ECLI:NL:RBNNE:2024:1433

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
LEE 24-1073
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn voor installatie filtersysteem in milieuzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijf dat een inrichting voor het winnen van magnesiumchloride exploiteert, had een verzoek ingediend om de begunstigingstermijn voor de installatie van een filtersysteem te verlengen. Dit verzoek werd afgewezen door het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen, waarop verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een tijdelijke overmachtssituatie, aangezien verzoekster niet in staat was om tijdig aan de opgelegde last te voldoen door de complexiteit van de installatie en de lange levertijden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorste het bestreden besluit en verlengde de begunstigingstermijn. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 24/1073
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2024 in de zaak tussen
[verzoekster]., gevestigd te [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Pol).
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn ten behoeve van de installatie van een filtersysteem in het najaar van 2024 afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij brief van 8 maart 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 5 april 2024. Namens verzoekster zijn verschenen [namen], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, C. van Leeuwen, R. Boonacker, H. Oosting en
H. Siebold.
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster exploiteert een inrichting voor het winnen van magnesiumchloride (magnesiumzout) op een perceel aan [adres] te [plaats].
1.2. Verweerder heeft bij besluit van 27 september 2022 een last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd omdat de emissie van lood, afkomstig van de rotatiewassers S3110 en S3210 (scrubbers) van de schachtovens, meer bedraagt dan is toegestaan op grond van artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in samenhang gelezen met artikel 1.3b van de Activiteitenregeling milieubeheer. Uit metingen is gebleken dat het gehalte lood hoger was dan de (destijds) geldende emissiegrenswaarde van 0,5 mg/Nm3. Daarbij heeft verweerder in dit besluit aangegeven dat naar verwachting de emissiegrenswaarde zal worden aangescherpt naar 0,05 mg/Nm3, maar dat op dat moment echter nog niet bekend was met ingang van wanneer die grenswaarde zou gaan gelden.
1.3. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd waarbij is bepaald dat verzoekster uiterlijk op 31 maart 2024 aan de (nieuwe) emissiegrenswaarde van 0,05 mg/Nm3 voor lood dient te voldoen.
1.4. Op 8 juni 2023 heeft verzoekster de situatie en de verdere aanpak aan verweerder uitgelegd en nader toegelicht dat de benodigde filterinstallatie vanwege de lange(re) levertijden niet met de voorjaarsstop van onder meer de schachtovens kan worden geïnstalleerd.
1.5. Om die reden heeft verzoekster tijdens dit overleg en nadien bij brief van 27 juni 2023 verzocht om een verlenging van de begunstigingstermijn ten behoeve van de installatie van het filtersysteem in het najaar van 2024.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn ten behoeve van de installatie van een filtersysteem in het najaar van 2024 afgewezen.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht (waaronder het Activiteitenbesluit milieubeheer) van toepassing is, omdat het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Gelet op het feit dat de begunstigingstermijn op 31 maart 2024 eindigt en het verzoek om verlenging daarvan is afgewezen, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekster in dit geval gegeven.
Het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn heeft kunnen afwijzen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Begunstigingstermijn
8. Aan het bestreden besluit tot afwijzing van het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster te laat is gestart met het beëindigen van de overtreding. Verder valt de onmogelijkheid om aan de last te voldoen verzoekster zelf toe te rekenen omdat zij pas in mei 2023 een definitieve keuze heeft gemaakt voor het juiste type droogfilter. Die keuze zou reeds eind 2022 hebben moeten plaatsvinden, terwijl overigens de goedkeuring voor de investering pas laat zou zijn gegeven.
Daarnaast leidt het opschorten van de begunstigingstermijn volgens verweerder tot het voortduren van de te hoge emissie van lood en daarmee tot ongunstige milieugevolgen, terwijl verzoekster de mogelijkheid heeft de schachtovens buiten werking te stellen, totdat het juiste type filter is geïnstalleerd.
8.1. Verzoekster betoogt dat niet valt in te zien waarom verweerder acht maanden de tijd nodig heeft gehad om tot het bestreden besluit te komen, nu de door verweerder aangevoerde omstandigheden immers al lang bekend waren. Verder betoogt verzoekster dat het buiten werking (moeten) stellen van de schachtovens onvermijdelijk tot het stilleggen van de fabriek leidt voor een periode van (in ieder geval) zes maanden, hetgeen betekent dat de bedrijfsvoering stil komt te liggen, de afzet wegvalt en ruim 200 werknemers (inclusief inhuurkrachten) naar huis moeten worden gestuurd, hetgeen enorme (financiële) gevolgen heeft. Bovendien wordt gedurende die periode ook geen calciumchloride (CaCl2) geproduceerd, dat noodzakelijk is voor desulfatering van de effluentstroom (afvalwater van het productieproces van) het naburige bedrijf Kisuma, waardoor Kisuma ook gedurende een halfjaar niet zou kunnen produceren. Daaraan is verweerder ten onrechte voorbij gegaan in het bestreden besluit.
