ECLI:NL:RBNNE:2023:660

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting na boekenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een cluster van zaken met betrekking tot navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Eiseres, een B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene verliesvaststellingsbeschikking en de navorderingsaanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de oprichting van eiseres in 2014 en de betrokkenheid van verschillende vennootschappen in de eigendomsstructuur. De inspecteur heeft de aanslagen opgelegd op basis van niet onderbouwde kosten en niet aangegeven pachtinkomsten, wat door eiseres werd betwist.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres stelde dat de inspecteur niet alle relevante stukken had overgelegd en dat de aanslagen te vroeg waren opgelegd, voordat het boekenonderzoek was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende had onderbouwd dat de aanslagen waren opgelegd omdat de termijn dreigde te verstrijken en dat er geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel was. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de beroepen ongegrond waren.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van belastingaanslagen en de noodzaak voor belastingplichtigen om hun standpunten goed te onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

2014
Verweerder heeft voor het jaar 2014 aan eiseres met dagtekening 23 mei 2020 een herziene verliesvaststellingbeschikking in de vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd berekend naar een bedrag van € 18.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2015
Verweerder heeft voor het jaar 2015 aan eiseres met dagtekening 6 juni 2020 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 31.696. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2015 herzien naar nihil en een bedrag van € 1.986 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2016
Verweerder heeft voor het jaar 2016 aan eiseres met dagtekening 20 juni 2020 een navorderingsaanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 37.004. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder de verliesvaststellingsbeschikking over het jaar 2016 herzien naar nihil en een bedrag van € 1.726 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:
Zaaknummer
Beschikking en jaar
LEE 21/1623
Herziene verliesvaststellingbeschikking vpb 2014
LEE 21/1624
Navorderingsaanslag vpb 2015
LEE 21/1625
Navorderingsaanslag vpb 2016
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA,
mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es)
Zaaknummer(s)
[A BV]
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377
[B BV]
LEE 20/2751
[C BV] .
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
[D BV]
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831
[E BV]
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
[eiseres]
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
[X]
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht op [datum] 2014. Haar activiteiten worden in het handelsregister van de Kamer van Koophandel omschreven als ‘Financiële Holdings.’
1.2.
De aandelen in eiseres worden gehouden door [E BV] ( [E BV] ). De aandelen in [E BV] worden gehouden door de statutair in Jersey gevestigde vennootschap [H Ltd] . De aandelen in [H Ltd] worden gehouden door [X] ( [X] ).
1.3.
De bestuurder van eiseres is [E BV] . De bestuurder van [E BV] is [Y2] .
1.4.
Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2014 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 1.773. De aanslag vennootschapsbelasting 2014 en verliesvaststellingsbeschikking 2014 zijn met dagtekening 9 juli 2016 overeenkomstig deze aangifte opgelegd.
1.5.
Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2015 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 465. De aanslag vennootschapsbelasting 2015 en verliesvaststellingsbeschikking 2015 zijn met dagtekening 8 april 2017 overeenkomstig deze aangifte opgelegd.
1.6.
Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2016 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 568. De aanslag vennootschapsbelasting 2016 en verliesvaststellingsbeschikking 2016 zijn met dagtekening 19 augustus 2017 overeenkomstig deze aangifte opgelegd.
1.7.
Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt dan wel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.8.
Verweerder heeft op 5 juli 2018 een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2016 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.
1.9.
Met dagtekening 8 april 2020 heeft verweerder het definitieve controlerapport van het boekenonderzoek verzonden. In het rapport kondigt verweerder aan navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 aan eiseres op te leggen. Verweerder kondigt aan het belastbaar bedrag voor 2014 met € 1.755 te corrigeren wegens niet onderbouwde kosten. Verweerder kondigt tevens aan het belastbaar bedrag voor 2015 met € 32.161 en het belastbaar bedrag voor 2016 met € 37.572 te corrigeren wegens niet aangegeven pachtinkomsten.
1.10.
