ECLI:NL:RBNNE:2023:1572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
LEE 21/3763
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over de versterking van een woning in het kader van de veiligheidsnormen na verzakking

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 20 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Nationaal Coördinator Groningen) beoordeeld. Eiser, wonende in Garrelsweer, heeft bezwaar gemaakt tegen het normbesluit waarin geen rekening is gehouden met een waargenomen verzakking van zijn woning. De rechtbank heeft eerder een descente gehouden en een tussenuitspraak gedaan waarin werd overwogen of de NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) samen moesten werken in deze zaak.

De rechtbank oordeelt dat het besluit van 25 oktober 2021, waarin verweerder bij zijn eerdere besluit is gebleven, niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt dit besluit op grond van strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat de NCG heeft geconcludeerd dat de uitbouw van de woning van eiser niet voldoet aan de veiligheidsnorm en dat sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn. Eiser heeft ingestemd met het versterkingsbesluit dat op 1 februari 2023 is genomen, waardoor de besluitvorming over de versterking van het bijgebouw is afgerond.

De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/3763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , uit Garrelsweer, eiser,

en
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Nationaal Coördinator Groningen)(verweerder)
(gemachtigde: mr. A. Brouwer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit van verweerder om in het normbesluit geen rekening te houden met een waargenomen verzakking.
1.2
Met het bestreden besluit van 25 oktober 2021 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft op 5 september 2022 een descente gehouden. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner [naam 2] , de gemachtigde van verweerder en deskundige R. Kamer. Aan het einde van de descente heeft de rechtbank partijen medegedeeld in een (tussen)uitspraak te beoordelen of de NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in deze zaak samen behoren te werken.
Op 13 september 2022 is deze tussenuitspraak gedaan.
1.4.
Bij brieven van 19 september 2022, 14 oktober 2022, 14 november 2022 en
14 december 2022 heeft verweerder gevolg gegeven aan deze tussenuitspraak.
1.5.
Op 17 november 2022 en 21 december 2022 heeft de rechtbank zittingen belegd om de voortgang te bespreken. Aan de zittingen hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en de gemachtigde van verweerder.
1.6.
Op 1 februari 2023 is een versterkingsbesluit genomen.
1.7.
Op 4 april 2023 is een digitaal zittingsmoment belegd. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat in de tussenuitspraak is overwogen en beslist als volgt.
2. Bij brief van 14 oktober 2022 is door verweerder het volgende bericht:
“Uit nader overleg met de betrokken projectleider en constructeur is gebleken dat de bevindingen van de constructeur voldoende zijn om vast te stellen dat het bijgebouw - vanwege de huidige status van het gebouw - onder het interne NCG-kader ‘Verzwakte constructies’ valt. Dit betekent dat het herstel van de constructie van het bijgebouw noodzakelijk is om het bijgebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Volgens de constructeur kan dit herstel plaatsvinden door het bijgebouw te slopen en opnieuw te bouwen. Dit advies neemt NCG over.”
3. Bij brief van 14 november 2022 is door verweerder het volgende bericht:
“De uitkomst (…) is dat de aanbouw van het gebouw van eiser in het kader van versterking gesloopt en nieuw gebouwd moet worden. Verder onderzoekt verweerder samen met het IMG de samenloop tussen schade en versterken bij de woning van eiser. Eind november vindt er een bezoek plaats aan de woning van eiser, waarbij zowel een deskundige van NCG als een deskundige van IMG aanwezig zullen zijn.
(…)
In het normbesluit wordt alleen vastgelegd of de woning van eiser voldoet aan de veiligheidsnorm.
(…)
De versterking van de woning en de daaraan gerelateerde afspraken worden vastgelegd in het meeromvattend versterkingsbesluit. Verweerder meent dan ook dat de uitwerking van de samenwerking tussen NCG en IMG en het slopen en nieuw bouwen van de aanbouw in het meeromvattende versterkingsbesluit moeten worden vastgelegd. Omdat eiser, zijn partner en verweerder op dit moment in gesprek zijn over de (omvang van de) versterking, kan dit besluit nog niet genomen worden.”
4. Op 1 februari 2023 heeft verweerder een versterkingsbesluit genomen dat betrekking heeft op het bijgebouw. Op grond van onderzoek van een deskundige concludeert verweerder dat de uitbouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Het is daarom noodzakelijk maatregelen te nemen. Verweerder kiest voor de maatregel van het slopen en nieuw bouwen van de uitbouw. Dit is uitgewerkt in een bouwontwerp dat is bijgevoegd bij het besluit.
5.1.
Bij mail van 17 februari 2023 heeft eiser bericht dat hij akkoord is met het besluit van 1 februari 2023. Ter zitting van 4 april 2023 heeft eiser dit bevestigd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet langer de versterking van de verzakte uitbouw van de woning als uitgangspunt neemt en niet langer voor sloop en nieuwbouw naar het IMG verwijst. De nu gekozen oplossing sluit daarmee aan bij de stelling van eiser dat het gehele bijgebouw opnieuw opgebouwd moet worden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft volstaan met het nemen van een nieuw normbesluit, maar met de keuze voor een versterkingsbesluit reeds de volgende stap in het versterkingsproces heeft genomen.
5.3.
Dit betekent dat het beroep, gericht tegen het bestreden besluit van 25 oktober 2021, gegrond is omdat de motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk is. De rechtbank vernietigt dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.4.
Omdat het versterkingsproces door het nemen van het versterkingsbesluit inmiddels verder gevorderd is dan bij aanvang van deze procedure en omdat eiser in kan stemmen met dit versterkingsbesluit, is er geen grond om te bepalen dat verweerder een nieuw normbesluit dient te nemen. De besluitvorming over de versterking van het bijgebouw is afgerond.
6. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2021;
- bepaalt dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen over versterking van het bijgebouw;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.