ECLI:NL:RBNNE:2024:1214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22-2342
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op basis van de AVG in het kader van een individueel ambtsbericht tijdens verblijfsprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 28 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken behandeld. Eiser had op 7 juli 2021 verzocht om inzage in de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht (IAB) dat op 12 maart 2021 was uitgebracht in het kader van zijn verblijfsprocedure. De minister weigerde echter de identiteit van de ontvanger(s) van de persoonsgegevens van eiser bekend te maken, wat eiser in zijn beroep aanvocht. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteit van de ontvanger(s) niet kan worden verstrekt en dat het door de minister verstrekte overzicht van verwerkte persoonsgegevens niet voldoet aan de eisen van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2342

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. A. Zukaj).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser dat is gericht tegen het besluit van de minister op zijn verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

Totstandkoming van het besluit

2. Over eiser is op 12 maart 2021 een individueel ambtsbericht (hierna: IAB) uitgebracht in het kader van zijn verblijfsprocedure. Eiser heeft de minister op 7 juli 2021 verzocht om de onderliggende stukken te verstrekken behorende bij het IAB. Ook is verzocht bekend te maken op welke wijze zijn persoonsgegevens zijn verwerkt, met wie deze zijn gedeeld en wat de juridische grondslag van deze (verdere) verwerking is geweest. In het verzoek is vermeld dat voor zover nodig uitdrukkelijk een beroep wordt gedaan op de AVG, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
2.1.
De minister heeft op 13 januari 2022 besloten het Wob-verzoek niet in behandeling te nemen. De minister heeft verder besloten op grond van de AVG aan eiser een overzicht te verstrekken van (de verwerking van) zijn persoonsgegevens binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van onderzoek voor een IAB. Ook is een kopie verstrekt van de achterliggende stukken van het IAB waarin de persoonsgegevens van eiser zijn genoemd.
2.2.
Eiser heeft tegen het besluit van 13 januari 2022 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is met het bestreden besluit van 13 mei 2022 ongegrond verklaard. Tegen dit bestreden besluit richt zich het beroep van eiser. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.3.
De minister heeft op 12 mei 2023 verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zodat dat alleen de rechtbank kennisneemt van een ongelakt onderzoeksrapport. De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 17 mei 2023 bij wijze van tussenbeslissing bepaald dat beperking van de kennisneming van het door de minister van het betreffende stuk gerechtvaardigd is.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde, een tolk en mr. S. Raterink, de toenmalige gemachtigde van de minister waren aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, omdat eiser ter zitting heeft toegelicht dat een aantal procedurevoorschriften van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 niet in acht is genomen bij de beslissing van de geheimhoudingskamer. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om het door de minister gedane verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb opnieuw voor te leggen aan de geheimhoudingskamer om daarop met inachtneming van de geldende procedurevoorschriften te beslissen.
2.5.
Eiser is op 12 juni 2023 alsnog in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de minister om beperking van de kennisneming. Eiser heeft op 23 juni 2023 en 24 augustus 2023 gereageerd en onder meer aangegeven dat hij grote bedenkingen heeft bij de beperkte kennisneming en dat dit zijn fundamentele recht op een eerlijk proces aantast.
2.6.
Het beroep is op 5 oktober 2023 verwezen naar een meervoudige kamer.
2.7.
De geheimhoudingskamer heeft op 23 oktober 2023, in een andere samenstelling dan eerder, bepaald dat beperking van de kennisneming van het door de minister overgelegde onderzoeksrapport gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft eiser vervolgens gevraagd of hij toestemming geeft om de stukken die hij niet kent te gebruiken bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft de rechtbank op 29 oktober 2023 bericht dat hij geen toestemming verleent.
2.8.
De minister heeft op 27 november 2023 gereageerd op door de rechtbank gestelde vragen.
2.9.
De meervoudige kamer heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, en de gemachtigde van de minister waren aanwezig.
2.10.
Het vooronderzoek is door de rechtbank heropend om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op het door de minister op 27 november 2023 ingediende stuk. Eiser heeft op 17 december 2023 gereageerd. De minister heeft op 25 januari 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend. De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat het onderzoek wordt gesloten, tenzij partijen aangeven prijs te stellen op een nadere zitting. Dat laatste is niet gebeurd, waarna het onderzoek is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
In de bijlage zijn relevante wettelijke bepalingen opgenomen.