De door verweerder doorgevoerde pachtinkomsten (zie 1.9.) hebben betrekking op stortingen op de bankrekening van eiseres met nummer [rekeningnummer] . Op 28 april en 28 oktober 2015 is daar € 16.081 door [Z1] op gestort met omschrijving ‘Pacht [adres] ’ In de betreffende pachtovereenkomst is vermeld dat deze voor de duur van 1 jaar (10 januari 2015 tot 11 januari 2016) is gesloten tussen [Z2] als verpachter en [Z1] als pachter. Voor de voldoening van de verschuldigde pacht is in de overeenkomst het rekeningnummer van eiseres vermeld. Op zowel 8 als 29 oktober 2015 is € 16.000 overgeboekt van de betaalrekening van eiseres naar de spaarrekening van eiseres.
1.11.
Op 1 april 2016 is tweemaal € 18.786 op de rekening [rekeningnummer] van eiseres gestort door [Z3] . Bij de omschrijving staat: facturen [nummer] en [nummer] . Op 5 april 2016 is € 37.000 overgeboekt van de betaalrekening van eiseres naar de spaarrekening van eiseres.
1.12.
Op 8 mei 2017 is het saldo van de spaarrekening van eiseres vrijwel volledig overgeboekt vanaf de spaarrekening van eiseres naar de lopende rekening van eiseres en diezelfde dag overgeboekt naar een rekening van [E BV] , haar aandeelhoudster.
1.13.
Verweerder heeft de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2014, 2015 en 2016 overeenkomstig zijn aankondiging (zie 1.9.) opgelegd. Eiseres heeft tegen deze navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.14.
Tijdens de behandeling van de door eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen ingediende bezwaren zijn in ieder geval op 19 augustus 2019, 29 augustus 2019, 8 december 2020 en 24 februari 2021 dossierstukken, waaronder de administratie, aan eiseres verstrekt. Daarnaast is blijkens een aan NEBO gerichte brief van 7 juni 2021 met daarin de voorgenomen uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016,in juli 2019 door de FIOD een USB-stick aan eiseres verstrekt met daarop het FIOD-dossier dat verweerder ter beschikking stond.
1.15.
Op 15 april 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door navorderingsaanslagen en (herziene) verliesvaststellingsbeschikkingen op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. Ten slotte is in geschil of verweerder de navorderingsaanslagen en herziene verliesvaststellingsbeschikkingen bij uitspraak op bezwaar tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek zijn per beschikking de door verweerder voor dat jaar voorgestane correcties (zie 1.9.) in geschil.
De formele grieven
Artikel 8:42 van de Awb
3.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. In de motivering van de beroepen hebben eisers ook aangevoerd dat er sprake was van onvolledige inzage in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd, zien op dit geschilpunt en dat het geschilpunt over de onvolledige inzage in de bezwaarfase geen behandeling meer behoeft.
3.2.
Het standpunt dat artikel 8:42 van de Awb is geschonden, heeft betrekking op 2 groepen documenten. Eisers stellen allereerst dat correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie van verweerder en de correspondentie met het Openbaar Ministerie omtrent het strafrechtelijk onderzoek niet zijn overgelegd. Zij wijzen daartoe op de brief van 9 november 2017 (zie 1.7.), waaruit volgens eisers blijkt dat deze correspondentie er wel is geweest.
3.3.
De tweede groep documenten betreft het FIOD-dossier en de volledige administratie van eisers en de failliete [I] -vennootschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij wel inzage in het FIOD-dossier heeft gekregen, maar dat dit niet het volledige dossier betrof. Met betrekking tot de administratie van eisers en de [I] -vennootschappen hebben eisers aangevoerd dat zij wel de beschikking hebben over de administratie, maar dat verweerder enkel de volgens hem relevante delen aan de rechtbank heeft overgelegd. Eisers stellen dus dat verweerder slechts een selectie uit de administratie heeft gemaakt en heeft ingebracht in deze procedures, maar dat die selectie niet inzichtelijk en niet controleerbaar is.
3.4.
