ECLI:NL:RBNNE:2024:147

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/17/187720 / HA ZA 23-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling eigendom van schepen en onrechtmatige ingebruikname

In deze zaak vordert de curator van Jetten Yachting B.V. dat de rechtbank vaststelt dat de schepen met de nummers JE41A11, JE41A12 en JE41A14 eigendom zijn van Jetten en dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld door deze schepen zonder recht of titel in gebruik te nemen. De procedure is gestart na het faillissement van Jetten Yachting B.V., waarbij de curator stelt dat de eigendom van de schepen nooit rechtsgeldig is overgedragen aan [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige levering heeft plaatsgevonden, omdat de eigendomsoverdracht niet is vastgelegd in een notariële akte en de voorwaarden voor eigendomsoverdracht niet zijn nageleefd. De curator heeft bewijs geleverd dat de schepen in de faillissementsboedel vallen, terwijl [A] betoogt dat hij eigenaar is geworden door feitelijke levering. De rechtbank oordeelt dat de eigendom bij Jetten is gebleven en dat de schepen dus tot de faillissementsboedel behoren. De rechtbank heeft [A] veroordeeld tot het afgeven van de schepen aan de curator en tot schadevergoeding voor de onrechtmatige ingebruikname. De vorderingen van de curator zijn toegewezen, met uitzondering van de subsidiaire vorderingen die niet aan de orde kwamen omdat de eigendom niet was overgedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/187720 / HA ZA 23-20
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van
MR. CHRISTIAN GEFFROY Q.Q.,
handelend in de hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JETTEN YACHTING B.V.
te Sneek,
eisende partij,
hierna te noemen: de Curator,
advocaat: mr. M. Dijkstra te Heerenveen,
tegen
[A],
te [woonplaats] ( [-] ) (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [A] ,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juli 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 januari 2017 is een overeenkomst gesloten tussen Jetten Yachting B.V. (hierna: Jetten) en [A] betreffende de bouw door Jetten van diverse schepen voor [A] (hierna: de Overeenkomst). Het ging om de bouw van onder andere de schepen met nummer JE41A11 (hierna: de A11), JE41A12 (hierna: de A12) en JE41A14 (hierna: de A14) (gezamenlijk hierna te noemen: de Schepen) voor een door [A] te betalen bedrag van € 277.000,00 per schip exclusief nader te bepalen kosten. Op de Overeenkomst zijn de (Duitstalige) NJI-leveringsvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.2.
In de Overeenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
"
Sicherheitsleistung
Als Sicherheit können die Yachten, während der Bauzeit, in dem Niederländischen Yachtsregister "Kadaster" auf Nahmen, und Kosten, des Auftraggeber eingetragen werden.
Lieferung
Ohne zusätzliche Arbeiten erfolgt die Lieferung von den Yachten, ab Werft in den Niederlanden, am 1. März 2018."
Verder is in de overeenkomst bepaald dat de koopsom van € 277.000,00 per schip dient te worden betaald in termijnen die afhankelijk zijn gesteld van de voortgang van de bouw van het schip. Nadat 95% van de koopsom is betaald, dient de resterende 5% te worden voldaan "24 Stunden vor Abnahme".
2.3.
In de algemene voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
"
Artikel 6: Risikoübergang
6.1
Die Lieferung erfolgt ab Fabrik, "ex works", Niederlassungsort des Auftragnehmers, gemäss Incoterms 2010. Das Risiko der Sache geht zu dem Zeitpunkt über, an dem der Auftragnehmer dem Auftraggeber diese Sache nach Inbetriebnahme (…) zur Verfügung stellt.
Artikel 10: Übergabe der Arbeiten
10.1
Die Arbeiten/das Schiff gelten/gilt als übergeben, wenn:
(…)
b. der Auftraggeber die Arbeiten/das Schiff in Gebrauch genommen hat. (…)”.
Artikel 17: Sicherheiten
(…)
17.2
Der Auftragnehmer bleibt der Eigentümer der gelieferten Sachen, solange der Auftraggeber:
a. mit der Erfüllung seiner Verpflichtungen aus diesem Vertrag oder anderen Verträgen im Verzug ist oder in Verzug geraten wird;
(…)
17.3
Solange die gelieferten Sachen vom Eigentumsvorbehalt erfasst werden, darf der Auftraggeber diese ausserhalb seiner üblichten Betriefsführung nicht belasten oder veräussern.
17.4
Der Auftragnehmer darf die gelieferten Sachen zurückholen, nachdem er seinen Eigentumsvorbehalt geltend gemacht hat. Der Auftraggeber wird daran ohne Einschränkung mitwirken.
