ECLI:NL:RBNNE:2023:657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen omzetbelasting na boekenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een cluster van zaken met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting die zijn opgelegd aan eiseres, een vastgoedonderneming. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waarbij eiseres in geschil is gegaan met de inspecteur van de Belastingdienst over verschillende naheffingsaanslagen voor de jaren 2013 tot en met 2017. De rechtbank heeft onder andere geoordeeld over de schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het zorgvuldigheidsbeginsel bij het opleggen van de aanslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd, wat een schending van de Awb opleverde. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 verminderd van € 1.819.478 naar € 1.652.787, na correcties voor aansluitingsverschillen, teruglevering van grondposities en aftrek voorbelasting. De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen voor de jaren 2014, 2016 en 2017 ongegrond verklaard, maar heeft wel enkele correcties doorgevoerd. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van eiseres en de wijze waarop de Belastingdienst naheffingsaanslagen oplegt en onderbouwt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder
(gemachtigde: drs. [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
2013
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 aan eiseres met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.819.478. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 361.368 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.782.221. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 353.969.
2014
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan eiseres met dagtekening 26 februari 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 118.645. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 19.932 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 88.517. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 14.870.
2016
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 aan eiseres met dagtekening 28 mei 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 325.823. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 44.530 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.216. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 712.
2017
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 aan eiseres met dagtekening 28 mei 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 69.372. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6.706 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 33.312. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 3.220.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:
Zaaknummer
Naheffingsaanslag en tijdvak
LEE 21/2369
Naheffingsaanslag OB 2014
LEE 21/2377
Naheffingsaanslag OB 2013
LEE 21/2734
Naheffingsaanslag OB 2016
LEE 21/2735
Naheffingsaanslag OB 2017
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [medewerker verweerder] , bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es)
Zaaknummer(s)
[eiseres]
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377
[B BV]
LEE 20/2751
[C BV]
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396
[D BV]
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831
[E BV]
LEE 21/1627 en LEE 21/1628
[F BV]
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625
[X]
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres is opgericht bij notariële akte van [datum] 1999. De activiteiten van eiseres bestaan uit het exploiteren van een vastgoedonderneming.
1.2. De heer [X] ( [X] ) hield alle certificaten van aandelen in [G BV] ( [G BV] ). [G BV] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in eiseres. De resterende circa 43 % werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] ( [D BV] ). [X] hield 0,08% van de certificaten van aandelen in [D BV] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn 3 kinderen. Het stemrecht van de aandelen [G BV] en [D BV] berustte bij [X] . [X] was ook bestuurder van deze twee vennootschappen.
1.3. Tot 23 januari 2018 was de heer [Y1] bestuurder van eiseres. Daarna is [X] directeur geworden.
1.4. Eiseres kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Zij maakt geen deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
1.5. Op 2 juni 2009 heeft eiseres een overeenkomst met [J BV] , [K BV] en [D2 BV] (hierna gezamenlijk [I/D2] ) gesloten waarin is overeengekomen dat eiseres de projectontwikkeling van de gronden van de [I] -vennootschappen voor haar rekening neemt. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 15 jaar, met mogelijkheid tot verlenging. Ook is overeengekomen dat de projectwinst op de gronden voor eiseres is, tegen een betaling van de boekwaarde plus een winstopslag van 8% aan [I/D2] . In de overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

De overeenkomst is tussentijds niet opzegbaar behoudens in de navolgende gevallen:
a. wanneer een partij surseance van betaling aanvraagt, dan wel in staat van faillissement wordt verklaard;
b. wanneer een der partijen ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, dat voortzetting daarvan in redelijkheid niet langer kan worden verlangd.
Artikel 6. Verplichting tot betaling schadevergoeding
De partij, bij wie de oorzaak is gelegen van tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst, waarmee derhalve bedoeld wordt de partij die surseance van betaling aanvraagt, in staat van faillissement komt te verkeren, dan wel ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst, hierna te noemen “de nalatige partij” is aan de andere partij verplicht om de deswege veroorzaakte schade volledig te vergoeden.
1.6. Op 9 juni 2009 heeft eiseres de wederpartijen bij de overeenkomst van 2 juni 2009 in gebreke gesteld voor het niet nakomen van de overeenkomst. Daarbij vordert eiseres schadevergoeding ten bedrage van € 2.000.000.000. Per brief van 24 juli 2012 heeft eiseres deze vordering aangevuld, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:

Conform artikel 6 van de ontwikkelingsovereenkomst d.d. 2 juni 2009 vorderen wij bij deze de directe schade, nu geraamd op EUR 3.750.000.000 (drie driekwart miljard Euro) (25.000 – 35.000 kavels à € 125.000 per kavel). Wij beraden ons op nadere onderbouwing van de schadevordering.
1.7. Eiseres heeft in 2011 diverse grondposities verworven van [I/D2] . Eiseres heeft ter zake van deze transacties € 1.545.104,93 aan omzetbelasting betaald. Deze omzetbelasting heeft eiseres in 2011 in aftrek gebracht.
1.8. Rechtbank Overijssel heeft in haar vonnis van 4 september 2013 [1] geoordeeld dat de levering van de grondposities (zie hiervoor onder 1.7.) ongedaan gemaakt moest worden.
Eiseres heeft de betreffende grondposities in 2013 terug geleverd. Hierbij is geen omzetbelasting in rekening gebracht en/of afgedragen.
1.9. Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt dan wel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.10. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Het boekenonderzoek is aangekondigd per brief van 24 januari 2018. Het onderzoek is later uitgebreid met aan eiseres gelieerde vennootschappen. Op 8 april 2020 heeft verweerder aan de betreffende vennootschappen de definitieve controlerapporten van het boekenonderzoek verzonden.
1.11. Verweerder heeft per brief van 6 november 2018 aangekondigd voornemens te zijn om ter behoud van rechten een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en eiseres in de gelegenheid gesteld om hier binnen 2 weken op te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
1.12. Verweerder heeft met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 opgelegd naar een verschuldigde omzetbelasting van € 1.819.478. Dit bedrag is blijkens de brief van 6 november 2018 (zie 1.11.) als volgt opgebouwd:

1. Aansluiting aangifte omzetbelasting
Volgens de aangifte omzetbelasting 2013 bedraagt de verschuldigdeomzetbelasting € 1.727.294 en de te claimen voorbelasting € 1.579.986. Per saldo
is € 147.308 aangegeven en afgedragen.
Volgens de administratie 2013 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 465.384,46 (grootboekrekeningen 1500 en 1502) en de te claimen voorbelasting € 290.518,01 (grootboekrekeningen 1510, 1511 en 1521). Per saldo moet € 174.866,45 aangegeven en afgedragen worden.
Daarnaast is over de maanden januari, maart en december geen aangifte ingediend, terwijl in die maanden wel facturen met omzetbelasting zijn verstuurd.
Tot op heden is niet gebleken waarom er een (aanmerkelijk) verschil zit tussen deadministratie en de aangifte omzetbelasting. Het verschil ad € 27.558,45
(€ 174.866,45 minus € 147.308) dient gecorrigeerd te worden.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 27.558,45.

2.Levering percelen

[eiseres] heeft in 2011 diverse grondposities verworven van [J BV] , [K BV] en [D2 BV] . Het betreffen agrarische gronden die zonder BTW zijn geleverd maar ook bouwrijpe kavels die met BTW zijn geleverd. De grondposities zijn bij [eiseres] op rekening 3500 Werkelijke kosten OHW geboekt. Een totaaloverzicht in 2011 komt op een bedrag van ruim 19.051.306,85 (excl. OB geboekt op rek 3500) en 21.886.316,74 (mcl OB, geboekt op rek 1600 crediteuren). [eiseres] heeft de voorbelasting geclaimd in 2011.

Op basis van een gerechtelijke vonnis in augustus 2013 heeft [eiseres] alle verworvengrondposities moeten terug leveren. Daarbij is een ‘machtiging waardeloosverklaring’ d.d. 12 september 2013 opgemaakt door de notaris. [eiseres] heeft geen omzetbelasting afgedragen over de terug levering.
Op basis van een specificatie die op 4 april 2018 van de heer [medewerker eiseres] ontvangen is,blijkt dat in totaal C 1.545.104,93 aan BTW is gefactureerd in 2011.
Tot op heden is niet aangetoond dat de terug levering terecht zonderomzetbelasting zou kunnen plaatsvinden.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 1.545.104,93.
3. Vergoedingen zonder omzetbelasting
Uit de administratie blijkt dat diverse vergoedingen zijn verantwoord zonderdaarover omzetbelasting te berekenen.
(…)
Tot op heden is niet aangetoond dat de verantwoorde boekingen en opgemaaktefacturen terecht zonder omzetbelasting hebben plaatsgevonden. In totaal lijkt
€ 33.325,05 (21% van € 39.600 + € 32.161,70 + € 18.786 + € 18.786 +€ 39.757 + € 9.600) te weinig omzetbelasting aangegeven.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 33.325,05.

4.Onjuiste tenaamstelling

In de administratie zijn facturen aangetroffen die niet zijn gefactureerd aan [eiseres] .
Op 27 mei 2013 is een factuur van [administratie- en advieskantoor]gestuurd aan [D BV] met omschrijving ‘Advieskosten inzake instandhouding familiekapitaal’. Verder staat op de factuur een handgeschreven notitie: ‘prijsafspraak: € 16.194,64’.
Uit de administratie van [eiseres] blijkt dat deze factuur bij [eiseres] is verantwoordonder boekstuknummer 13681485 en dat de gefactureerde omzetbelasting ad
€ 2.810,64 is geclaimd.De voorbelasting is onterecht door [eiseres] geclaimd aangezien [eiseres] niet de afnemervan de prestatie is.
Op 20 december 2013 is een factuur van Gemeente [plaats] gestuurd aan [I BV] ad € 151.283,88 inclusief € 26.255,88 BTW met omschrijving ‘bijdr. in derving rente’.
Uit de administratie van [eiseres] blijkt dat deze factuur bij [eiseres] is verantwoord onder boekstuknummer 13681483 en dat de gefactureerde omzetbelasting ad € 26.255,88 is geclaimd.
De voorbelasting is onterecht door [eiseres] geclaimd aangezien [eiseres] niet de afnemervan de prestatie is.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 29.066,52.

5.Boekstuknummer 13681490

Op 31 december 2013 is € 113.758,08 verantwoord op grootboekrekening 1511‘BTW inkopen 2l%’ met omschrijving “nog te ontvangen facturen na faill”. Hetbetreft boekstuknummer 13681490.
(…)
Allereerst is het recht op te claimen voorbelasting niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tenslotte is het aangetroffen document niet in overeenstemming met de bankstukken en jaarstukken, waardoor onduidelijk is of de berekening van de voorbelasting juist is.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting nietaangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 113.758,08.