Artikel 8:29 van de Awb
Prejudiciële vragen
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het EU-Hof) prejudiciële vragen te stellen over de vraag of en in hoeverre de nationale praktijk op basis van artikel 8:29 van de Awb in overeenstemming is met het Unierecht, meer specifiek het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest).
4.1.
De beslissing van de geheimhoudingskamer is een tussenbeslissing (procesbeslissing), waartegen geen zelfstandig hoger beroep openstaat, maar die kan worden aangevochten bij hoger beroep tegen de einduitspraak. [1] Omdat tegen de onderhavige uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld, bestaat er in het onderhavige geval geen verplichting om prejudiciële vragen te stellen.
4.2.
Uit het arrest ZZ [2] van het EU-Hof volgt dat het recht van artikel 47 van het EU-Handvest niet absoluut is en dat het zowel in de bestuurlijke als in de gerechtelijke procedure noodzakelijk kan blijken om bepaalde informatie niet aan de belanghebbende mee te delen. In een dergelijk geval moet de rechter beschikken over en gebruik maken van technieken en procesrechtelijke regels die genoegzaam garanderen dat de procedurele rechten van de justitiabele, zoals het recht om te worden gehoord en het beginsel van hoor en wederhoor, worden geëerbiedigd. [3]
4.3.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 juni 2020 [4] geeft artikel 8:29 van de Awb een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van stukken in procedures bij de bestuursrechter. Het eerste lid houdt een beperking in van het recht op gelijke proceskansen. Deze beperking is slechts mogelijk als er "gewichtige redenen" zijn. Acht de bestuursrechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het op grond van het vijfde lid aan de andere partij of partijen overgelaten te beslissen of de rechter mede op grondslag van de achtergehouden of geheimgehouden inlichtingen of stukken uitspraak kan doen. De Afdeling heeft in verschillende uitspraken geoordeeld dat de toepassing van artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk proces, dat onder meer is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 47 van het EU-Handvest, daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. [5] De Afdeling heeft verder erkend dat, als de rechter in dit soort zaken overgaat tot het vragen van inzage in de onderliggende stukken, de betrokkene in een moeilijke bewijspositie verkeert, omdat deze geen kennis kan nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht. De Afdeling heeft het kader voor het inzien van de onderliggende stukken van individuele ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken in zaken waar toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb daarom aangescherpt. [6] Samengevat is de Afdeling derhalve van oordeel dat de wezenlijke inhoud van artikel 47 van het EU-Handvest niet wordt aangetast door de procedure van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen en dus geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
4.4.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Weigering toestemming
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen toestemming aan de rechtbank heeft gegeven om kennis te nemen van de door de minister overgelegde, ongelakte versie van het onderzoeksrapport. Dit betekent dat het betreffende onderzoeksrapport bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing blijft. [7] De meervoudige kamer heeft derhalve geen kennis genomen van het betreffende stuk. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de weigering van eiser de rechtbank toestemming te verlenen om van het hiervoor bedoelde stuk kennis te nemen, niet betekent dat eiser de rechtbank de mogelijkheid heeft ontnomen de rechtmatigheid van het bestreden besluit te beoordelen. Op basis van de stukken die de rechtbank wel bij haar beoordeling kan betrekken, komt de rechtbank namelijk tot het oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan de eisen die artikel 15 van de AVG stelt aan het inzagerecht. De rechtbank legt dit hierna uit.
Artikel 15 van de AVG
Doel inzagerecht
6. Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het doel van artikel 15 van de AVG dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. [8] De verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval de minister, is niet verplicht een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. [9]
De identiteit van de vertrouwenspersoon
7. Eiser betoogt dat de minister zijn inzagerecht uit de AVG ten onrechte heeft beperkt door de identiteit van de vertrouwenspersoon niet kenbaar te maken.
7.1.