(…)
17.6
Wenn der Auftraggeber, nachdem der Auftragnehmer ihm die Sachen vertragsgemäss geliefert hat, seine Verpflichtungen erfüllt hat, lebt der Eigentumsvorbehalt in Bezug auf diese Sachen wieder auf, wenn der Auftraggeber seine Verpflichtungen aus einem später geschlossenen Vertrag nicht erfüllt.
17.7
Abweichend von den Bestimmungen der vorstehenden Absätze dieses Artikels bemüht sich der Auftragnehmer, bei der Eintragung ins Schiffsregister mitzuarbeiten, wenn der Auftraggeber in schriftlicher Form ausdrücklich darum ersucht, unter anderem under der Bedingung, aber nicht beschränkt auf diese, dass für die Zahlung des durch den Auftraggeber geschuldeten Betrags eine ausreichende ersatzweise Sicherheit gestellt wird, und zwar nach dem Ermessen des Auftragnehmers.
17.8
Kommt der Auftraggeber seinen Verpflichtungen nicht nach, obwohl das Schiff oder der Schiffsrumpf bereits ins Schiffsregister eingetragens ist, ist er verpflichtet, bei der Streichung dieser Eintragung ohne Einschränkung mitzuwirken. Eventuell damit verbundene Kosten gehen auf Rechnung des Auftraggebers. (…)”.
2.4.
Op 15 maart 2018 heeft Jetten een zogenaamde ‘Verklaring schip in aanbouw’ afgegeven voor de Schepen. In de ‘Verklaring schip in aanbouw’ heeft Jetten het volgende, voor zover van belang, verklaard:
“(…)
Het hieronder genoemde vaartuig is momenteel in aanbouw op onze werf te Sneek.
(…)
Het vaartuig is in aanbouw in opdracht van;
[A] (…)”.
2.5.
Op 16 maart 2018 zijn de Schepen ingeschreven in het register van het Kadaster, met vermelding van [A] als eigenaar. In het aanvraagformulier voor de teboekstelling van een schip staat vermeld, voor zover van belang, dat de eigendom van de eigenaar op het schip uit één of meer van de volgende bewijsstukken blijkt, waarna een opsomming volgt waarin ook de "Verklaring van in aanbouw zijn" wordt genoemd. Op de website van het kadaster (www.kadaster.nl) staat als toelichting bij de teboekstelling van een schip, voor zover van belang, vermeld:
"Is uw boot of schip in aanbouw? Registratie in onze openbare registers maakt u niet automatisch eigenaar. De eigendomsoverdracht moet u vastleggen in het contract met de werf".
2.6.
Per e-mail van 16 maart 2018 heeft de Bestuurder aan [A] meegedeeld dat de A14 nog bij onderaannemer Mast Jachtschilders B.V. ligt, dat er nog werkzaamheden aan de A11 en de A12 moeten worden verricht en dat Jetten beide Schepen tegen betaling door [A] van een bedrag van € 86.608,00, waarvan € 27.700,00 de laatste termijn betreft, kan afbouwen.
2.7.
Op 20 maart 2018 heeft de bestuurder van Jetten, de heer [B] (hierna: de Bestuurder, ook wel [B] ) overleg met de accountant gehad in verband met financiële problemen van Jetten die onder meer bleken uit de op 1 maart 2018 (in concept) opgestelde jaarcijfers. Vanwege de penibele financiële situatie van Jetten is de Bestuurder in maart/april 2018 met opdrachtgevers, waaronder [A] , in overleg getreden.
2.8.
Op 23 maart 2018 hebben partijen per e-mail met elkaar gecorrespondeerd over de voortgang van de bouw aan de Schepen en de betalingen die hiervoor gedaan moeten worden. De Bestuurder heeft aangegeven dat de productie langzamerhand stil komt te liggen en dat er zonder betaling niet verder gewerkt kan worden. [A] heeft hierop gereageerd dat hij de leveranciers direct wil betalen maar dat hij vragen heeft over de kantoorkosten en verwijst de Bestuurder naar de heer [C] van Babro Yachting/FNMA Charters (hierna: [C] ) voor verder contact over de kwestie. Per e-mail van 26 maart 2018 heeft de Bestuurder aan [A] meegedeeld dat een van de leveranciers, [D] , de A11 onder zich houdt en in beslag heeft genomen, omdat er niet betaald wordt.
2.9.
Per e-mail van 29 maart 2018 met als onderwerp "Übertragung des Eigentums" heeft de heer [E] , administrateur bij Jetten (hierna: [E] ) drie addenda aan [A] gestuurd die betrekking hebben op de eigendomsoverdracht van de Schepen (hierna: de addenda).
