ECLI:NL:RBNNE:2023:849
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak door gemeente Opsterland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Opsterland over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, die niet aanwezig was op de zitting, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2020 had vastgesteld op € 302.000. De eiser betwistte deze waarde en stelde dat de onroerende zaak, een vrijstaande woning uit 1997, een lagere waarde van € 280.000 had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting, maar niet is verschenen.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de heffingsambtenaar tegen elkaar afgewogen. De heffingsambtenaar had een taxateur ingeschakeld om de waarde van de onroerende zaak te onderbouwen, en de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde WOZ-waarde niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar waren met de onroerende zaak en dat de gedateerdheid van de voorzieningen in de woning geen invloed had op de waarde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.