ECLI:NL:RBNNE:2024:1485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
18.208396.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een nepbom bij een ziekenhuis, met gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, en brandstichting. De verdachte had op 19 augustus 2023 een gele plastic tas bij de hoofdingang van een ziekenhuis in Emmen geplaatst. In deze tas bevond zich een basketbal met daaraan bevestigd een drietal flesjes met kleurloze vloeistof, elektriciteitskabels en verschillende briefjes met bedreigende teksten. De rechtbank oordeelde dat dit voorwerp de suggestie van een explosief wekte en dat het gedrag van de verdachte voldoende vrees bij omstanders en personeel van het ziekenhuis kon aanjagen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet de intentie had om te bedreigen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bevoegdheid van de indiener niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.208396.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 april 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1983 te [geboorte plaats] ,
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2023 te Emmen, patiënten, medewerkers en omstanders van het [instelling] [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat en/of brandstichting, door bij de hoofdingang van het [instelling] een gele plastic tas van de Jumbo met daarin een basketbal met daaraan vast een elektriciteitskabel(s) en flesjes met kleurloze vloeistof, althans een nepbom, met daarop o.a. de tekst corrupt personeel kankermaffia" en/of "onschuldig vernageld door artsen + maffia" en/of "opgegeven op [naam] " te plaatsen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op bedreiging gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte van de ten laste gelegde bedreiging moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om iemand te bedreigen. De raadsvrouw heeft daarnaast betoogd dat ook de redelijke vrees die vereist is voor een strafbare bedreiging ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 5 april 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op vrijdag 18 augustus 2023 een gele Jumbo-tas bij de hoofdingang van het [instelling] neergezet.
Daarin had ik een bal gedaan die met een elektriciteitsdraad was vastgemaakt aan 3 flessen met vloeistof.
Ook had ik meerdere briefjes bevestigd op de bal.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie Noord Nederland metonderzoeksnummer PL0100-2023220006, opgemaakt en gesloten op 23 augustus 2023 door verbalisant [verbalisant] , inhoudend:
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 9 e.v. van het procesdossier, inhoudend als verklaring van aangever [naam] namens [instelling] , [adres] :
Afgelopen vrijdag 18 augustus 2023 om 23:00 uur kwam ik aan op mijn werklocatie in het [instelling] , gevestigd aan de [adres] . Ik ben werkzaam als centralist/beveiliger in dit [instelling] en kwam hier om mijn nachtdienst te draaien. Ik kwam aan bij mijn werk en zag bij de hoofdingang een gele Jumbo tas staan. () ()
Ik liep naar de tas en pakte deze op om de inhoud van de tas in het licht te kunnen bekijken. (...) Ik zag een basketbal, elektriciteitskabel en een hoop briefjes. Ik zag dat aan de basketbal drie flesjes voorzien van kleurloze vloeistof vast zaten. Ik zag dat aan deze flesjes met groen/geel isolatietape elektriciteitskabels vastzaten. Ik zag ook dat de briefjes vastgeplakt zaten aan de basketbal. Ik zag dat er tekst op de briefjes stond. Ik zag dat op een briefje stond: Geef je aan bij de politie. Ik zag nog een briefje met daarop: Mij als onschuldig persoon slopen. () En er was nog een briefje waar onder andere kankermaffia onder geschreven stond. ()
Hierop heeft mijn collega [naam] de politie in kennis gesteld. (...) Ik ben samen met mijn collega [naam] naar buiten gelopen en heb de omgeving van de tas afgezet en heb mensen gesommeerd te vertrekken. Mijn collega [naam] heeft van binnenuit het [instelling] gesloten zodat niemand er meer in of uit kon via de hoofdingang.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het tenlastegelegde
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat en/of brandstichting, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkenen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat - in dit geval - een bom zou ontploffen dan wel brand zou ontstaan. (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659) en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het aanjagen van die vrees was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).
Verdachte heeft een basketbal met daaraan bevestigd een drietal flesjes met vloeistof, kabels en een hoop briefjes in een plastic tas bij de ingang van het [instelling] neergezet op een plek waarvan hij wist dat deze zichtbaar was voor de cameras.
