Bijlage
Richtlijn industriële emissies (RIE)
Ingevolge artikel 6 van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, hierna: de RIE) kunnen de lidstaten, onverminderd de verplichting om over een vergunning te beschikken, voor bijzondere categorieën installaties, stookinstallaties, afvalverbrandingsinstallaties of afvalmeeverbrandingsinstallaties bijzondere verplichtingen opnemen in algemene bindende voorschriften. Wanneer algemene bindende voorschriften worden vastgesteld, volstaat het dat in de vergunning een verwijzing naar die voorschriften wordt opgenomen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de RIE zorgen de lidstaten ervoor dat de vergunning alle maatregelen omvat die ter vervulling van de voorwaarden van de artikelen 11 en 18 nodig zijn. Die maatregelen behelzen ten minste de volgende elementen:
c. passende eisen voor de monitoring van de emissies, met vermelding:
i) van de meetmethode, de frequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen; en,
ii) wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, dat de resultaten van de monitoring van emissies beschikbaar zijn voor dezelfde termijn en referentie-omstandigheden als voor de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de RIE worden de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de RIE bedoelde eisen inzake monitoring in voorkomend geval gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de RIE wordt de frequentie van de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, bedoelde periodieke monitoring door de bevoegde autoriteit vast-gesteld in een vergunning voor elke afzonderlijke installatie of in algemene bindende voorschriften.
Onverminderd de eerste alinea wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vijf jaar voor grondwater en ten minste eenmaal om de tien jaar voor de bodem uitgevoerd, tenzij de monitoring is gebaseerd op een systematische evaluatie van het risico op verontreiniging.
Uitvoeringsbesluit (EU 2018/1147)
Op 10 augustus 2018 heeft de Commissie het Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147 genomen tot vaststelling, op grond van de RIE, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalbehandeling.
Conclusie BBT-3 luidt als volgt:
“De BBT om de vermindering van emissies naar water en lucht te bevorderen, is het opstellen en actueel houden van een inventaris van afvalwater- en afgasstromen, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), waarin alle volgende elementen zijn opgenomen:
- i) informatie over de eigenschappen van het te behandelen afval en de afvalverwerkingsprocessen, met inbegrip van:
a. a) vereenvoudigde processtroomdiagrammen waaruit de herkomst van de emissies blijkt;
b) beschrijvingen van procesgeïntegreerde technieken en afvalwater-/afgasbehandeling bij de bron, inclusief de prestaties ervan;
- ii) informatie over de kenmerken van de afvalwaterstromen, zoals:
a. a) gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet, pH, temperatuur en geleidbaarheid;
b) gemiddelde concentratie en belastingwaarden van de relevante stoffen en hun variabiliteit (bv. CZV/TOC, stikstofverbindingen, fosfor, metalen, prioritaire stoffen/ microverontreinigingen);
c) gegevens over biologische verwijderbaarheid (bv. BZV, BZV/CZV-ratio, Zahn Wellenstest, potentieel tot biologische inhibitie (bv. inhibitie van actief slib)) (zie BBT 52);
- iii) informatie over de eigenschappen van de afgasstromen, zoals:
a. a) gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet en temperatuur;
b) gemiddelde concentratie en belastingwaarden van de relevante stoffen en hun variabiliteit (bv. organische verbindingen, POP's zoals PCB's);
c) ontvlambaarheid, laagste en hoogste explosiegrenswaarden, reactiviteit;
d) de aanwezigheid van andere stoffen die van invloed kunnen zijn op het afgasbehandelingssysteem of de veiligheid van de installatie (bv. zuurstof, stikstof, waterdamp, stof).”
Toepasbaarheid
Het toepassingsgebied (bv. de mate van gedetailleerdheid) en de aard van de inventarisatie hebben in het algemeen te maken met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan (mede bepaald door de soort en hoeveelheid verwerkt afval).