2.10.
Op 30 maart 2018 heeft een van de schuldeisers van Jetten het faillissement van Jetten aangevraagd.
2.11.
[C] heeft de ontvangst van de addenda op 29 maart 2018 bevestigd en per e-mail van 3 april 2018 een vraag over “de eigendomsoverdracht” aan [E] gesteld, waarop [E] dezelfde dag heeft geantwoord. Vervolgens heeft [E] dezelfde dag
- 3 april 2018 - drie gewijzigde versies van de addenda naar [C] en [A] gestuurd. Op 4 april 2018 heeft [C] de ontvangst van de addenda bevestigd. Op enig moment hierna zijn de drie addenda ondertekend geretourneerd aan Jetten. In de addenda, die als titel hebben "Addendum bei Bauvertrag Übertragung des Eigentums von ein Yacht im Bau", is voor zover hier van belang, vermeld dat de overeenkomst van 25 januari 2017 en de algemene voorwaarden het uitgangspunt zijn en dat [A] van ieder schip nog niet het volledige bedrag heeft voldaan. Voorts is in artikel 1 lid 2 van de Addenda bepaald dat partijen overeenkomen dat de levering ex artikel 3:92 BW zal plaatsvinden:
"Die Lieferung bzw. Eigentumsübertragung erfolgt unter der in 3:92 des niederländischen Bürgerlichen Gesetzbuches genannten aufschiebenden Bedingung, dass der Kunde seine Verpflichtungen aus dem Vertrag rechtzeitig und vollständig erfüllt hat".
2.12.
Op 20 april 2018 is een 3-partijenovereenkomst getekend tussen Jetten, [D] en [A] (hierna: de 3-partijenovereenkomst). In de 3-partijenovereenkomst is, voor zover van belang, vermeld dat [A] de bezitter is van de A11, die op dat moment bij [D] staat. Overeengekomen wordt dat [D] het schip zal vrijgeven aan [A] op voorwaarde dat [A] het openstaande saldo voldoet dat ziet op verrichte werkzaamheden aan het schip.
2.13.
Op 24 april 2018 is de faillissementsaanvraag van Jetten inhoudelijk behandeld. Op 8 mei 2018 is de voorlopige surseance uitgesproken en op 22 mei 2018 is de voorlopige surseance omgezet naar een faillissement.
2.14.
Op 31 mei 2018 heeft de Bestuurder het volgende, voor zover van belang, schriftelijk verklaard:
"In februari 2018 ging ik in gesprek met (…) financierder van de bouw van de (…) dat er een budget overrun was op de boot van (indicatief) 250.000. Na deze horde te hebben genomen zijn we in maart met alle klanten in gesprek gegaan vanwaar de bouw van hun boten verliesgevend was. (…)
Alle klanten werden aldus geconfronteerd met meer te betalen dan contractueel was overeengekomen. Alle klanten waren hier in meer of mindere mate toe bereid, maar wilde dan wel extra zekerheid. Ze wilde wel betalingen doen, maar dan wel aan hun boot besteed en niet op de grote hoop belandend, zoals dat voorheen altijd ging. Alle klanten wilden een overdracht/levering van hun boot zoals op dat moment de staat van de boot was. Dit werd geregeld in een addendum waarbij de meeste klanten ook een jurist of advocaat in de arm namen om de documenten hiertoe zekerheid te verschaffen over het eigenaarschap van hun boot. (…)
De bedoeling was dus dat de boot geleverd werd aan de klant. In onze standaard bouwovereenkomst staat dat de klant zijn boot kan laten registreren in het Kadaster. Wij hebben ons nooit gerealiseerd dat de volgorde hierin niet correct was, dan was namelijk eerst geleverd en dan geregistreerd.".
2.15.
Op 5 juni 2018 heeft [E] het volgende, voor zover van belang, schriftelijk verklaard:
"Zoals besproken is het uitgangspunt in de bouwcontracten altijd geweest een vorm van zekerheid aan de klant te verstrekken, niet om het schip of bouwmaterialen te leveren.
(…)
Alleen, zoals wij nu weten, is ook hierin de volgorde niet juist (eerst Kadaster en dan levering) of de CP-levering had via de notaris moeten plaatsvinden. (…)".

3.Het geschil

3.1.
De Curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat de Schepen eigendom zijn van Jetten;
Subsidiair:
II. voor recht verklaart dat de overdracht van de Schepen aan [A] in strijd is met artikel 42 Fw, althans artikel 47 Fw;
III. voor recht verklaart dat de rechtshandelingen tot overdracht van de Schepen aan [A] op grond van artikel 42 Fw, althans artikel 47 Fw, zijn vernietigd en dat de Schepen tot de faillissementsboedel behoren;
Zowel primair als subsidiair:
IV. voor recht verklaart dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door de Schepen zonder recht of titel in gebruik te nemen en dat hij is gehouden om de ontstane schade aan de Curator te vergoeden:
V. [A] gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor de uitschrijving van de Schepen op zijn naam uit de openbare registers van het Kadaster en een bewijs van die uitschrijving binnen genoemde termijn per e-mail te sturen naar [emailadres] ;
VI. [A] gebiedt de Schepen binnen zes weken na betekening van dit vonnis in Nederland af te geven aan de Curator:
VII. [A] veroordeelt tot betaling van een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [A] met het bepaalde in V. en VI. geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum van € 1.000.000,00;
VIII. [A] veroordeelt tot vergoeding van de schade als gevolg van de onrechtmatige ingebruikname van de Schepen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
En voorwaardelijk, te weten voor zover de Schepen zich niet meer onder [A] bevinden en/of [A] niet in staat is om de Schepen aan de Curator af te geven:
IX. voor recht verklaart dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door de Schepen zonder recht of titel in gebruik te nemen en de Schepen uit zijn macht te laten geraken en dat [A] is gehouden om alle als gevolg daarvan ontstane schade aan de Curator te vergoeden;
X. [A] veroordeelt tot vergoeding van de onder IX. genoemde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
En voorts in alle gevallen:
XI. [A] veroordeelt tot betaling aan de Curator van de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening binnen voornoemde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van het verzuim.
3.2.
[A] voert verweer. [A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Curator in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De zaak heeft internationale aspecten, omdat [A] in Duitsland woont. De rechtbank zal daarom eerst ambtshalve toetsen of zij rechtsmacht heeft. De Curator doet een beroep op de in de toepasselijke algemene voorwaarden opgenomen forumkeuze voor de Nederlandse rechter. De Curator beroept zich primair op de tussen Jetten en Schultz gesloten overeenkomst en het daarin opgenomen eigendomsvoorbehoud. De vraag of de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van de Curator kennis te nemen, dient gelet op de inhoud van het geschil te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (eu) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo 2012) die rechtstreeks verbindend en toepasselijk is in Nederland en Duitsland. De gemaakte forumkeuze is niet strijdig met de artikelen 15, 19 en 23 EEX-Vo 2012 en maakt geen inbreuk op de bevoegdheid van de gerechten die krachtens art. 24 EEX-Vo 2012 bij uitsluiting bevoegd zijn. Het forumkeuzebeding voldoet daarbij aan de materiële vereisten van art. 25 lid 1 EEX-Vo 2012. Bovendien is [A] in de procedure verschenen zonder verweer te voeren ter zake van de bevoegdheid. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd kennis te nemen van de primaire vorderingen van de Curator. Ook ten aanzien van de subsidiaire vorderingen van de Curator is deze rechtbank bevoegd. Niet alleen is er voldoende samenhang met de primaire vordering, ook op basis van de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria [1] is deze rechtbank (exclusief) bevoegd om kennis te nemen van de vordering van de Curator uit hoofde van verhaalsbenadeling.
4.2.
In de algemene voorwaarden is een expliciete rechtskeuze voor Nederlands recht opgenomen, zodat op de rechtsverhouding tussen partijen op grond van artikel 3 lid 1 van de Rome I verordening (Verordening EG nr. 593/2008) Nederlands recht van toepassing is. Uit art. 10:128 lid 1 BW volgt dat voor zover de Schepen zijn geleverd onder eigendomsvoorbehoud, de goederenrechtelijke gevolgen hiervan worden beheerst door Nederlands recht nu alsdan geldt dat levering heeft plaatsgevonden in Nederland
Eigendomsoverdracht?
4.3.
De kern van het geschil tussen partijen is de vraag wie eigenaar is van de Schepen. Volgens de curator is de eigendom van de Schepen bij Jetten gebleven, zodat zij in de faillissementsboedel vallen. [A] betwist dit. Volgens [A] is de eigendom van de Schepen aan hem overgedragen, zodat hij eigenaar is geworden.
4.4.
Ingevolge artikel 3:84 BW is voor een eigendomsoverdracht behalve een geldige titel een leveringshandeling nodig, die wordt verricht door iemand die bevoegd is om over het goed te beschikken. Niet in geschil tussen partijen is dat de Schepen vóór 16 maart 2018 roerende zaken/niet-registergoederen waren, die ingevolge artikel 3:90 BW moeten worden geleverd door aan de verkrijger het bezit te verschaffen. Bezitsverschaffing kan plaatsvinden door een feitelijke handeling waarmee de macht over het goed wordt verschaft maar ook door een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling (artikel 3:115 BW).