8.2.1. Op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
8.2.2. Uit de toelichting van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb blijkt dat bij de ‘onmogelijkheid om aan zijn verplichtingen te voldoen’ in de eerste plaats gedacht moet worden aan gevallen van overmacht. Echter ook buiten gevallen van overmacht kan zich de situatie voordoen dat de overtreder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook dan komt toepassing van het lid in aanmerking (Kamerstukken II 1994/95, 23 700, nr. 5,
p. 107-108). Verder dient uit de toelichting van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb te worden afgeleid dat in het geval de overtreder tijdelijk niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, de last behoort te worden opgeschort voor een bepaalde termijn. Gedurende de bepaalde termijn verbeurt de overtreder dan geen dwangsommen.
8.3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:295, volgt dat de begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2022:2147, dat het bestuursorgaan bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toekomt. Daarnaast dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2016:2797, te worden afgeleid dat de begunstigingstermijn er niet toe strekt eiser in de gelegenheid te stellen de uitkomst van een door hem ingesteld rechtsmiddel af te wachten.
8.4. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt de vraag voor of verzoekster redelijkerwijs niet in staat was om binnen de gestelde begunstigingstermijn die loopt tot
1 april 2024 aan de opgelegde last te voldoen, zodat verlenging van de begunstigingstermijn aangewezen is. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom een begunstigingstermijn is verbonden tot 31 maart 2024. Dat betekent dat verzoekster ruim anderhalf jaar de gelegenheid heeft gehad om te voldoen aan de haar opgelegde last onder dwangsom. In dit verband heeft verzoekster aangevoerd dat er sprake is van een tijdelijke overmachtssituatie, aangezien gebleken is dat om te kunnen voldoen aan de nieuwe, aangescherpte emissiegrenswaarde een zogeheten droog filtersysteem nodig is. Het betreft hier zowel een grote als complexe installatie, waarvan de plaatsing en aansluiting op de bestaande productie-installatie ingewikkeld en ingrijpend is. Daarbij wenst verzoekster te benadrukken dat het gaat om een tamelijk specifieke installatie, die op zichzelf staat en een eigen besturingssysteem kent dat moet worden aangesloten op de rest van de fabriek, en die niet op grote schaal beschikbaar is en ook niet zomaar overal kan worden besteld. In de visie van verzoekster moet de installatie goed zijn afgestemd op het al bestaande productieproces. Het is ook om die reden dat de selectie van een dergelijk systeem gecompliceerd is en veel tijd van voorbereiding kent, net als de voor de installatie van het systeem in de fabriek benodigde engineering en de uiteindelijke bouw van de installatie.
8.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster zich, mede gelet op de nadere uiteenzetting ter zitting met betrekking tot het proces van ontwerpen, engineering en installatie van het geschikte droogfiltersysteem in de specifieke, complexe installatie binnen de inrichting en het te leveren maatwerk, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijke overmachtssituatie. Daarbij komt dat in dit verband niet kan worden voorbij gegaan aan het gegeven, zoals tussen partijen niet in geschil is, dat verzoekster steeds de intentie heeft om aan de door verweerder opgelegde last te voldoen. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting door de gemachtigde van verweerder naar voren is gebracht dat de nadere uiteenzetting over het (langere) tijdsverloop in het kader van het proces van ontwerpen, engineering en installatie van het droog filtersysteem een plausibele uitleg is. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren gebracht dat bij de keuze van het type filter hooguit twee maanden sneller gehandeld had kunnen worden, maar dat daarmee evenmin de gestelde begunstigingstermijn gehaald zou zijn. Hieruit vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting is erkend dat er sprake is van een tijdelijke onmogelijkheid aan de zijde van verzoekster om aan de opgelegde last te voldoen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit tot afwijzing van de verlenging van de begunstigingstermijn te summier en ondeugdelijk is. Dit klemt te meer, nu verweerder bijna acht maanden de tijd heeft genomen om te beslissen op het door verzoekster ingediende verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, terwijl verweerder ten tijde van de indiening van dit verzoek - in het licht van door hem gebruikte argumentatie in het bestreden besluit - reeds beschikte over voldoende informatie om te beslissen op het verzoek.