6.Creditnota’s

De volgende bedragen worden debet geboekt (in mindering gebracht) op de creditpost “verschuldigde btw”. In de administratie zijn geen facturen, die hierop betrekking hebben, aangetroffen.
De boekingen lijken betrekking te hebben op creditfacturen. Boekstuknummer 13700018 ziet bijvoorbeeld op een creditboeking van boekstuknummer 13700075. Uit bankstukken blijkt dat de betaling, die betrekking heeft op deze boeking, op 6 juni 2013 wordt ontvangen door [eiseres] . Volgens de bankstukken vindt er geen terugbetaling plaats.
Belanghebbende heeft vooralsnog niet aangetoond dat de bedragen terecht in mindering mogen komen op de verschuldigde btw. Het gaat om in totaal € 70.665,12.
(…)
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 70.665,12.
Tot slot
Het bovenstaande leidt tot de volgende correcties:
1. Aansluiting aangifte omzetbelasting
€ 27.558,45
2. Levering percelen
€ 1.545.104,93
3. Vergoedingen zonder omzetbelasting
€ 33.325,05
4. Onjuiste tenaamstelling
€ 29.066,52
5. Boekstuknummer 13681490
€ 113.758,08
6. Creditnota's
€ 70.665,12
Totale correctie
€ 1.819.478,15
1.13.
Verweerder heeft per brief van 29 januari 2019 aangekondigd tevens voornemens te zijn om ter behoud van rechten een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en eiseres in de gelegenheid gesteld om hier binnen 2 weken op te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
1.14.
Verweerder heeft met dagtekening 26 februari 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegd naar een verschuldigde omzetbelasting van € 118.645. Dit bedrag is blijkens de brief van 29 januari 2019 (zie 1.13.) als volgt opgebouwd:

1. Aansluiting aangifte omzetbelasting
(…)
De correctie bedraagt: minder verschuldigde omzetbelasting € 200.608,17.

2.Voorbelasting ‘voorraadwoningen’

Op 3 oktober 2014 is € 210.000 verantwoord op grootboekrekening 1511 ‘BTWinkopen 21%’ met omschrijving “voorraadwoningen”. Het betreft transactienummer 68:769. De crediteur is [E BV] .
(…)
In de administratie is geen factuur aangetroffen die ziet op de geclaimde voorbelasting. De crediteur wordt in 2014, 2015 en 2016 niet betaald of afgeboekt.
Uit derdenonderzoek is gebleken dat bovengenoemde factuur niet voorkomt in de administratie bij [E BV] .
Allereerst is het recht op te claimen voorbelasting niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting nietaangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 210.000.

3.Voorbelasting ‘doorbelaste kosten c’

Op 1 januari 2014 is € 23.100 negatief verantwoord op grootboekrekening 1502 ‘Af te dragen BTW 21%’ met omschrijving “doorbelaste kosten c”. Het betreft transactienummer 70:57. De debiteur is [K BV] .

(…)
Allereerst is het recht op de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 23.100.

4.Voorbelasting ‘credit 13700090 + de’

Op 1 januari 2014 is € 23.100 negatief verantwoord op grootboekrekening 1502 ‘Af te dragen BTW 21%’ met omschrijving “credit 13700090 + de”. Het betreft transactienummer 70:57. De debiteur is [K BV] .

(…)
Allereerst is het recht op de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 23.100.

5.Voorbelasting ‘correctie’

Op 31 december 2014 is € 5.250 negatief verantwoord op grootboekrekening 1502 ‘Af te dragen BTW 21%’ met omschrijving “Correctie”. Het betreft transactienummer 70:65. De debiteur is [L2 BV] .

(…)
Allereerst is het recht op de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de afgeboekte af te dragen BTW 21% niet aangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 5.250..

6.Onjuiste tenaamstelling

In de administratie zijn facturen aangetroffen die niet zijn gefactureerd aan [eiseres] .
Factuur met transactienummer 68:904 heeft tenaamstelling: [I BV] ..
Factuur met transactienummer 68:83 heeft tenaamstelling: [I]
(…)
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting nietaangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 31.904,78.

7.BTW betrekking hebbende op andere vennootschappen

Uit de omschrijving van diverse facturen in de administratie van [eiseres] blijkt nietdat de kosten betrekking hebben op [eiseres] .
(…)
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting nietaangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 9.450.

8.Privékosten

Diverse facturen in de administratie van [eiseres] zijn gericht aan de heer [X] (grootaandeelhouder van [eiseres] ) privé of hebben volgens de omschrijving op de factuur betrekking op privéaangelegenheden.
(…)
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting niet aangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 1.419,58.

9.Geldontvangsten zonder omzetbelasting

Uit de administratie blijkt dat diverse vergoedingen zijn verantwoord zonder daarover omzetbelasting te berekenen.