Naar het oordeel van de rechtbank wekt een dergelijk samenstel van voorwerpen ontegenzeggelijk de suggestie van een explosief voorwerp en was het daarmee naar objectieve maatstaven redelijkerwijs geschikt om bij het personeel van het [instelling] , patiënten of andere bezoekers vrees aan te jagen dat zij het slachtoffer zouden kunnen worden van een ontploffing of een brand. Eén en ander blijkt ook wel uit de grootschalige inzet van politie en andere hulpdiensten als reactie op het aantreffen van het voorwerp. Hieraan doet niet af dat zich in de tas (en dus niet van buitenaf zichtbaar) een briefje bevond waar het woord NEP op was geschreven, waarbij de rechtbank overigens opmerkt dat dit woord niet los was opgeschreven, maar in samenhang stond met allerlei andere teksten.
De rechtbank overweegt voorts dat het verdachte wellicht vooral te doen was om aandacht te krijgen, maar dat de wijze waarop hij dit heeft willen bewerkstelligen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is geweest op het aanjagen van vrees dat het niet anders kan dan dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2023 te Emmen, patiënten, medewerkers en omstanders van het [instelling] [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat en brandstichting, door bij de hoofdingang van het [instelling] een gele plastic tas van de Jumbo met daarin een basketbal met daaraan vast een elektriciteitskabel(s) en flesjes met kleurloze vloeistof, met daarop o.a. de tekst corrupt personeel kankermaffia en onschuldig vernageld door artsen + maffia en/of opgegeven op [naam] te plaatsen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en met brandstichting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (3 dagen).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland van 22 augustus 2023 en 28 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door een nepbom te plaatsen bij de ingang van het [instelling] . Dit is een ernstige feit dat leidt tot angst en onrust bij de betrokken slachtoffers en in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Uit de meest recente rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat verdachtes psychosociaal functioneren ten grondslag heeft gelegen aan het delict. Verdachte is vanaf 2017 in behandeling gekomen in het [instelling] , wegens een kwaadaardige tumor. De behandelingen zouden naar zijn idee niet goed zijn gegaan waardoor hij bijna het leven heeft verloren. Verdachte zou hierdoor zijn getraumatiseerd. Hij heeft klachten bij het [instelling] ingediend maar kreeg geen gelijk van de klachtencommissie.
Verdachte is doorverwezen naar de GGZ voor traumabehandeling in verband met vermoeden van het bestaan van het PIC-syndroom. Verdachte zou door de GGZ zijn gediagnosticeerd met een psychische stoornis door een somatische aandoening. Verdachte heeft sinds onderhavige verdenking contact gezocht met de huisarts en heeft sindsdien gesprekken bij de praktijkondersteuner huisarts (POH).
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de reclassering geadviseerd om een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte ontvangt op dit moment hulpverlening; hij heeft gesprekken bij de POH en is onder behandeling bij de GGZ. Volgens de POH is de ingezette hulpverlening voldoende. De reclassering ziet geen noodzaak om met reclasseringsinterventies de risicos (verder) te beperken.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet wenselijk vanwege de problemen op het gebied van psychosociaal functioneren en de fysieke beperkingen van verdachte.
De problemen op het gebied van het psychosociaal functioneren van verdachte zijn -hoewel niet nader onderzocht- voor de rechtbank aanleiding om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Gezien de ernst van het feit is een strafoplegging op zijn plaats.
De rechtbank is in dit geval, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
De voorwaardelijke gevangenisstraf is vooral bedoeld als een stevige waarschuwing aan het adres van verdachte zodat verdachte, als hij zich niet gehoord voelt, hulp zoekt, en niet nogmaals overgaat tot impulsieve acties die tot strafbare feiten leiden.
[naam] heeft zich namens [instelling] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.013,22 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [instelling] niet-ontvankelijk te verklaren nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het vereiste uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Daardoor is niet duidelijk of de voorzitter van de raad van bestuur bevoegd is om een volmacht te verlenen. Subsidiair wordt de vordering betwist. Er wordt gesteld dat extra inzet van het personeel noodzakelijk was. Dit wordt echter niet onderbouwd. Bij gebreke van onderbouwing verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Het op 26 januari 2024 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoek tot schadevergoeding is ingediend en ondertekend door [naam] . Uit bijlage 2 bij het verzoekschrift blijkt dat [naam] door [naam] , voorzitter raad van bestuur, is gevolmachtigd om [instelling] te vertegenwoordigen in onderhavige strafzaak. Niet is bijgevoegd een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat dat genoemde voorzitter van de raad van bestuur bevoegd is om een volmacht te verlenen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat [naam] bevoegd was tot indiening van het verzoek tot schadevergoeding namens de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de vordering van intstantie niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2024.