Volgens de minister moet de identiteit van de vertrouwenspersoon vertrouwelijk blijven om diens veiligheid niet in gevaar te brengen. Daarnaast stelt de minister dat eiser de identiteit van de vertrouwenspersoon niet nodig heeft om van zijn rechten als bedoeld in de AVG gebruik te kunnen maken.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het inzagerecht ook het recht op informatie omvat over 'de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties'. Dit is bepaald in artikel 15, eerste lid onder c, van de AVG. Het EU-Hof heeft in het arrest Österreichische Post in reactie op een prejudiciële vraag geantwoord dat de verwerkingsverantwoordelijke bij een inzageverzoek in beginsel verplicht is om aan de betrokkene de identiteit van de ontvangers mee te delen als de persoonsgegevens aan ontvangers zijn of worden verstrekt. [10] Anders dan de minister in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft de verwerkingsverantwoordelijke dan ook niet de keuze om ofwel de identiteit van de ontvangers ofwel de categorieën van ontvangers te vermelden. De rechter vindt het voorstelbaar dat eiser, gelet op zijn asielaanvraag, zorgen heeft over het verstrekken van zijn persoonsgegevens aan een persoon in het land van herkomst. Het argument van de minister dat eiser de identiteit van de vertrouwenspersoon niet nodig heeft om zijn rechten als bedoeld in de AVG uit te oefenen gaat gelet op het arrest evenmin op. In zoverre schiet de motivering van het bestreden besluit tekort. Eiser heeft dus in beginsel recht op mededeling van de identiteit van de vertrouwenspersoon.
7.3.
Voor zover eiser de rechtmatigheid van de verstrekking aan de vertrouwenspersoon bestrijdt, overweegt de rechtbank dat een toets van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking niet onder de reikwijdte van de beoordeling van het inzageverzoek valt. De rechtbank kan hier dan ook geen uitspraak over doen. Het staat eiser vrij om zijn andere rechten op basis van de AVG in te roepen. [11]
7.4.
Het inzagerecht van artikel 15 van de AVG is niet absoluut. Uit artikel 23 van de AVG volgt dat sommige bepalingen van de AVG, waaronder het inzagerecht, onder omstandigheden beperkt kunnen worden door middel van een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel. In Nederland is hieraan invulling gegeven met de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG). [12]
7.5.
In het bestreden besluit heeft de minister aangegeven dat een vertrouwenspersoon een belangrijke rol speelt in asielonderzoeken. Om te voorkomen dat de identiteit van de betrokkene, eiser in dit geval, bij de autoriteiten in het land van herkomst bekend wordt en om de veiligheid van de vertrouwenspersoon te garanderen, worden voorzorgsmaatregelen getroffen, zoals het werken volgens een werkinstructie en een zorgvuldige werving en selectie van vertrouwenspersonen. Gelet op het voorgaande is het volgens de minister niet mogelijk om medewerkers van de Nederlandse ambassade dergelijke onderzoeken te laten uitvoeren. Verder is de informatie die van de vertrouwenspersoon wordt verkregen volgens de minister meestal niet langs andere weg te verifiëren omdat de lokale vertrouwenspersoon een bepaalde expertise of toegang tot bronnen en informatie heeft. Met de vertrouwenspersoon wordt een verwerkersovereenkomst als bedoeld in de AVG gesloten. De vertrouwenspersoon krijgt volgens de minister alleen de strikt noodzakelijke gegevens voor het onderzoek (hard copy) en moet deze weer teruggeven aan de ambassade na afronding van het onderzoek.
7.6.
De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen verplichting bestaat om de identiteit van de ontvanger mee te delen, maar dat kan worden volstaan met het vermelden van de categorie van ontvangers. Voor zover wel een verplichting zou bestaan om de identiteit van de ontvanger mee te delen, heeft de minister zich in het bestreden besluit beroepen op artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de UAVG. In de brief van 27 november 2023 heeft de minister zich daarnaast beroepen op artikel 15, vierde lid, van de AVG en artikel 23, eerste lid onder i, van de AVG. De minister heeft aangegeven dat de namen en functies van vertrouwenspersonen en informanten niet verstrekt worden, omdat zij ernstig gevaar kunnen lopen als bekend wordt dat zij aan een asielonderzoek hebben meegewerkt, hetzij van de kant van de autoriteiten, hetzij van de kant van de vreemdeling, dienst familieleden of bekenden. De vertrouwelijkheid is aan hen toegezegd en deze toezegging kan volgens de minister niet eenzijdig worden verbroken. Volgens de minister wordt ook ten aanzien van een gebruikte onderzoeksmethode of - techniek een beroep gedaan op vertrouwelijkheid als daaruit de identiteit van een vertrouwenspersoon of informant kan worden afgeleid. De minister stelt dat de belangen van eiser bij inzage van zijn persoonsgegevens moeten worden afgewogen tegen het belang van anderen, zoals de vertrouwenspersoon en dat in dit geval het belang van de vertrouwenspersoon zwaarder moet wegen.