Verweerder heeft ten aanzien van de eerste groep documenten aangevoerd dat hij alle stukken die hem ter beschikking staan heeft overgelegd en dat de overige door eisers gestelde stukken niet bestaan. Met betrekking tot de tweede groep documenten heeft verweerder aangevoerd dat de administratie van eisers volledig aan hen is overgelegd in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de administratie van de [I] -vennootschappen, voor zover aanwezig, ook is overgelegd. Hij beschikt over niet meer administratie van de [I] -vennootschappen dan hij aan eisers heeft verstrekt. Verweerder stelt dat de delen uit de administratie die relevant zijn voor de geschilpunten in onderhavige zaken, in de beroepsfase zijn ingebracht. Verweerder voert verder aan dat het FIOD-dossier zoals dat aan eisers is overgelegd, ook het dossier is dat hem ter beschikking heeft gestaan en dat hij niet over meer stukken beschikt of heeft beschikt.
3.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste groep documenten dat niet aannemelijk is geworden dat deze stukken bestaan, nu verweerder het bestaan van deze stukken gemotiveerd heeft ontkend en de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen voor het bestaan van deze stukken ziet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ten aanzien van deze groep documenten geen sprake van een schending van artikel 8:42 van de Awb.
3.6.
Met betrekking tot de tweede groep documenten overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat deze stukken bestaan, van belang (kunnen) zijn voor deze zaken en dat verweerder over deze stukken beschikt of heeft beschikt. Dit alles is, behoudens het verloren gegane deel van de administratie van de [I] -vennootschappen, ook niet door verweerder ontkend. Wat betreft het FIOD-dossier is door verweerder gesteld dat hij niet meer of andere stukken heeft gehad dan hij aan eisers heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder over meer stukken uit dit dossier beschikte. Verweerder heeft verder erkend dat hij bij het verweerschrift slechts een door hem gemaakte selectie uit de betreffende stukken heeft gevoegd. Beide partijen beschikken dus wel over alle stukken, maar de rechtbank beschikt slechts over de door verweerder geselecteerde delen daaruit. De niet geselecteerde stukken hebben de medewerkers van verweerder echter wel ter beschikking gestaan bij het boekenonderzoek, het opleggen van de (navorderings)aanslagen en in de bezwaarfase en zouden daarom wel van belang (kunnen) zijn voor het oordeel van de rechtbank in deze zaken. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het niet overleggen van de wél beschikbare stukken uit de tweede groep daarom artikel 8:42 van de Awb geschonden.
3.7.
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welke gevolgtrekkingen aan de schending van artikel 8:42 van de Awb moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat eisers in ieder geval sinds de bezwaarfase over alle aanwezige stukken uit groep 2 beschikken (zie 1.14.). Eisers hebben weliswaar in het algemeen aangevoerd dat er meer stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van verweerder moeten hebben gestaan, maar de rechtbank ziet hier geen concrete aanwijzingen voor. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerder niet meer stukken had dan de stukken die eisers ook hadden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit geval, mede omdat eisers al sinds de bezwaarfase over de administratie en FIOD-stukken beschikken, op de weg van eisers gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn en daarbij ook concreet aan te geven op welke geschilpunten en welke belanghebbenden die stukken betrekking zouden kunnen hebben. Dat hebben eisers nagelaten. Onder deze omstandigheden leidt de afweging van de rechtbank ertoe dat aan de schending van artikel 8:42 van de Awb geen gevolgen worden verbonden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij (navorderings)aanslagen en/of verliesverrekeningsbeschikkingen (hierna ook: aanslag(en)) heeft opgelegd lopende het boekenonderzoek. Dit betreft de zaken waarbij de dagtekening van de aanslag ligt voor de dagtekening van het controlerapport van 8 april 2020 (zie 1.9.). Eisers stellen dat verweerder door deze gang van zaken bij het onderbouwen van de aanslagen en ook in de bezwaarfase regelmatig van standpunt is gewisseld en dat zij door deze handelwijze in hun procesbelang zijn geschaad.
4.2.
