ECLI:NL:RBNNE:2023:659

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
LEE 20/2751
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over verliesverrekeningsbeschikking en schending van zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede. De zaak betreft een (tweede) verliesverrekeningsbeschikking die door de Belastingdienst is herzien naar aanleiding van een boekenonderzoek. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van het verliesverrekende bedrag en stelt dat de inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door niet alle relevante stukken over te leggen. Daarnaast wordt betwist of de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door de aanslagen op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar oordeelt dat dit geen gevolgen heeft voor de uitspraak, omdat eiseres over alle relevante stukken beschikte. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd, omdat de termijn dreigde te verstrijken en de aanslagen voldoende waren onderbouwd. De correctie van de kosten ad € 13.444 is door de rechtbank ook terecht bevonden, omdat eiseres geen bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2751
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 17 november 2018 het in de vennootschapsbelasting (vpb) met de belastbare winst voor het jaar 2012 verrekende verlies herzien naar een bedrag van € 71.812‬. Het betreft een (tweede) verliesverrekeningsbeschikking waarbij op grond van artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verliezen voorwaarts zijn verrekend naar 2012 (V.27). Deze tweede verliesverrekeningsbeschikking betreft een verrekend verlies van € 13.444.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es)
Zaaknummer(s)
[A BV]
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377
[eiseres]
LEE 20/2751
[C BV]
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
[D BV]
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831
[E BV]
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
[F BV]
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
[X]
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht op [datum] 1991. Haar activiteiten worden in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel omschreven als ‘Handel in eigen onroerend goed.’
1.2.
De aandelen in eiseres werden tot 8 juli 2013 voor circa 57% gehouden door [G BV] De resterende circa 43% werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] De aandelen in eiseres worden sinds 8 juli 2013 gehouden door de statutair in Jersey gevestigde vennootschap [N Ltd] . De aandelen in [N Ltd] worden gehouden door [X] .
1.3.
Eiseres heeft aangifte vpb 2012 gedaan naar een belastbare winst van € 58.368. Verweerder heeft de aanslag vpb 2012 met dagtekening 1 oktober 2016 opgelegd naar een belastbare winst van € 58.368 en een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking het met de belastbare winst voor het jaar 2012 voorwaarts verrekende verlies vastgesteld op een bedrag van € 58.368.
1.4.
Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt danwel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.5.
Verweerder heeft op 5 juli 2018 een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vpb over de jaren 2012 tot en met 2016 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 2013 tot en met 2017.
1.6.
Per brief van 2 november 2018 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn de vpb 2012 te herzien naar een belastbare winst van € 71.812 en (na verliesverrekening) een belastbaar bedrag van nihil. De voorgenomen correctie betreft een bedrag van € 13.444 wegens – volgens verweerder – niet onderbouwde kosten. Dit betreft € 13.395 overige algemene kosten en € 49 provisie en overige kosten.
1.7.
Met dagtekening 8 april 2020 heeft verweerder het definitieve controlerapport van het boekenonderzoek verzonden.
1.8.
Op 15 juli 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
1.9.
Tijdens de behandeling van de door eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen ingediende bezwaren zijn in ieder geval op 19 augustus 2019, 29 augustus 2019, 8 december 2020 en 24 februari 2021 dossierstukken, waaronder de administratie, aan eiseres verstrekt. Daarnaast is blijkens een aan [A BV] gerichte brief van 7 juni 2021 met daarin de voorgenomen uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016, in juli 2019 door de FIOD een USB-stick aan eiseres overgelegd met daarop het FIOD-dossier dat verweerder ter beschikking stond.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door de herziene verliesverrekeningsbeschikking op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. Ten slotte is in geschil of verweerder de verliesverrekeningsbeschikking over 2012 tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht de door eiseres in aftrek gebrachte kosten heeft gecorrigeerd (zie 1.6.).
Artikel 8:42 van de Awb
3.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. In de motivering van de beroepen hebben eisers ook aangevoerd dat er sprake was van onvolledige inzage in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd, zien op dit geschilpunt en dat het geschilpunt over de onvolledige inzage in de bezwaarfase geen behandeling meer behoeft.
3.2.
Het standpunt dat artikel 8:42 van de Awb is geschonden, heeft betrekking op 2 groepen documenten. Eisers stellen allereerst dat correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie van verweerder en de correspondentie met het Openbaar Ministerie omtrent het strafrechtelijk onderzoek niet zijn overgelegd. Zij wijzen daartoe op de brief van 9 november 2017 (zie 1.4.), waaruit volgens eisers blijkt dat deze correspondentie er wel is geweest.
3.3.
De tweede groep documenten betreft het FIOD-dossier en de volledige administratie van eisers en de failliete [I] -vennootschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij wel inzage in het FIOD-dossier heeft gekregen, maar dat dit niet het volledige dossier betrof. Met betrekking tot de administratie van eisers en de [I] -vennootschappen hebben eisers aangevoerd dat zij wel de beschikking hebben over de administratie, maar dat verweerder enkel de volgens hem relevante delen aan de rechtbank heeft overgelegd. Eisers stellen dus dat verweerder slechts een selectie uit de administratie heeft gemaakt en heeft ingebracht in deze procedures, maar dat die selectie niet inzichtelijk en niet controleerbaar is.
3.4.