7.7.
De rechtbank overweegt dat in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bij artikel 41 van de UAVG is aangegeven dat de bepaling een mogelijkheid biedt om in individuele zaken af te wijken van de rechten die gelden op grond van de AVG en alleen als dat strikt noodzakelijk is met het oog op de in artikel 23 van de AVG genoemde belangen. Volgens de MvT kan een categorische beperking van de rechten van betrokkene, wanneer dit noodzakelijk en evenredig is in een democratische samenleving, niet op artikel 41 van de UAVG worden gebaseerd maar alleen eventueel in sectorspecifieke wetgeving worden opgenomen. [13]
7.8.
De rechtbank acht het voorstelbaar dat er redenen zijn om de identiteit van de vertrouwenspersoon niet mee te delen bij een inzageverzoek. Vastgesteld wordt dat er geen sectorspecifieke wetgeving is op basis waarvan de identiteit van de vertrouwenspersoon kan worden achterhouden. Dit betekent dat de minister in het concrete geval moet afwegen of een uitzondering gerechtvaardigd is. Bij die afweging moet rekening worden gehouden met de van toepassing zijnde elementen die zijn benoemd in het tweede lid van artikel 41 van de UAVG. Een afwijking van de rechten van betrokkene is volgens de MvT alleen mogelijk als dit strikt noodzakelijk is en op proportionele wijze gebeurt. [14]
7.9.
De rechtbank is van oordeel dat de weigering de identiteit van de ontvanger(s) te verstrekken in dit geval onvoldoende is gemotiveerd. Het primaire standpunt van de minister dat er geen plicht is tot het verstrekken van de identiteit van de vertrouwenspersoon is, zoals hiervoor is overwogen, in strijd met de tekst en bedoeling van artikel 15 van de AVG. De minister heeft de weigering om de identiteit te verstrekken voorzien van een algemene motivering, die lijkt te veronderstellen dat een categorische beperking wordt gemaakt als het gaat om de identiteit van de vertrouwenspersoon. Zoals onder 7.7 is aangegeven is daarvoor sectorspecifieke wetgeving vereist. De minister is bij de motivering niet ingegaan op de specifieke omstandigheden van het concrete geval. Evenmin is kenbaar rekening gehouden met het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de UAVG. Verder heeft de minister enerzijds aangegeven dat de persoonsgegevens van eiser alleen zijn verstrekt aan de vertrouwenspersoon, anderzijds wordt ook gesproken over informanten die beschermd moeten worden, waardoor niet duidelijk is van welke ontvangers geweigerd is de identiteit te verstrekken.
7.10.
De beroepsgrond slaagt.
Het verstrekte overzicht
8. De minister heeft besloten eiser naast een kopie van de achterliggende stukken van het IAB een overzicht te verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet aan de eisen van artikel 15 van de AVG is voldaan. Onder de vraag 'De categorieën van persoonsgegevens en om welke persoonsgegevens gaat het' heeft verweerder aangegeven:
"naam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, registratienummer IND (Vreemdelingennummer, oftewel V-nummer), zaaknummer IND, paspoortfoto, religie, criminele/strafbare feiten, juridische informatie, identificerende documenten, adresgegevens, burgerlijke staat, familiegegevens (namen ouders en andere naaste familie). Hieronder kunnen de volgende bijzondere gegevens vallen: persoonsgegevens waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken; gegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten en/of biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon."
Of daadwerkelijk bijzondere persoonsgegevens zijn verstrekt is niet vermeld. Verder is onder 'Doeleinden van de verwerking van de persoonsgegevens' aangegeven dat de IND gegevens over de in Nederland verblijvende vreemdeling verstrekt aan de minister zodat onderzoek kan worden gedaan naar de vluchtredenen. Vermeld is dat alleen de voor de individuele zaak relevante gegevens aan de minister zijn verstrekt. Om welke persoonsgegevens van eiser het concreet gaat, blijkt echter niet.
8.1.
