ECLI:NL:RBNNE:2023:817

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
22/11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Meppel en de heffingsambtenaar van de gemeente Assen. Het beroep van eiser was gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 7 december 2021, waarbij zijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 7 oktober 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 12 november 2021 bezwaar had gemaakt, maar dat de gronden van het bezwaar ontbraken. De heffingsambtenaar had eiser verzocht om binnen 14 dagen de gronden aan te leveren, maar dit was pas op 6 december 2021 gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid onterecht was, omdat de heffingsambtenaar niet had aangegeven dat de termijn fatale gevolgen had. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 209,25, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte dat een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften vereist dat indiener duidelijk wordt geïnformeerd over de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van bezwaargronden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/11
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit Meppel, eiser
(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Assen

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 december 2021 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van 7 oktober 2021 ten bedrage van € 67,70, inclusief de kosten van naheffing. Het bezwaar is bij die uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is, hoewel uit het track & trace bericht blijkt dat de oproeping naar het juiste adres is verzonden en op 9 december 2022 is afgehaald, zonder bericht van verhindering niet verschenen. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge
uitspraak verdaagd voor de duur van 2 weken, onder aanzegging aan partijen van het tijdstip
en de plaats (Groningen) van de uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot de dag van voldoening;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan eiser, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot de dag van voldoening.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het geschil betreft de kennelijk niet ontvankelijk-verklaring van het bezwaarschrift.
2.1.
Namens eiser is op 12 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van 7 oktober 2021. Omdat de gronden van het bezwaar ontbraken heeft verweerder bij brief van 15 november 2021 verzocht om binnen 14 dagen schriftelijk aan te geven waarom eiser het niet eens is met de naheffingsaanslag.
Namens eiser is in reactie daarop bij email van 6 december 2021 onder meer het volgende aangegeven:
“Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verschuldigdheid van parkeerbelasting in de betreffende nieuwbouwwijk onvoldoende kenbaar is gemaakt. In de betreffende straat is evenmin een parkeerautomaat aangetroffen.”
2.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser vervolgens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is het volgende overwogen:
“Op het verzoek om uw pro forma bezwaar aan te vullen met de gronden van het bezwaar heb ik geen tijdige reactie van u ontvangen. Pas op 6 december 2021 heeft u per mail de gronden van uw bezwaar aangegeven. Daarom heb ik, met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.”
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. In de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard
kanworden als het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat, mits de indiener de gelegenheid heeft gekregen het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
2.4.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift met zich brengt dat bij het aan de indiener van een bezwaarschrift stellen van een als fataal bedoelde termijn voor het herstellen van een verzuim, er op dient te worden gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Als is verzuimd die mededeling te doen, is de hoofdregel, dat geen niet-ontvankelijkheid kan volgen. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal, als het bezwaar desondanks niet-ontvankelijk is verklaard, moeten worden beoordeeld of die niet-ontvankelijkverklaring in stand kan blijven [1] .
2.5.
Vaststaat dat verweerder in de brief van 15 november 2021 niet heeft vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden als de gronden niet binnen 14 dagen zouden worden ingediend. Nu verweerder de in die brief gestelde termijn als een fatale termijn wenste te hanteren (zie 2.2.), heeft verweerder daarmee in strijd met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Dat brengt met zich dat uitgaande van de hoofdregel, de niet-ontvankelijkheid niet in stand kan blijven.
2.6.
Door verweerder is aangevoerd dat dit gebrek niet aan de niet-ontvankelijkheid in de weg zou staan omdat de gemachtigde van eiser expertise in het behandelen van bezwaarschriften bij verkeersboetes heeft, zodat voor hem vanzelfsprekend is wat de gevolgen zijn van het niet tijdig aanleveren van bezwaargronden. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. De rechtbank is van oordeel dat uit een herstel-verzuim-brief duidelijk moet blijken dat de in die brief gegeven termijn voor het herstel van een geconstateerd verzuim, geldt als een fatale termijn. Uit de door verweerder verzonden brief valt dat niet af te leiden. Eiser behoefde daar daarom niet op bedacht te zijn en daarom evenmin op de consequentie (het niet-ontvankelijk verklaren), die verweerder daaraan heeft verbonden.
2.7.
Overigens is de rechtbank tevens van oordeel dat het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift op 7 december 2021, terwijl de gronden daags daarvoor, te weten op 6 december 2021, waren ontvangen, eveneens in strijd met de door een bestuursorgaan in acht te nemen zorgvuldigheid is. De stelling van verweerder dat uit het gestelde in de email van 6 december 2021 geen concrete bezwaargronden kunnen worden opgemaakt, zodat ‘ook na de te laat aangeleverde aanvulling …kan getwijfeld worden over de ontvankelijkheid’, volgt de rechtbank niet. Vaste rechtspraak is dat aan de gronden van een bezwaar (en beroep) geen hoge eisen worden gesteld. Niet gezegd kan worden dat uit het gestelde in de email van 6 december 2021 (zie 2.1.) niet valt af te leiden waarom eiser het met de aanslag niet eens is. Overigens ziet de rechtbank evenmin dat een bezwaar ‘kennelijk’ niet ontvankelijk verklaard zou kunnen worden als er twijfel bestaat over de ontvankelijkheid gelet op ingediende gronden.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op het bezwaar vernietigd en de zaak terugverwezen naar verweerder om de zaak alsnog inhoudelijk te behandelen. [2] De rechtbank ziet in deze geen andere mogelijkheid dan om de zaak terug te wijzen, omdat deze zaak in beroep alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar, de bezwaarfase niet volledig is doorlopen en eiser heeft aangegeven terug verwijzing te wensen.
2.9.
Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Omdat de bezwaarprocedure nog een vervolg krijgt worden de eventueel voor bezwaar gemaakte kosten in deze procedure niet vergoed. De vergoeding in beroep is begroot op € 209,25, uitgaande van het ingediend beroepschrift en wegingsfactor ¼. Gezien de geringe bewerkelijkheid en complexiteit van deze zaak in combinatie met het geringe financiële belang (van € 67,70) heeft de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd. [3] De verzochte vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht en de toegekende proceskosten is toewijsbaar.
2.10.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Flik, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
w.g. griffier w.g. rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1048
2.Artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162