Verweerder heeft ten aanzien van de eerste groep documenten aangevoerd dat hij alle stukken die hem ter beschikking staan heeft overgelegd en dat de overige door eisers gestelde stukken niet bestaan. Met betrekking tot de tweede groep documenten heeft verweerder aangevoerd dat de administratie van eisers volledig aan hen is overgelegd in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de administratie van de [I] -vennootschappen, voor zover aanwezig, ook is overgelegd. Hij beschikt over niet meer administratie van de [I] -vennootschappen dan hij aan eisers heeft verstrekt. Verweerder stelt dat de delen uit de administratie die relevant zijn voor de geschilpunten in onderhavige zaken, in de beroepsfase zijn ingebracht. Verweerder voert verder aan dat het FIOD-dossier zoals dat aan eisers is overgelegd, ook het dossier is dat hem ter beschikking heeft gestaan en dat hij niet over meer stukken beschikt of heeft beschikt.
3.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste groep documenten dat niet aannemelijk is geworden dat deze stukken bestaan, nu verweerder het bestaan van deze stukken gemotiveerd heeft ontkend en de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen voor het bestaan van deze stukken ziet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ten aanzien van deze groep documenten geen sprake van een schending van artikel 8:42 van de Awb.
3.6.
Met betrekking tot de tweede groep documenten overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat deze stukken bestaan, van belang (kunnen) zijn voor deze zaken en dat verweerder over deze stukken beschikt of heeft beschikt. Dit alles is, behoudens het verloren gegane deel van de administratie van de [I] -vennootschappen, ook niet door verweerder ontkend. Wat betreft het FIOD-dossier is door verweerder gesteld dat hij niet meer of andere stukken heeft gehad dan hij aan eisers heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder over meer stukken uit dit dossier beschikte. Verweerder heeft verder erkend dat hij bij het verweerschrift slechts een door hem gemaakte selectie uit de betreffende stukken heeft gevoegd. Beide partijen beschikken dus wel over alle stukken, maar de rechtbank beschikt slechts over de door verweerder geselecteerde delen daaruit. De niet geselecteerde stukken hebben de medewerkers van verweerder echter wel ter beschikking gestaan bij het boekenonderzoek, het opleggen van de (navorderings)aanslagen en in de bezwaarfase en zouden daarom wel van belang (kunnen) zijn voor het oordeel van de rechtbank in deze zaken. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het niet overleggen van de wél beschikbare stukken uit de tweede groep daarom artikel 8:42 van de Awb geschonden.
3.7.
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welke gevolgtrekkingen aan de schending van artikel 8:42 van de Awb moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat eisers in ieder geval sinds de bezwaarfase over alle aanwezige stukken uit groep 2 beschikken (zie 1.9.). Eisers hebben weliswaar in het algemeen aangevoerd dat er meer stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van verweerder moeten hebben gestaan, maar de rechtbank ziet hier geen concrete aanwijzingen voor. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerder niet meer stukken had dan de stukken die eisers ook hadden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit geval, mede omdat eisers al sinds de bezwaarfase over de administratie en FIOD-stukken beschikken, op de weg van eisers gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn en daarbij ook concreet aan te geven op welke geschilpunten en welke belanghebbenden die stukken betrekking zouden kunnen hebben. Dat hebben eisers nagelaten. Onder deze omstandigheden leidt de afweging van de rechtbank ertoe dat aan de schending van artikel 8:42 van de Awb geen gevolgen worden verbonden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij (navorderings)aanslagen en/of verliesverrekeningsbeschikkingen (hierna ook: aanslag(en)) heeft opgelegd lopende het boekenonderzoek. Dit betreft de zaken waarbij de dagtekening van de aanslag ligt voor de dagtekening van het controlerapport van 8 april 2020 (zie 1.7.). Eisers stellen dat verweerder door deze gang van zaken bij het onderbouwen van de aanslagen en ook in de bezwaarfase regelmatig van standpunt is gewisseld en dat zij door deze handelwijze in hun procesbelang zijn geschaad.
4.2.
Verweerder stelt dat hij de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen bijna verstreken was en dat hij ze voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 22 april 2022 in het kader van de navorderingsbevoegdheid heeft geoordeeld dat verweerder in beginsel met het opleggen van aanslagen dient te wachten tot hij de beschikking heeft over de resultaten van het boekenonderzoek. [2] Dat is echter anders als er gegronde redenen zijn om de aanslagen al op te leggen voordat met de resultaten van het boekenonderzoek rekening kan worden gehouden. Een gegronde reden is onder meer dat de termijn voor het opleggen van aanslagen dreigt te verstrijken. Indien verweerder daardoor gehouden is een aanslag op te leggen, bestaat de mogelijkheid dat er op dat moment, op basis van de informatie waarover verweerder dan beschikt, nog onduidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de belastingschuld. Verweerder dient de aanslag in dat geval te baseren op een redelijke schatting.
4.4.
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat verweerder de betreffende aanslagen waar deze grief op ziet, heeft opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verlopen. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanslagen heeft gebaseerd op de gegevens uit het boekenonderzoek die hem op dat moment ter beschikking stonden. Ook dat is door eisers niet als zodanig betwist. Dat betekent dat verweerder in feite geheel in lijn met het arrest van 22 april 2022 heeft gehandeld. Daarin kan dan op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel besloten liggen.
4.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen om te concluderen dat bij het opleggen van de aanslagen het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
De correctie wegens kosten ad € 13.4445.1. Eiseres kan zich niet met het standpunt verenigen dat zij de (zakelijkheid van de) kosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.2.
Verweerder stelt dat eiseres niets heeft aangevoerd over de aard en achtergrond van de in aftrek gebrachte kosten en dat zij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de betreffende kosten überhaupt gemaakt zijn.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de aftrek van kosten op eiseres rust. Eiseres heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van de in aftrek gebrachte kosten. Deze correctie is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht en daarmee is ook het verlies terecht tot een hoger bedrag verrekend met de herziene verliesverrekeningsbeschikking.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099 en Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1863.