Uit de door de minister verstrekte informatie, de kopie van de achterliggende stukken en het overzicht, blijkt derhalve niet welke persoonsgegevens van eiser precies zijn verwerkt. Verder kan uit het door de minister verstrekt overzicht niet worden afgeleid welke grondslag wordt gebruikt voor de verwerking van welke persoonsgegevens. De minister heeft volstaan met het opsommen van diverse mogelijke grondslagen. Daarmee is het voor eiser niet mogelijk om de juistheid van de over hem verwerkte persoonsgegevens en de rechtmatigheid van die verwerkingen te controleren. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop niet aan het doel van artikel 15 van de AVG is voldaan. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
8.2.
De beroepsgrond slaagt.
Overige beroepsgronden
9. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat onvoldoende gemotiveerd is waarom de identiteit van de ontvanger(s) niet wordt meegedeeld. Daarnaast voldoet het door de minister verstrekte overzicht van verwerkte persoonsgegevens niet aan de eisen van artikel 15 van de AVG. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het inzageverzoek te nemen.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde in beroep krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling, namelijk € 875,-. De rechtbank gaat uit van een gemiddeld gewicht van de zaak (wegingsfactor 1). In beroep heeft de gemachtigde een beroepschrift ingediend (1 punt), aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt) en aan de nadere zitting van de rechtbank deelgenomen (0,5 punt). De rechtbank stelt de vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 mei 2022;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter en mr. M.M. van Driel en mr. A. Sibma, leden, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. de verwerkingsdoeleinden;
b. de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f. dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g. wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h. het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. Wanneer persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie, heeft de betrokkene het recht in kennis te worden gesteld van de passende waarborgen overeenkomstig artikel 46 inzake de doorgifte.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 23 Beperkingen
1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede in artikel 5 kan, voor zover de bepalingen van die artikelen overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 20, worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:
a. de nationale veiligheid;
b. landsverdediging;
c. de openbare veiligheid; L 119/46 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.5.2016
d. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;
e. andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
f. de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;
g. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;
h. een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de in de punten a), tot en met e) en punt g) bedoelde gevallen;
i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;
j. de inning van civielrechtelijke vorderingen.
2. De in lid 1 bedoelde wettelijke maatregelen bevatten met name specifieke bepalingen met betrekking tot, in voorkomend geval, ten minste:
a. de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking,
b. de categorieën van persoonsgegevens,
c. het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen,
d. de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte,
e. de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken,
f. de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking,
g. de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, en
h. het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.
Uitvoeringswet AVG (UAVG)
Artikel 41 Uitzonderingen op rechten betrokkene en plichten verwerkingsverantwoordelijke
1. De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van:
a. de nationale veiligheid;
b. landsverdediging;
c. de openbare veiligheid;
d. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;
e. andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Europese Unie of van Nederland, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Europese Unie of van Nederland, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
f. de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en gerechtelijke procedures;
g. de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;
h. een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d, e en g;
i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen; of
j. de inning van civielrechtelijke vorderingen.
2. Bij de toepassing van het eerste lid houdt de verwerkingsverantwoordelijke rekening met in ieder geval, voor zover van toepassing:
a. de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
b. de categorieën van persoonsgegevens;
c. het toepassingsgebied van de ingevoerde beperkingen;
d. de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onrechtmatige toegang of doorgifte;
e. de specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke of de categorieën van verwerkingsverantwoordelijken;
f. de opslagperiodes en de toepasselijke waarborgen, rekening houdend met de aard, de omvang en de doeleinden van de verwerking of van de categorieën van verwerking;
g. de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen; en
h. het recht van betrokkenen om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.

Voetnoten

1.Zie Tekst & Commentaar Awb en het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3489).
2.Zie het arrest van het EU-hof van 4 juni 2013, ZZ, C-300/11 (ECLI:EU:C:2013:363).
3.Zie het ZZ-arrest, punten 54 en 57.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, overzichtsuitspraak over artikel 8:29 van de Awb (ECLI:NL:RVS:2020:1367).
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1367), van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1267) en van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:709).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1267).
7.Zie artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb en artikel 2.8, dertiende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:452) en 1 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:394).
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:647 en ECLI:NL:RVS:2022:649).
10.Zie het arrest van het EU-hof van 12 januari 2023, C-154/21 (ECLI:EU:C:2023:3).
11.Zie de artikelen 16 en volgende van de AVG.
12.Zie ook overweging 63 bij de AVG.
13.
14.