4.5.
De Curator heeft zijn standpunt - samengevat - als volgt onderbouwd. Er is nooit sprake geweest van een rechtsgeldige levering van de Schepen, zodat de eigendom ervan niet is overgedragen. Desalniettemin houdt [A] (zonder recht of titel) de Schepen onder zich. Vanaf het moment van de teboekstelling in het Kadaster op 16 maart 2018 zijn de Schepen een registergoed geworden. Nadien zijn de schepen niet overgedragen nu de voor overdracht van registergoederen vereiste notariële akte ontbreekt. Vóór 16 maart 2018 heeft evenmin levering van de Schepen plaatsgevonden. Voor zover al levering zou hebben plaatsgevonden heeft dit ook niet tot overdracht geleid, nu partijen een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen terwijl [A] niet aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Uit de gemaakte afspraken, die blijken uit de Overeenkomst, de algemene voorwaarden en de verklaring van de Bestuurder en de heer [E] , blijkt niet dat het de bedoeling was om de Schepen - terwijl er nog aan gebouwd werd - in weerwil van het eigendomsvoorbehoud in eigendom over te dragen. Pas toen de addenda werden opgesteld kwam het overdragen van de eigendom van de Schepen in beeld. Voor zover geoordeeld zou worden dat de Schepen wel in eigendom zijn overgedragen aan [A] , stelt de Curator zich subsidiair op het standpunt dat de rechtshandelingen op grond van de faillissementspauliana (artikel 42 Fw jo. Artikel 47 Fw) vernietigd moeten worden. Hierdoor behoren de Schepen dan alsnog tot de faillissementsboedel.
4.6.
[A] betwist dat Jetten eigenaar is van de Schepen en voert daartoe - samengevat ‑ aan dat er wel degelijk sprake is geweest van een rechtsgeldige levering ex artikel 3:115 BW, waardoor hij eigenaar van de Schepen is geworden. De overdracht heeft expliciet plaatsgevonden, namelijk door overhandiging van de sleutels. Uit gedragingen - waaronder met name de ‘Verklaring schip in aanbouw’ van Jetten van 15 maart 2018 en de teboekstelling van 16 maart 2018 - blijkt voorts dat de eigendom van de Schepen door feitelijke bezitsverschaffing al vóór die datum is overgedragen. In de Overeenkomst is ook al bepaald dat op 1 maart 2018 de levering zal plaatsvinden, tenzij er sprake is van meerwerk, wat niet het geval was. De eigendom van de A11 is door feitelijke levering in de zin van artikel 3:90 lid 1 BW overgegaan op [A] bij de overdracht van het bezit ervan voor betimmeringswerkzaamheden aan [D] begin 2018, hetgeen ook blijkt uit de 3-partijenovereenkomst. Bovendien geldt ingevolge artikel 3:109 BW het rechtsvermoeden dat [A] als bezitter rechthebbende is behoudens tegenbewijs, welk tegenbewijs de Curator niet heeft geleverd. Ook voor de A12 geldt dat vanaf het moment dat het schip aankwam bij FNMA, het schip gehouden werd voor [A] en niet meer voor Jetten. Voor zowel de A11 als de A12 gold dat de afbouw ervan zich in de eindfase bevond en dat [A] circa 95% van alle kosten had betaald. De A14 ligt bij onderaannemer Mast die een retentierecht uitoefent, zodat [A] niet in staat is om dit schip aan de Curator af te geven.
Rechtsgeldige levering?
4.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat de Schepen niet bij notariële akte zijn geleverd en dat de Schepen dus na registratie niet zijn overgedragen. Vaststaat verder dat de Overeenkomst enkel een aannemingsovereenkomst betreft; deze Overeenkomst bevat niet ook een beding waarmee de levering tot stand komt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [A] ook erkend dat dit het geval was door aan te geven dat er, naast de Overeenkomst, een aparte leveringshandeling nodig was. Het gaat er nu om of die leveringshandeling rechtsgeldig heeft plaatsgevonden door feitelijk handelen of doordat het bezit van de Schepen aan [A] is overgedragen op de wijze zoals bedoeld in artikel 3:115 aanhef en onder a en/of c BW.
4.8.