(…)
Tot op heden is niet aangetoond dat de verantwoorde boekingen terecht zonder omzetbelasting hebben plaatsgevonden.
In totaal is onze optiek € 15.029,49 (21/121 van € 86.598,48) te weinig omzetbelasting aangegeven te zijn.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 15.029,49.
Tot slot
Het bovenstaande leidt tot de volgende correcties:
1. Aansluiting aangifte omzetbelasting
- € 200.608,17
2. Voorbelasting 'voorraadwoningen'
€ 210.000
3. Voorbelasting 'doorbelaste kosten c'
€ 23.100
4. Voorbelasting 'credit 13700090 + de'
€ 23.100
5. Voorbelasting 'correctie'
€ 5.250
6. Onjuiste tenaamstelling
€ 31.904,78
7. BTW betrekking op andere vennootschappen
€ 9.450
8. Privékosten
€ 1.419,58
9. Geldontvangsten zonder omzetbelasting
€ 15.029,49
Totale correctie
€ 118.645,68
1.15.
In het definitieve rapport boekenonderzoek (zie 1.10.) worden tevens naheffingsaanslagen omzetbelasting aangekondigd over de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Deze naheffingsaanslagen zijn met dagtekening 28 mei 2020 opgelegd en gebaseerd op de volgende in het rapport boekenonderzoek opgenomen correcties, waarbij eiseres wordt aangeduid als ‘ [eiseres] ’:

4.4 Omzetbelasting 2016
4.4.1
Aansluiting aangifte omzetbelasting
Volgens de aangifte omzetbelasting 2016 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 585.626 en de te claimen voorbelasting € 52.511. Per saldo is € 533.115 aangegeven en afgedragen.
Volgens de administratie 2015 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 585.483,39 (grootboekrekeningen 1500 en 1502) en de te claimen voorbelasting € 52.193,89 (grootboekrekeningen 1510, 1511 en 1521). Per saldo moet 533.289,50 aangegeven enafgedragen worden.
Tot op heden is niet gebleken waarom er een verschil zit tussen de administratie en de aangifte omzetbelasting. Het verschil ad € 174,50 (€ 533.289,50 minus - € 533.115) dient gecorrigeerd te worden.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 174,50.
4.4.2
Bijtelling [kenteken]
Op 22 juni 2015 wordt een auto met kenteken [kenteken] op naam van [eiseres] gezet. De voorbelasting op de aankoop is geclaimd door [eiseres] . Er is echter geen bijtelling privégebruik auto gedaan.
De cataloguswaarde van de auto bedraagt: € 55.272.
De bijtelling zou derhalve ( 1.492,34 (2,7% van € 55.272) moeten bedragen.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 1.492,34.
4.4.3
Verkoop lijmkraan
Uit een verkoopfactuur d.d. 13 september 2016 blijkt dat de lijmkraan van [eiseres] is verkocht aan een derde voor € 17.000 plus € 3.570 omzetbelasting. Uit de factuur is vermeld dat deze afkomstig is van [E1 BV] . Dit is een niet-bestaande vennootschap. Bovendien blijkt uit de factuur de bankrekening van [X] privé.
Uit het bankafschrift van [eiseres] van 30 september 2009 blijkt dat [eiseres] de lijmkraan gekocht heeft en derhalve eigendom is van [eiseres] .
De verschuldigde omzetbelasting op de verkoopopbrengst is niet verantwoord in de aangifteomzetbelasting. Dit is onterecht aangezien de lijmkraan eigendom was van [eiseres] . Daarom wordt de omzetbelasting gecorrigeerd.
De correctie bedraagt derhalve € 3.570.
4.4.4
Derdeninformatie [project 3]
Uit derdeninformatie blijkt dat [C BV] op 9 mei 2016 een factuur ad € 1.847.186 inclusief € 320.586 omzetbelasting aan [naam] Projecten BV heeft verstuurd. Het betreft factuurnummer 16000001 met omschrijving ‘Verrekening werk en ontwikkelkosten inzake [project 3] ’.
Ons is niet duidelijk waarom deze omzet door [C BV] is uitgefactureerd, aangezien de grond van dit project voor het grootste deel in bezit was van [eiseres] en in het geheel niet van [C BV] . Deze grond is middels akte van levering (verkoopnummer 6 van punt 3.5.2.1) verkocht.
Duidelijk is dat de transactie niet in de aangifte omzetbelasting 2016 van [eiseres] is aangegeven. Daarom moet deze, ter behoud van rechten, gecorrigeerd worden.
De correctie bedraagt € 320.586.
4.5
Omzetbelasting 2017
4.5.1
Geclaimde voorbelasting 2017
Volgens de aangifte omzetbelasting 2017 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 0. Degeclaimde voorbelasting bedraagt € 55.580.
Er is geen administratie met betrekking tot boekjaar 2017 ingezien omdat deze volgens [medewerker eiseres] nog niet gereed was ten tijde van één van de controledagen ter plekke. Daarom is de geclaimde voorbelasting vooralsnog niet aannemelijk gemaakt.
De geclaimde voorbelasting ad € 55.580 wordt vooralsnog gecorrigeerd.
De correctie bedraagt: minder voorbelasting € 55.580.
4.5,2 Transactie [project 4]
Op 30 mei 2016 wordt door [eiseres] een factuur uitgereikt aan aannemer [naam] met betrekking tot ‘ [project 4] ’. Totaalbedrag is € 2.869.990,36 (incl. € 498.097,50 omzetbelasting).
[eiseres] heeft het omzetbelasting bedrag van bovenstaande factuur onterecht niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting 2016.
Vervolgens is, zonder dat een creditfactuur is verzonden, een nieuwe gewijzigde factuur in 2017 verstuurd op 21 juni 2017 aan aannemer [naam] met omschrijving ‘Verrekening werk en ontwikkelkosten’. Totaalbedrag is € 2.662.000 (incl. € 462.000 omzetbelasting). [eiseres] heeft het bedrag aan omzetbelasting op deze factuur wederom onterecht niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting 2017.
Tijdens het boekenonderzoek is aan [medewerker eiseres] gevraagd naar een verklaring hieromtrent. Een afdoende verklaring hebben wij niet mogen ontvangen. [eiseres] heeft vervolgens tijdens het boekenonderzoek een suppletie ad € 448.208 ingediend voor het jaar 2017. Deze is overigens vooralsnog niet betaald.
De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de aangifte omzetbelasting 2017 zowel in eerste instantie als in tweede instantie niet juist en volledig is. Er is namelijk alsnog € 13.792 te weinig afgedragen. Er is hier overigens naar onze mening geen sprake van een vrijwillige verbetering.
De correctie bedraagt derhalve € 13.792.”
1.16.
Op 15 juli 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden over eiseres’ bezwaren tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
1.17.
Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 1.782.221. In een brief van 7 juni 2021 wordt dit als volgt gemotiveerd:

7.3. Met u ben ik van mening dat de prestaties op grond waarvan de correctie van
€ 33.325,05 (onderdeel 4.1.3. van het rapport) vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Dit betekent dat deze bezwaargrond terecht is, en uw bezwaar reeds hierom gegrond verklaard zal worden.
(…)
Aangezien voor het totaalbedrag van € 3.931,46 creditfacturen zijn overgelegd, acht ik uw bezwaar tegen de correctie van € 70.665,12 gedeeltelijk gegrond, Deze correctie zal met € 3.931,46 verminderd worden tot € 66.733,66. De door u gestelde interne correctieboekingen, zijn onvoldoende onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden de correctie verder te verminderen.
1.18.
Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 88.517. In de brief van 7 juni 2021 (zie 1.17.) wordt dit als volgt gemotiveerd:

9.6. Met u ben ik van mening dat ook belanghebbende zaken deed onder de (handels)naam [I] . De advocatenkosten zijn gemaakt voor meerdere vennootschappen, aangezien de [bank] tegen 10 tot het concern behorende vennootschappen een zaak had aangespannen. Omdat ik niet kan aantonen dat deze gefactureerde OB bij een andere vennootschap in aftrek is gebracht, wijs ik de aftrek van deze OB bij belanghebbende toe. Dit betekent dat de correctie tot een bedrag van € 5.648,90 niet in stand blijft. In zoverre is uw bezwaar dan ook gegrond.
Ik ga ervan uit dat u (terecht) akkoord bent met de correctie van € 26.255,88 dieook in onderdeel 4.2.6 van het rapport is aangebracht ter zake van een aan[I BV] gerichte factuur.
9.7.
In de administratie zijn 6 facturen van ER Capital Vastgoed Management en Beheer BV aangetroffen. Hoewel niet alle daarop vermelde nummers overeenkomen met de genoemde transactienummers, kloppen wel de data en de genoemde bedragen en zijn de facturen aan belanghebbende gericht. Ik ga er dan ook van uit dat belanghebbende deze voorbelasting terecht in aftrek heeft gebracht. Deze bezwaargrond slaagt dan ook.
(…)
9.9.
De ontvangen bedragen zien op pachtvergoedingen. Tenzij er sprake is van een uitzondering, zijn deze op grond van art. 11, lid 1, onderdeel b, Wet OB inderdaad vrijgesteld van OB. Van een uitzondering is mij niets gebleken, met als gevolg dat ik aan dit onderdeel van uw bezwaar tegemoet kom. De correctie van € 15.029,49 is ten onrechte aangebracht.
1.19.
Tijdens de behandeling van de door eiseres en aan haar gelieerde vennootschappen ingediende bezwaren zijn in ieder geval op 19 augustus 2019, 29 augustus 2019, 8 december 2020 en 24 februari 2021 dossierstukken, waaronder de administratie, aan eiseres verstrekt. Daarnaast is blijkens de aan eiseres gerichte brief van 7 juni 2021, met daarin de voorgenomen uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2016, in juli 2019 door de FIOD een USB-stick aan eiseres verstrekt met daarop het FIOD-dossier.
1.20.
Op 18 juni 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden over eiseres’ bezwaren tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Van dit gesprek is een hoorverslag opgemaakt. Eiseres’ gemachtigde heeft per e-mail verklaard geen opmerkingen te hebben over dat hoorverslag. In het hoorverslag is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

Inzagerecht en hoorrecht:
Namens belanghebbenden wordt aangegeven geen stukken van intern overleg binnen de Belastingdienst te hebben ingezien. Voor het overige wordt namens belanghebbenden aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat zij niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken hebben ontvangen/ingezien.
1.21.
Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 5.216. In een brief van 7 juni 2021 van verweerder is daarover – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