Verweerder stelt dat hij de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen bijna verstreken was en dat hij ze voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 22 april 2022 in het kader van de navorderingsbevoegdheid heeft geoordeeld dat verweerder in beginsel met het opleggen van aanslagen dient te wachten tot hij de beschikking heeft over de resultaten van het boekenonderzoek. [2] Dat is echter anders als er gegronde redenen zijn om de aanslagen al op te leggen voordat met de resultaten van het boekenonderzoek rekening kan worden gehouden. Een gegronde reden is onder meer dat de termijn voor het opleggen van aanslagen dreigt te verstrijken. Indien verweerder daardoor gehouden is een aanslag op te leggen, bestaat de mogelijkheid dat er op dat moment, op basis van de informatie waarover verweerder dan beschikt, nog onduidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de belastingschuld. Verweerder dient de aanslag in dat geval te baseren op een redelijke schatting.
4.4.
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat verweerder de betreffende aanslagen waar deze grief op ziet, heeft opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verlopen. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanslagen heeft gebaseerd op de gegevens uit het boekenonderzoek die hem op dat moment ter beschikking stonden. Ook dat is door eisers niet als zodanig betwist. Dat betekent dat verweerder in feite geheel in lijn met het arrest van 22 april 2022 heeft gehandeld. Daarin kan dan op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel besloten liggen.
4.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen om te concluderen dat bij het opleggen van de aanslagen het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
De correcties:
Correctie in aftrek gebrachte kosten (2014)
5.1.
Eiseres kan zich niet met deze correctie verenigen.
5.2.
Verweerder stelt dat eiseres overige bedrijfskosten ten bedrage van € 1.755 heeft aangegeven maar dat deze niet zijn onderbouwd met facturen of bankafschriften. Zowel het bestaan als de zakelijkheid van deze kosten is daarom volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de aftrek van kosten op eiseres rust. Eiseres heeft niet verklaard om welke kosten het gaat en ook niets aangevoerd ter onderbouwing van deze kosten. De rechtbank acht deze correctie daarom terecht.
Pachtinkomsten (2015 en 2016)
6.1.
Eiseres stelt dat zij geen pachtovereenkomsten heeft gesloten en dat de betreffende pachtinkomsten haar niet toekwamen.
6.2.
Verweerder stelt dat deze correcties terecht zijn en wijst daarbij op de stortingen op de bankrekening van eiseres (zie 1.10. en 1.11. ). Eiseres heeft het grootste deel van deze ontvangsten daarna overgeboekt naar haar spaarrekening en vervolgens -via haar lopende rekening- naar een rekening van [E BV] . Verweerder wijst er op dat het rekeningnummer van eiseres in de pachtovereenkomst stond en stelt dat uit de omschrijving bij de overboekingen blijkt dat eiseres in 2016 facturen aan [Z3] heeft gestuurd. Verweerder voert ten slotte aan dat eiseres geen verklaring voor de transacties heeft gegeven.
6.3.
De rechtbank overweegt dat door eiseres niet is betwist dat de onder 1.10. en 1.11. vermelde ontvangsten op haar rekening, door [Z1] en [Z3] , zijn voldaan in verband met een gesloten pachtovereenkomst. Evenmin is betwist dat die door haar ontvangen bedragen (grotendeels) zijn overgeboekt naar een spaarrekening van eiseres en vervolgens naar een rekening van [E BV] , haar aandeelhouder (zie 1.12.). Het rekeningnummer van eiseres staat ook in de pachtovereenkomst voor [adres] (zie 1.10.) en niet betwist is dat eiseres facturen heeft gestuurd aan [Z3] in 2016. Dat rechtvaardigt het vermoeden dat eiseres belaste inkomsten heeft genoten en dat vermoeden heeft eiseres niet ontzenuwd. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat aan eiseres de pachtinkomsten toekwamen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres geen enkele verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij de betreffende betalingen heeft ontvangen. Deze aan haar verrichte betalingen zijn daarom terecht tot haar inkomsten gerekend.
Belastingrente
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente
Conclusie8. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099 en Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1863.