[A] heeft gesteld dat de A12 in februari/maart 2018 op haar verzoek naar FNMA was overgebracht, hetgeen door de Curator gemotiveerd wordt betwist. Volgens de Curator bevond het schip zich vóór 16 maart 2018 nog in de hal van Jetten. Wat daar ook van zij, het kan niet worden vastgesteld dat de A12 vóór 16 maart 2018 feitelijk in bezit was van [A] . Datzelfde geldt voor de andere schepen. De A11 bevond zich in deze periode bij [D] en de A14 bij onderaannemer Mast. Dit brengt mee dat de levering, als daar al sprake van is geweest, op de voet van artikel 3:115 BW moet hebben plaatsgevonden. Ingevolge deze bepaling is voor bezitsoverdracht een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende. Die verklaring kan besloten liggen in de omstandigheden van het geval. De tweezijdige verklaring als bedoeld in artikel 3:115 (aanhef) BW is vormvrij, zij kan ook (stilzwijgend) besloten liggen in gedragingen van de betrokken partijen.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de omstandigheden van dit geval - van een dergelijke tweezijdige verklaring die de eigendom van de Schepen heeft doen overgaan van Jetten naar [A] hier geen sprake is. Een uitdrukkelijke verklaring waaruit volgt dat Jetten (dan wel een van haar onderaannemers) de Schepen (niet langer) voor zichzelf maar voor [A] is gaan houden ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gedragingen van de betrokken partijen dat bedoeld is vóór 16 maart 2018 een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen. Uit de addenda blijkt juist het tegendeel.
-
Addenda
4.10.
In de Addenda die door en/of namens [A] zijn ondertekend, komt uitdrukkelijk het eigendomsvoorbehoud, dat ook al in de algemene voorwaarden (waarnaar in de Addenda expliciet wordt verwezen) was overeengekomen, aan de orde. Tegelijkertijd wordt in de addenda bevestigd dat op dat moment nog niet het hele bedrag van de koopsom door [A] is voldaan. Uit de Addenda blijkt daarmee dat het uitgangspunt van partijen is dat er tot dat moment - eind maart, begin april 2018 - geen eigendomsoverdracht van de Schepen heeft plaatsgevonden. Uit de titel van de e-mail (“Übertragung des Eigentums”) en de titel van de addenda zelf (“Addendum bei Bauvertrag Übertragung des Eigentums von ein Yacht im Bau”) blijkt dat het bestaansrecht van de addenda nu juist gelegen is in de omstandigheid dat de eigendom van de Schepen (nog) niet was overgedragen. Als de eigendom wél al zou zijn overgedragen, zou er immers geen aanleiding zijn geweest om de Addenda op te stellen. Het enkele verweer van [A] op dit punt dat de Addenda louter voor de zekerheid werden gebruikt wordt niet onderbouwd en vindt geen steun in de feiten, mede gelet op hetgeen de Bestuurder heeft verklaard over de achtergrond van de Addenda (r.o. 2.14).
4.11.
De stelling van [A] dat de addenda geen werking hebben omdat de eigendomsoverdracht al eerder had plaatsgevonden kan, mede in het licht van het voorgaande, niet slagen. Dat de Schepen vóór de teboekstelling door feitelijk handelen aan [A] zijn geleverd kan niet worden vastgesteld. De enkele, niet onderbouwde, stelling van [A] dat hij sleutels heeft gekregen wordt in dit verband onvoldoende geacht, mede omdat een dergelijke feitelijke handeling het eigendomsvoorbehoud niet opzij zet. Evenmin kan het beroep van [A] op artikel 10.1 van de algemene voorwaarden slagen, waarin staat dat overdracht plaatsvindt door ingebruikname, te meer nu dit artikel enkel ziet op de oplevering. Niet valt in te zien dat – zoals [A] heeft aangevoerd – op enig moment vóór 16 maart 2018 van het eigendomsvoorbehoud is afgezien. Deze niet onderbouwde stelling vindt geen enkele steun in de feiten, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – partijen in april 2018 het eerder overeengekomen eigendomsvoorbehoud nogmaals hebben bevestigd.
-
Verklaring schip in aanbouw
4.12.