6.2. Verreden kilometers woon-werkverkeer zijn voor de Loonheffingen welzakelijke kilometers, maar voor de OB niet. Dit betekent dat woon-werkverkeervoor de OB als privégebruik wordt aangemerkt. De door u genoemde “verklaringgeen privégebruik” ziet op de Loonheffingen en is in het kader van de OB dan ookniet relevantVolgens de rittenregistratie van de heer Neefjes (zie bijlage 5) was de beginstand1-1-2016 35.066 kilometer (hierna: km) en de eindstand 31-12-2016 58.967 km.Derhalve is in 2016 58.967 km met de auto met het kenteken [kenteken] gereden.
Gemiddeld is er sprake van 4 dagen woon-werkverkeer [plaats] -[plaats] / [vestigingsplaats] . Uitgaande van 46 werkweken en een enkele afstand van 91 kmzijn er 4 (dagen) x 46 (weken) x 91 km x 2 = 33.488 km woon-werk gereden. Hetprivégebruik is dan ook 33.488/58.967 = 57% van het totaal aantal km verreden in 2016.
Volgens de aankoopfactuur (zie bijlage 6) is € 7.881,51 voorbelasting in rekeninggebracht en deze is in 2016 als voorbelasting op de verschuldigde OB in aftrekgebracht. Uitgaande van een gebruiksduur van 5 jaren en de 57% woon-werkverkeeris (€ 7.881,51/5)x 57% = € 899 niet aftrekbaar in 2016.
De dieselprijs bedroeg in 2016 gemiddeld € 1,13. Uitgaande van een verbruik van1:15 van deze Mercedes is (33.488/15) x € 1,13 x 21/121 = €438 niet aftrekbaarin 2016.
De omzetbelasting drukkende op de onderhoudskosten bedroeg in 2016 in totaal€ 237 (factuur 18-3-2016 € 75,18 en 20-9-2016 € 162,06, zie bijlage 7). Van ditbedrag is 57% niet aftrekbaar in 2016, dit is € 135.
In totaal is derhalve € 899 + € 438 + € 135 = € 1.472 niet aftrekbaar in 2016. Ditis € 22,34 (€ 1.492,34 -1- € 1.472) lager dan volgens de forfaitaireberekeningswijze waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd (2,7% van decatalogusprijs van € 55.272, zie bijlage 8). In zoverre zal deze bezwaargrond danook gegrond verklaard worden.
(…)
6.4.
In onderdeel 4.4.4 van het rapport is een correctie aangebracht van € 320.586 ter behoud van recht. Dezelfde correctie is bij [C BV] aangebracht, aangezien [C BV] de betreffende factuur had uitgereikt. [C BV] heeft inmiddels ter zake een suppletieaangifte gedaan, welke aangifte leidde tot een te betalen OB-bedrag, welk bedrag inmiddels ook door [C BV] betaald is. Aangezien de grond van dit project voor het grootste deel in het bezit was van [eiseres] , ligt het voor de hand de opbrengst bij [eiseres] te verantwoorden. Gelet op het feit dat de OB ter zake van deze factuur inmiddels is voldaan, ben ik voornemens, uitsluitend uit praktische overwegingen, in te stemmen met uw standpunt dat deze correctie bij belanghebbende dient te vervallen.
1.22.
Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 33.312 en in de brief van 15 juli 2021 als volgt gemotiveerd:

De door u als bijlage bij uw brief van 7 juli 2021 gezonden documenten vermeldenin totaal een OB-bedrag van € 54.073,65 (afgerond € 54.074). Gelet op het feit dat in de aangiften en de suppletieaangifte over 2017 door belanghebbende € 69.372 aan voorbelasting in aanmerking is genomen, is de naheffingsaanslag sowieso tot een bedrag van € 15.298 (69.372 -/- 54.074) terecht opgelegd.
Ik heb de door u meegezonden bewijsstukken beoordeeld. Naar mijn mening is niet alle op deze stukken vermelde OB terecht als aftrekbare voorbelasting in aanmerking genomen. Zo is er naar mijn mening sprake van privéuitgaven, uitgaven waarop het BUA van toepassing is, is de factuur niet op naam van belanghebbende gesteld, betreft het een factuur uit 2016 of 2018 of is geen sprake van een factuur. Het gevolg is dat ik de OB vermeld op deze stukken niet aanmerk als aftrekbare voorbelasting. Zoals blijkt uit de meegezonden bijlagekomt hierdoor van de € 54.073,65 als OB aangemerkte bedragen, een bedrag van
€ 18.013,80 niet voor aftrek in aanmerking. Ik ben dan ook van mening dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij terecht een bedrag van (afgerond) € 36.060 (€ 54.073,65-/- € 18,013,80) als voorbelasting in aanmerking heeft genomen in haar aangiften over 2017.
Beslissing
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en derhalve ontvankelijk. Gebleken is dat de bestreden naheffingsaanslag 2017 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Dit betekent dat uw bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is. De naheffingsaanslag over 2017 wordt verminderd naar een te betalen OB-bedrag van € 33.312 (€ 69.372 -/- € 36.060). De in rekening gebrachte belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Verder is in geschil of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door de naheffingsaanslagen op te leggen voordat het boekenonderzoek was afgerond. Ten slotte is in geschil of verweerder de naheffingsaanslagen omzetbelasting bij uitspraak op bezwaar al dan niet te hoog heeft vastgesteld. Meer specifiek zijn per naheffingsaanslag de door verweerder voor dat jaar voorgestane correcties (zie 1.17., 1.18., 1.21. en 1.22.) in geschil. De rechtbank zal de geschilpunten achtereenvolgens bespreken.
De formele grieven
Artikel 8:42 van de Awb
3.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder artikel 8:42 van de Awb heeft geschonden, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. In de motivering van de beroepen hebben eisers ook aangevoerd dat er sprake was van onvolledige inzage in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de gronden die in dat verband zijn aangevoerd, zien op dit geschilpunt en dat het geschilpunt over de onvolledige inzage in de bezwaarfase geen behandeling meer behoeft.
3.2.
Het standpunt dat artikel 8:42 van de Awb is geschonden, heeft betrekking op 2 groepen documenten. Eisers stellen allereerst dat correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie van verweerder en de correspondentie met het Openbaar Ministerie omtrent het strafrechtelijk onderzoek niet zijn overgelegd. Zij wijzen daartoe op de brief van 9 november 2017 (zie 1.9.), waaruit volgens eisers blijkt dat deze correspondentie er wel is geweest.
3.3.
De tweede groep documenten betreft het FIOD-dossier en de volledige administratie van eisers en de failliete [I] -vennootschappen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hij wel inzage in het FIOD-dossier heeft gekregen, maar dat dit niet het volledige dossier betrof. Met betrekking tot de administratie van eisers en de [I] -vennootschappen hebben eisers aangevoerd dat zij wel de beschikking hebben over de administratie, maar dat verweerder enkel de volgens hem relevante delen aan de rechtbank heeft overgelegd. Eisers stellen dus dat verweerder slechts een selectie uit de administratie heeft gemaakt en heeft ingebracht in deze procedures, maar dat die selectie niet inzichtelijk en niet controleerbaar is.
3.4.
Verweerder heeft ten aanzien van de eerste groep documenten aangevoerd dat hij alle stukken die hem ter beschikking staan heeft overgelegd en dat de overige door eisers gestelde stukken niet bestaan. Met betrekking tot de tweede groep documenten heeft verweerder aangevoerd dat de administratie van eisers volledig aan hen is overgelegd in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de administratie van de [I] -vennootschappen, voor zover aanwezig, ook is overgelegd. Hij beschikt over niet meer administratie van de [I] -vennootschappen dan hij aan eisers heeft verstrekt. Verweerder stelt dat de delen uit de administratie die relevant zijn voor de geschilpunten in onderhavige zaken, in de beroepsfase zijn ingebracht. Verweerder voert verder aan dat het FIOD-dossier zoals dat aan eisers is overgelegd, ook het dossier is dat hem ter beschikking heeft gestaan en dat hij niet over meer stukken beschikt of heeft beschikt.
3.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste groep documenten dat niet aannemelijk is geworden dat deze stukken bestaan, nu verweerder het bestaan van deze stukken gemotiveerd heeft ontkend en de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen voor het bestaan van deze stukken ziet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ten aanzien van deze groep documenten geen sprake van een schending van artikel 8:42 van de Awb.
3.6.
Met betrekking tot de tweede groep documenten overweegt de rechtbank als volgt.
Eisers hebben gemotiveerd gesteld dat deze stukken bestaan, van belang (kunnen) zijn voor deze zaken en dat verweerder over deze stukken beschikt of heeft beschikt. Dit alles is, behoudens het verloren gegane deel van de administratie van de [I] -vennootschappen, ook niet door verweerder ontkend. Wat betreft het FIOD-dossier is door verweerder gesteld dat hij niet meer of andere stukken heeft gehad dan hij aan eisers heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat verweerder over meer stukken uit dit dossier beschikte. Verweerder heeft verder erkend dat hij bij het verweerschrift slechts een door hem gemaakte selectie uit de betreffende stukken heeft gevoegd. Beide partijen beschikken dus wel over alle stukken, maar de rechtbank beschikt slechts over de door verweerder geselecteerde delen daaruit. De niet geselecteerde stukken hebben de medewerkers van verweerder echter wel ter beschikking gestaan bij het boekenonderzoek, het opleggen van de (navorderings)aanslagen en in de bezwaarfase en zouden daarom wel van belang (kunnen) zijn voor het oordeel van de rechtbank in deze zaken. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het niet overleggen van de wél beschikbare stukken uit de tweede groep daarom artikel 8:42 van de Awb geschonden.
3.7.
