel bouwwerken zijn toegestaan. Hiertoe verwijst eiser naar bouwwerken op de percelen Tongerenseweg 125, Paalbeekweg 2, Hanendorperweg 119 en Apeldoornseweg 76, alsmede naar bouwwerken aan de Heerdersweg en de Adelaarsweg.
9.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat aan de Tongerenseweg 125 bij het “Ribhouse Texas” sprake is van een veranda binnen een horecabestemming, en dat er op het perceel Paalbeekweg 2 sprake is van een overkapping met één wand die niet voor de voorgevel is gesitueerd. Verweerder heeft voorts ter zitting aangegeven dat op de percelen Apeldoornseweg 76 en Paalbeekweg 2 recentelijk een overkapping is gerealiseerd, waarvan wordt onderzocht of deze vergunningvrij zijn, en of deze gelegaliseerd kunnen worden. De bouwwerken aan de Heerdersweg en de Adelaarsweg zijn volgens verweerder gelegen op bouwpercelen met een andere bestemming dan “Wonen”.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat er geen sprake is van gelijke gevallen, zodat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank ziet in het betoog geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
10. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder met de hiervoor weergegeven motivering de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Gelet daarop zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand laten.
11. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten zoals deze zijn opgekomen tot en met de eerste zitting. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Voor de vergoeding van de kosten die nadien zijn gemaakt bestaat geen aanleiding aangezien de daarop betrekking hebbende werkzaamheden niet hebben bijgedragen aan de beoordeling van het geschil.
12. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 167 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 980;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.