Conclusie BBT-6 luidt als volgt:
“Voor relevante emissies naar water, zoals vastgesteld in de inventarisatie van afvalwaterstromen (zie BBT 3), is de BBT om de belangrijkste procesparameters (bv. afvalwaterdebiet, pH, temperatuur, geleidbaarheid, BZV) te monitoren op cruciale locaties (bv. aan de inlaat/uitlaat van de voorbehandeling, aan de inlaat van de eindbehandeling, aan het punt waar de emissie de installatie verlaat).”
Conclusie BBT-19 luidt als volgt:
“De BBT om het waterverbruik te optimaliseren, de hoeveelheid geproduceerd afvalwater te verminderen en emissies naar bodem en water te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is de toepassing van een geschikte combinatie van onderstaande technieken.”
Techniek
Beschrijving
Toepasbaarheid
a. Waterbeheer
Het waterverbruik wordt geoptimali-seerd door middel van onder meer de volgende maatregelen:
- waterbesparingsplannen (bv. vast-stelling van doelstellingen inzake waterefficiëntie, stroomdiagrammen en watermassabalansen);
- optimalisering van het gebruik van waswater (bv. chemisch reinigen in plaats van schoonspuiten, gebruik van hendelbediening op alle was-apparatuur);
- vermindering van het waterverbruik voor vacuümopwekking (bv. gebruik van vloeistofringpompen met vloei-stoffen met een hoog kookpunt)
Algemeen toepasbaar
b. Waterrecirculatie
Waterstromen worden in de installatie gerecirculeerd, eventueel na behandeling. De mate van hercirculatie wordt beperkt door de waterbalans van de installatie, het gehalte aan onzuiver-heden (bv. geurende verbindingen) en/of de eigenschappen van de waterstromen (bv. gehalte aan nutriënten).
Algemeen toepasbaar
c. Ondoordringbare ondergrond
Afhankelijk van de met het afval verbonden risico's op bodem- en/of waterverontreiniging, wordt de ondergrond van de hele afval-verwerkingsruimte (bv. ruimten voor ontvangst, hantering, opslag, behandeling en verzending van afval) ondoordringbaar gemaakt voor de betrokken vloeistoffen.
Algemeen toepasbaar
d. Technieken om de kans op en de gevolgen van overstromen en defecten van tanks en vaten te beperken
Afhankelijk van de met de vloeistoffen in tanks en vaten verbonden risico's op bodem- en/of waterverontreiniging omvat dit technieken zoals:
- overstromingsdetectoren;
- overloopleidingen die naar een ingesloten afvoersysteem (d.w.z. de secundaire insluiting of een ander houder) leiden;
- tanks voor vloeistoffen die zich in een geschikte secundaire insluiting bevinden; het volume is normaliter groot genoeg om het verlies van de insluiting van de grootste tank in de secundaire insluiting op te vangen;
- isolatie van tanks en vaten en secundaire insluiting (bv. het sluiten van kleppen).
Algemeen toepasbaar
e. Overdekking van afvalopslag- en -behandelingsruimten
Afhankelijk van de met het afval verbonden risico's op bodem- en/of waterverontreiniging, wordt het opgeslagen en behandeld in overdekte ruimten om contact met regenwater te voorkomen en zo de hoeveelheid verontreinigd afstromend water tot een minimum te beperken.
De toepasbaarheid is mogelijk beperkt wanneer grote hoeveelheden afval worden opgeslagen of behandeld (bv. mechanische behandeling in shredders van metaalafval).
f. Scheiding van waterstromen
Elke waterstroom (bv. afstromend oppervlaktewater, proceswater) wordt afzonderlijk verzameld en behandeld op basis van het gehalte aan veront-reinigende stoffen en de combinatie van behandelingstechnieken. Met name niet-verontreinigde afvalwater-stromen worden gescheiden van afvalwaterstromen die moeten worden behandeld.
Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties.
In het algemeen van toepassing op bestaande installaties binnen de beperkingen in verband met de indeling van het water-verzamelingssysteem.
g. Adequate afwateringsstructuur
De afvalwaterbehandelingsruimte is aangesloten op de afwaterings-infrastructuur.
Het regenwater dat in de behandelings- en opslagruimten terechtkomt, wordt in de afwateringsinfrastructuur verzameld samen met waswater, incidentele lekken enz. en, afhankelijk van het gehalte aan vervuilende stoffen, gerecirculeerd of voor verdere behandeling afgevoerd.
Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties.
In het algemeen van toepassing op bestaande installaties binnen de beperkingen in verband met de indeling van het water-verzamelingssysteem.
h. Ontwerp- en onderhouds-voorzieningen voor lekdetectie en -reparatie
Er wordt op basis van risico’s regel-matig gecontroleerd op mogelijke lekken en indien nodig wordt de apparatuur gerepareerd.
Het gebruik van ondergrondse componenten wordt tot een minimum beperkt. Bij gebruik van ondergrondse componenten wordt, afhankelijk van de met het afval in die componenten verbonden risico's op bodem- en/of waterverontreiniging, gezorgd voor secundaire insluiting van ondergrondse componenten.
Het gebruik van bovengrondse componenten is in het algemeen van toepassing op nieuwe installaties. Dit kan echter worden beperkt door het risico op vorst. De plaatsing van een secundaire insluiting is mogelijk beperkt in het geval van bestaande installaties.
i. Adequate bufferopslagcapaciteit
Er wordt voorzien in adequate bufferopslagcapaciteit voor afvalwater dat wordt geproduceerd in andere dan normale bedrijfsomstandigheden waarbij een risicogebaseerde benadering wordt gevolgd (bv. rekening houdend met de aard van de verontreinigende stoffen, de effecten van de stroomafwaartse afvalwater-behandeling en het ontvangende milieu).
Het lozen van afvalwater uit deze bufferopslag is alleen mogelijk nadat passende maatregelen zijn genomen (bijvoorbeeld monitoring, behandeling, hergebruik).
Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties.
Voor bestaande installaties is de toepasbaarheid mogelijk beperkt door de beschikbaarheid van ruimte en door de indeling van het waterverzamelingssysteem.
Conclusie BT-35 luidt als volgt:
“De BBT om de productie van afvalwater en het waterverbruik te verminderen, is om alle onderstaande technieken toe te passen.”
Techniek
Beschrijving
Toepasbaarheid
a. Scheiding van waterstromen
Het percolaat dat uit composthopen,
-rillen en -tafels sijpelt, wordt gescheiden van afstromend oppervlaktewater (zie BBT 19f).
Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties.
Algemeen toepasbaar op bestaande installaties binnen de beperkingen in verband met de indeling van de watercircuits.
b. Waterrecirculatie
Recirculatie van proceswaterstromen (bv. door ontwatering van vloeibaar digestaat in anaerobe processen) of zo veel mogelijk gebruikmaken van andere waterstromen (bv. water-condensaat, spoelwater, afstromend oppervlaktewater). De mate van recirculatie wordt beperkt door de waterbalans van de installatie, het gehalte aan onzuiverheden (bv. zware metalen, zouten, ziekteverwekkers, geurende stoffen) en/of de eigen-schappen van de waterstromen (bv. gehalte aan nutriënten).
Algemeen toepasbaar
c. Minimalisering van de productie van percolaat
Optimalisering van het vochtgehalte van het afval om de productie van percolaat tot een minimum te beperken.
Algemeen toepasbaar
Crisis- en herstelwet (Chw)
Artikel 1.1
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027431/2023-07-01) bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027431/2023-07-01) bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
1. Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap.
1. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. (…).
Artikel 6.21
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
1. Op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen zijn de volgende bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0024779&g=2023-10-06&z=2023-10-06) van overeenkomstige toepassing:
a. 2.14, eerste lid en derde tot en met zesde lid.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 5.4
1. Het bevoegd gezag houdt bij de bepaling van de voor een inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken (hierna: BBT) rekening met BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.
Regeling omgevingsrecht (Mor)
Artikel 9.2
Het bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, houdt bij de bepaling van de voor de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken en monitoringeisen rekening met de relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027471/2023-07-01).
Voor zover hier van belang is in de bijlage bij de Mor als informatiedocument over BBT opgenomen het Handboek immissietoets. Aan de hand van dit document wordt beoordeeld of een lozing acceptabel is vanuit het oogpunt van waterkwaliteit.