8.6.1. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in het kader van de door verweerder te maken afweging, de gestelde (ernstige) milieugevolgen van de voortdurende te hoge emissie van lood naar de lucht door de inrichting van verzoekster niet is onderbouwd en bovendien inhoudelijk is weersproken door verzoekster. Het enkele feit dat de in de last onder dwangsom genoemde norm van 0,05 mg/Nm3 voor de emissie van lood naar de lucht voortvloeit uit een wettelijke bepaling volstaat niet ter onderbouwing van de gestelde (ernstige) milieugevolgen, te meer nu de opgenomen begunstigingstermijn bijna anderhalf jaar bedraagt. Ook in zoverre heeft verweerder niet deugdelijk onderbouwd dat de gestelde gevolgen van de te hoge uitstoot van lood naar de lucht zodanig ernstig zijn dat geen enkel uitstel voor wat betreft het uitvoeren van de opgelegde last op zijn plaats is. Voor zover de gemachtigde van verweerder ter onderbouwing van de aan lood klevende gezondheidsrisico’s voor onder meer kinderen heeft gewezen op onderzoek van de GGD, wijst de voorzieningenrechter erop dat dit onderzoek van de GGD nog moet starten, zoals ter zitting ook is beaamd, en dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen onderzoeksresultaten bekend waren. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het motiveringsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb tot stand is gekomen. Deze grond van verzoekster slaagt.
8.7. Gelet op rechtsoverwegingen 8.6. en 8.6.1. zal het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar in zoverre geen stand houden, zodat de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het treffen van een maatregel. In het licht daarvan overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster met de schriftelijke onderbouwing en de nadere uiteenzetting ter zitting inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel tijd ermee is gemoeid om een geschikt droogfiltersysteem te installeren in de inrichting van verzoekster. Tegen die achtergrond bezien, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken, nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoekster. Aangezien verzoekster in dit geval niet gebaat is bij enkel een schorsing van het bestreden besluit, ziet de voorzieningenrechter na een afweging van de betrokken belangen aanleiding om de maatregel te treffen dat de begunstigingstermijn van de bij het bestreden besluit van
13 februari 2024 opgelegde last onder dwangsom wordt verlengd gedurende de schorsingsperiode. Dit betekent dat verzoekster gedurende de schorsingsperiode geen dwangsom verbeurt.
Conclusie
9. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen deze kosten worden begroot op € 1.750,- (verzoekschrift een punt en het verschijnen ter zitting een punt; waarde per punt € 875,-; gewicht van de zaken: gemiddeld) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 371,- aan haar dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster toe;
- schorst het bestreden besluit van verweerder tot zes weken, nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoekster;
- treft de maatregel dat de begunstigingstermijn van de bij het bestreden besluit van
13 februari 2024 opgelegde last onder dwangsom wordt verlengd gedurende de schorsingsperiode;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster van € 1.750,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan haar dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Europese verordening REACH
Een stof valt onder de noemer ZZS als deze voldoet aan artikel 57 van de Europese verordening REACH. REACH staat voor registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Dit volgt uit artikel 2.3b van het Activiteitenbesluit. Om te bepalen of een stof vol-doet aan artikel 57 van REACH zijn in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling de relevante bijlagen van verordening en verdragen opgenomen. In bijlage 12 van de Activiteitenregeling (artikel 1.3b van de Activiteitenregeling) staat een lijst met stoffen die onder de categorie ZZS vallen.
De selectiecriteria ZZS zoals vastgelegd in artikel 57 van Europese REACH-verordening (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/en/ALL/?uri=CELEX:32006R1907) zijn:
- kankerverwekkend (C);
- mutageen (M);
- giftig voor de voortplanting (R);
- persistent, bioaccumulerend en giftig (PBT);
- zeer persistent en zeer bioaccumulerend (vPvB);
- of van soortgelijke zorg (zoals hormoonverstorende stoffen).