Dat de ‘Verklaring schip in aanbouw’ van Jetten en de daaropvolgende teboekstelling van de Schepen op 16 maart 2018 hebben te gelden als bewijs dat op enig moment daarvoor de eigendom is overgedragen wordt evenmin gevolgd. Het is [A] die heeft zorggedragen voor de teboekstelling van de Schepen in aanbouw. Dit betekent dat de teboekstelling niet als verklaring van Jetten kan worden beschouwd. Het gaat er dus om of de verklaring van Jetten van 15 maart 2018 als verklaring van (een eerdere) overdracht van het bezit van de Schepen in aanbouw moet worden beschouwd. In de letterlijke tekst van de ‘Verklaring schip in aanbouw’ wordt niets gezegd over de eigendomssituatie. Jetten verklaart immers enkel dat de Schepen op haar eigen werf in aanbouw zijn in opdracht van [A] . Jetten had er ook belang bij haar eigendomsrecht te behouden, omdat nog niet het hele bedrag dat nodig was voor de bouw van de Schepen was betaald. Andere omstandigheden - met name het in de algemene voorwaarden overeengekomen eigendomsvoorbehoud in samenhang met het feit dat op 15 maart 2018 niet de gehele koopsom was voldaan - wijzen bovendien op een andere situatie, namelijk die waarin geen eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Uit de ‘Verklaring schip in aanbouw’ kan dan ook niet worden afgeleid dat Jetten de bedoeling had daarmee de eigendom van de Schepen in aanbouw aan [A] over te dragen. De enkele stelling van [A] dat hij ervan uit mocht gaan dat de eigendomsoverdracht van de Schepen op 15 maart 2018 geregeld was doordat de eigendom toen aan de orde is geweest en de notaris een akte had opgemaakt, kan hem niet baten. Het had op de weg van [A] gelegen zijn stelling, mede gelet op de betwisting ervan door de Curator, te onderbouwen, bijvoorbeeld met (notariële) stukken, hetgeen hij niet heeft gedaan.
-
Teboekstelling
4.13.
Niet in geschil tussen partijen is dat de enkele registratie de eigendom niet doet overgaan, wat ook wordt bevestigd in de toelichting op de website van het Kadaster (r.o. 2.4). Voor zover [A] heeft bedoeld dat – los van de verklaring van Jetten – uit de enkele teboekstelling afgeleid moet worden dat er een eerdere eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank hier niet in mee. Zo bieden artikel 17.7 en 17.8 van de algemene voorwaarden geen aanknopingspunt voor de stelling dat teboekstelling en de daaraan voorafgaande verklaring dienen als bewijs voor eigendomsoverdracht (2.3). Daarin is namelijk de verplichting van Jetten tot medewerking aan teboekstelling neergelegd, alsmede de verplichting van [A] als opdrachtgever om deze teboekstelling weer ongedaan te maken als hij niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Dat eigendomsoverdracht bevestigd wordt door de teboekstelling vindt evenmin steun in de bepaling in de Overeenkomst dat de Schepen gedurende de tijd waarin er aan wordt gebouwd als zekerheid in het Kadaster kunnen worden ingeschreven (2.2). Ten slotte is van belang dat zowel de Bestuurder als [E] hebben verklaard dat zij zich achteraf hebben gerealiseerd dat het beter was geweest om eerst te leveren en dan te registreren. Dat – zoals [A] heeft aangevoerd – het Kadaster, blijkens zijn aanvraagformulier voor de teboekstelling, een ‘Verklaring schip in aanbouw’ als een eigendomsbewijs ziet ten behoeve van de registratie (r.o. 2.4) maakt wat daar ook van zij – gelet op het voorgaande – het oordeel dat de teboekstelling geen bewijs is van een eerdere eigendomsoverdracht, niet anders.
-
3-Partijenovereenkomst
4.14.
Gelet op het voorgaande kan ook het beroep van [A] op de 3-partijenovereenkomst waarin hem het bezit werd verschaft van de A11 en het daarop gebaseerde beroep op het rechtsvermoeden, hem niet baten. Immers het enkele feit dat in die overeenkomst van 20 april 2018 bezit wordt verschaft, maakt niet dat er daarmee sprake is van eigendomsoverdracht van vóór 16 maart 2018. Als [D] de A11 daadwerkelijk al sinds februari 2018 voor [A] was gaan houden – zoals [A] betoogt – en de eigendom daarmee aan [A] zou zijn overgedragen was noch het Addendum voor de A11, noch de 3-partijenovereenkomst, die gezien het tijdsverloop eerder lijkt voort te borduren op het Addendum, nodig geweest.
De vorderingen
4.15.
