In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 januari 2023, wordt het beroep van [eiser] tegen het besluit van de Burgemeester van de gemeente Groningen beoordeeld. De Burgemeester had besloten om de horecagelegenheid van [eiser] te sluiten voor de duur van drie weken, van 25 juni 2021 tot 16 juli 2021, vanwege overtredingen van de covid-maatregelen. De rechtbank oordeelt dat de Burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot deze sluiting, waarbij de gezondheid van de bevolking voorop staat. De rechtbank stelt vast dat de sluiting is gebaseerd op artikel 2.32 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid of een punitieve sanctie. De rechtbank concludeert dat de burgemeester zijn bevoegdheid op grond van de APV heeft kunnen aanwenden en dat het beroep van [eiser] ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de burgemeester de sluiting heeft gemotiveerd op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin wordt gesteld dat [eiser] de covid-maatregelen heeft overtreden door gasten te ontvangen tijdens de sluitingstijden. De rechtbank benadrukt dat de burgemeester beleidsruimte heeft bij het nemen van dergelijke besluiten en dat de noodzaak tot sluiting in het belang van de gezondheid niet is komen te vervallen door de wijziging van de covid-maatregelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de sluiting van de horecagelegenheid.