Tabel ZZS
stofcategorie
stofklasse
grensmassastroom
emissiegrenswaarde
ZZS
ERS
20 mg TEQ/jaar
0,1 ng TEQ/Nm3
ZZS
MVP1
0,15 g/uur
0,05 mg/Nm3
ZZS
MVP2
2,5 g/uur
1 mg/Nm3
ERS = extreem risicovolle stoffen;
MVP 1 = minimalisatie-verplichte vaste stoffen;
MVP 2 = minimalisatie-verplichte gas- of dampvormige stoffen.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 1.1
(…)
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt ten aanzien van emissies naar de lucht, verstaan onder:
bron: emissie naar de lucht van een bewerkingseenheid al dan niet voorzien van emissiebeperkende voorzieningen en ongeacht de vraag of die emissie gecombineerd met andere emissies wordt geloosd op één of meer puntbronnen;
grensmassastroom: een drempelwaarde per stofklasse, uitgedrukt in gram emissie per uur, waarboven een emissie naar de lucht als relevant beschouwd wordt;
TEQ: toxische equivalentiefactor, te hanteren voor het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen;
stofcategorie: clustering van stoffen op basis van vergelijkbare fysische of chemische eigenschappen;
stofklasse: onderverdeling binnen een stofcategorie op basis van vergelijkbare (toxicologische) eigenschappen;
ERS: stofklasse van extreem risicovolle stoffen: persistente, gemakkelijk accumuleerbare en zeer toxische stof;
gA: stofcategorie van gasvormige anorganische stoffen;
gO: stofcategorie van gasvormige organische stoffen, met uitzondering van methaan;
MVP: stofklasse van minimalisatieverplichte stoffen;
puntbron: een gefixeerd punt van gekanaliseerde en daarmee in principe kwantificeerbare emissies naar de lucht;
S: stofcategorie van zwevende deeltjes, uitgedrukt als totaal stof;
sO: stofcategorie van stofvormige organische stoffen;
sA: stofcategorie van stofvormige anorganische stoffen;
ZZS: stofcategorie van zeer zorgwekkende stoffen, onderverdeeld in de stofklassen ERS, MVP1 en MVP2.
3. Bij ministeriële regeling kunnen, in het belang van de bescherming van het milieu, regels worden gesteld over de aanwijzing van stoffen en de onderverdeling van stofklassen en stofcategorieën als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 2.3b
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een zeer zorgwekkende stof verstaan: een stof die voldoet aan een of meer van de criteria of voorwaarden, bedoeld in artikel 57 van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen.
(…)
Artikel 2.4
1. In afwijking van artikel 2.3a, eerste lid, is dit artikel, met uitzondering van het achtste lid, onder b, uitsluitend van toepassing op degene die een inrichting type C drijft.
2. Emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum beperkt.
Artikel 2.5
1. Indien de som van de onder normale procesomstandigheden gedurende één uur optredende massastromen van stoffen in de stofcategorieën ZZS, sA en gO naar de lucht binnen eenzelfde stofklasse vanuit alle puntbronnen in de inrichting de in tabel 2.5 opgenomen grensmassastroom van die stofklasse overschrijdt, is de emissieconcentratie van die stofklasse per puntbron niet hoger dan de in tabel 2.5 opgenomen emissiegrenswaarde behorende bij die stofklasse.
(…)
Tabel 2.5
stofcategorie
stofklasse
grensmassastroom
emissiegrenswaarde
ZZS
ERS
20 mg TEQ/jaar
0,1 ng TEQ/Nm3
ZZS
MVP1
0,15 g/uur
0,05 mg/Nm3
ZZS
MVP2
2,5 g/uur
1 mg/Nm3
ERS = extreem risicovolle stoffen;
MVP 1 = minimalisatie-verplichte vaste stoffen;
MVP 2 = minimalisatie-verplichte gas- of dampvormige stoffen.
Activiteitenregeling milieubeheer
Artikel 1.3b
1. Als stoffen, stofklassen en stofcategorieën als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het besluit, worden in ieder geval aangewezen en onderverdeeld de stoffen, stofklassen en stofcategorieën in bijlage 12a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0022830/2023-10-26).
2. Voor de stoffen die als anders ingedeeld zijn aangemerkt als bedoeld in artikel 2.5, zevende lid, van het besluit en die in bijlage 12b (https://wetten.overheid.nl/BWBR0022830/2023-10-26) zijn vermeld, gelden, in afwijking van artikel 2.5 van het besluit, tot 1 januari 2023 de waarden in bijlage 12b.
Bijlage 12b
Stoffen die in een andere stofklasse zijn ingedeeld met bijbehorende afwijkende waarden als bedoeld in artikel 1.3b, tweede lid, van deze regeling.
Tabel
CAS-nummer
naam
stofklasse
grensmassastroom
(g/uur)
emissiegrenswaarde
(mg/Nm3)
7439-92-1
lood
MVP1
2,5
0,5
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…).
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:2
1. In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
(…).
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
(…).
Artikel 5:34
1. Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
(…).