De conclusie is dan ook dat geen eigendom is overgedragen door Jetten aan [A] , zodat Jetten eigenaar is gebleven en de Schepen in de boedel vallen. Deze situatie wijkt af van die in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2021 [2] , waarin de standaardovereenkomst van Jetten – waarin is opgenomen dat de eigendom niet wordt overgedragen voordat alles is betaald – niet was gehanteerd. Dat betekent dat de onder I. gevorderde verklaring voor recht dat de Schepen eigendom van Jetten zijn zal worden toegewezen. Nu geen overdracht heeft plaatsgevonden, wordt aan de subsidiaire vorderingen van Jetten onder II. en III. niet toegekomen. De vorderingen onder IV. en V. zullen worden toegewezen. Ook de vordering onder VI. ligt voor toewijzing gereed, met dien verstande dat afgifte van het Schip A14 door [A] in ieder geval niet mogelijk is doordat onderaannemer Mast hierover het retentierecht uitoefent. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, als hierna in het dictum te vermelden. De voorwaardelijke vorderingen onder IX. en X., die in ieder geval van toepassing zijn op de A14, worden toegewezen als hierna in het dictum te vermelden. Ook de onder VIII. gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat zal worden toegewezen, waarbij de rechtbank nu reeds opmerkt dat bij de berekening van de schade in ieder geval rekening moet worden gehouden met eventuele meeropbrengsten ten gevolge van het afbouwen van de Schepen na de datum van het faillissement.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
[A] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad, omdat er bij het te gelde maken van de Schepen volgens hem een onomkeerbare situatie ontstaat. Voor het antwoord op de vraag of de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis toewijsbaar is dienen de belangen van beide partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling dient de kans van slagen van een aangewend rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven. [3] Degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. [4] Een daartegenover gesteld restitutierisico moet geconcretiseerd worden. [5]
4.17.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. De vorderingen van de Curator zijn primair bedoeld om de Schepen te gelde te maken. Daarmee is het vereiste belang van de Curator bij de door hem gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad gegeven. [A] heeft daar echter tegenover gesteld dat hij een restitutierisico loopt in geval van betaling aan de boedel en winst in hoger beroep en dat een opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten in de lijn der verwachtingen ligt. [A] heeft dit standpunt onderbouwd met financiële gegevens uit het meest recente faillissementsverslag. De Curator heeft dit standpunt en/of deze cijfers niet (voldoende) weersproken. De rechtbank acht daarmee voldoende gesteld of gebleken dat het hier om een vrijwel lege boedel gaat of een negatieve faillissementsboedel betreft waarbij in zijn algemeenheid sprake is van een groot restitutierisico, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2002 [6] waarin is beslist dat de terugbetalingsverplichting slechts een concurrente boedelvordering oplevert. Bij die stand van zaken is de rechtbank - de belangen afwegende - van oordeel dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet toewijsbaar is en deze zal dan ook worden afgewezen.
4.18.
[A] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Curator als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.613,33.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de schepen met nummer JE41A11, JE41A12 en JE41A14 eigendom zijn van Jetten;
5.2.
verklaart voor recht dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door de hiervoor onder 5.1 vermelde schepen zonder recht of titel in gebruik te nemen en is gehouden om de ontstane schade aan de Curator te vergoeden;
5.3.
gebiedt [A] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor uitschrijving van de onder 5.1 vermelde schepen op zijn naam uit de openbare registers van het Kadaster en een bewijs van die uitschrijving binnen genoemde termijn per e-mail te sturen naar [emailadres] ;
5.4.
gebiedt [A] de onder 5.1 vermelde schepen binnen zes weken na betekening van dit vonnis in Nederland af te geven aan de Curator voor zover zij zich onder [A] bevinden en/of [A] in staat is om de desbetreffende schepen c.q. het desbetreffende schip aan de Curator of te geven;
5.5.
veroordeelt [A] tot betaling van een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet geheel of gedeeltelijk aan de veroordeling vermeld onder 5.3 en/of 5.4 voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt;
5.6.
veroordeelt [A] tot vergoeding van de schade als gevolg van de onrechtmatige ingebruikname van de hiervoor onder 5.1 vermelde schepen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.7.
en
voorwaardelijk, namelijk voor zover de schepen als genoemd onder 5.1 zich niet meer onder [A] bevinden en/of [A] niet in staat is om de schepen aan de Curator af te geven: verklaart voor recht dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW door het desbetreffende schip c.q. de desbetreffende schepen zonder recht of titel in gebruik te nemen en uit zijn macht te laten geraken en dat [A] gehouden is om alle als gevolge daarvan ontstane schade aan de Curator te vergoeden en veroordeelt [A] tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.8.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Curator tot dit vonnis vastgesteld op € 1.613,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 tot en met 5.8 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
680.

Voetnoten

1.(zie, onder meer, HvJ EG 14 november 2018, JOR 2019/65 (
3.vgl. HR 19 juni 1992, NJ 1992/626
4.vgl. HR 27 februari 1998, NJ 1998/512
5.vgl. HR 17 juni 1994, NJ 1994/591