De rechtbank dient vervolgens te bepalen welke gevolgtrekkingen aan de schending van artikel 8:42 van de Awb moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat eisers in ieder geval sinds de bezwaarfase over alle aanwezige stukken uit groep 2 beschikken (zie 1.19.). Eisers hebben weliswaar in het algemeen aangevoerd dat er meer stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van verweerder moeten hebben gestaan, maar de rechtbank ziet hier geen concrete aanwijzingen voor. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verweerder niet meer stukken had dan de stukken die eisers ook hadden.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in dit geval, mede omdat eisers al sinds de bezwaarfase over de administratie en FIOD-stukken beschikken, op de weg van eisers gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn en daarbij ook concreet aan te geven op welke geschilpunten en welke belanghebbenden die stukken betrekking zouden kunnen hebben. Dat hebben eisers nagelaten. Onder deze omstandigheden leidt de afweging van de rechtbank ertoe dat aan de schending van artikel 8:42 van de Awb geen gevolgen worden verbonden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.
Eisers hebben in alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken aangevoerd dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij naheffings- en navorderingsaanslagen (hierna ook: aanslag(en)) heeft opgelegd lopende het boekenonderzoek. Dit betreft de zaken waarbij de dagtekening van de aanslag ligt voor de dagtekening van het controlerapport van 8 april 2020 (zie 1.10.). Eisers stellen dat verweerder door deze gang van zaken bij het onderbouwen van de aanslagen en ook in de bezwaarfase regelmatig van standpunt is gewisseld en dat zij door deze handelwijze in hun procesbelang zijn geschaad.
4.2.
Verweerder stelt dat hij de aanslagen heeft opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van deze beschikkingen bijna verstreken was en dat hij ze voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 22 april 2022 in het kader van de navorderingsbevoegdheid heeft geoordeeld dat verweerder in beginsel met het opleggen van aanslagen dient te wachten tot hij de beschikking heeft over de resultaten van het boekenonderzoek. [3] Dat is echter anders als er gegronde redenen zijn om de aanslagen al op te leggen voordat met de resultaten van het boekenonderzoek rekening kan worden gehouden. Een gegronde reden is onder meer dat de termijn voor het opleggen van aanslagen dreigt te verstrijken. Indien verweerder daardoor gehouden is een aanslag op te leggen, bestaat de mogelijkheid dat er op dat moment, op basis van de informatie waarover verweerder dan beschikt, nog onduidelijkheid bestaat over de precieze omvang van de belastingschuld. Verweerder dient de aanslag in dat geval te baseren op een redelijke schatting.
4.4.
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat verweerder de betreffende aanslagen waar deze grief op ziet, heeft opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verlopen. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanslagen heeft gebaseerd op de gegevens uit het boekenonderzoek die hem op dat moment ter beschikking stonden. Ook dat is door eisers niet als zodanig betwist. Dat betekent dat verweerder in feite geheel in lijn met het arrest van 22 april 2022 heeft gehandeld. Daarin kan dan op zichzelf geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel besloten liggen.
4.5.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen om te concluderen dat bij het opleggen van de aanslagen het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
De correcties
€ 27.558,45 wegens aansluitingsverschil aangiften omzetbelasting en administratie (2013)
5.1.
Eiseres betwist deze correctie en voert daartoe het volgende aan. Zij heeft per abuis een factuur inclusief omzetbelasting uitgereikt aan [O] . Dit bedrag is bij de verschuldigde omzetbelasting in de jaarrekening opgenomen, maar zij heeft dit later gecorrigeerd en [O] heeft de factuur ook zonder omzetbelasting aan haar voldaan.
5.2.
Verweerder stelt dat uit de jaarrekening blijkt dat eiseres de omzetbelasting verschuldigd is. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat eiseres de factuur aan [O] heeft gecorrigeerd. Verweerder wijst er daarbij op dat er geen suppletieaangifte is ingediend en dat eiseres ook geen (credit)facturen of andere stukken die haar standpunt onderbouwen heeft overgelegd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat er een verschil is van € 27.558,45 tussen de administratie en de aangegeven omzetbelasting in 2013 (zie ook 1.12.). Eiseres heeft geen suppletie ingediend voor dit verschil en geen creditfactuur of andere stukken van of over [O] overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze correctie daarom aannemelijk gemaakt.
€ 1.545.104,93 wegens teruglevering grondposities (2013)
6.1.
Eiseres stelt dat de teruglevering van de grondposities in 2013 na het vonnis van de rechtbank Overijssel (zie 1.8.) onbelast is omdat sprake is van de overdracht van een (onderdeel van een) onderneming. [4] Zij wijst ter onderbouwing van dit standpunt op e-mailverkeer met haar toenmalig belastingadviseur, waarin de belastingadviseur stelt dat de teruglevering zonder omzetbelasting kan plaatsvinden.
6.2.
Verweerder stelt dat bij de oorspronkelijke levering in 2011 over een deel van de percelen omzetbelasting in rekening is gebracht, die eiseres in aftrek heeft gebracht. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2013 sprake was van een (zelfstandig onderdeel van een) onderneming. Verweerder wijst er verder op dat voorraadwoningen van een vastgoedonderneming geen zelfstandige onderneming vormen. Ten slotte voert verweerder aan dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van een voortzettingsvoornemen bij [I/D2] , waardoor niet aan de voorwaarden van de vrijstelling is voldaan.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor de vrijstelling van artikel 37d Wet OB voldoet, nu verweerder dit gemotiveerd betwist. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt enkel gewezen op een e-mail van haar toenmalig adviseur. De rechtbank acht deze enkele verwijzing onvoldoende om aan de bewijslast te voldoen en wijst er daarbij op dat eiseres het voor de toepassing van deze vrijstelling vereiste voortzettingsvoornemen niet nader heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze correctie daarom terecht.
€ 29.067 wegens aftrek voorbelasting facturen met andere tenaamstelling (2013)7.1. Eiseres betwist de correctie van de aftrek voorbelasting van de facturen van [administratie- en advieskantoor] ( [administratie- en advieskantoor] ) en de gemeente [plaats] (zie 1.12.). Eiseres stelt dat de factuur van de gemeente [plaats] aan haar is doorbelast door [I BV] en dat zij daarom wel recht heeft op aftrek.
7.2.
Verweerder stelt dat de factuur van de gemeente [plaats] is gericht aan [I BV] en dat er geen factuur van de door eiseres gestelde doorbelasting is overgelegd. De factuur van [administratie- en advieskantoor] is gericht aan [D BV] . Verweerder stelt dat hij deze posten daarom terecht heeft gecorrigeerd.
7.3.
De bewijslast voor aftrek van voorbelasting rust op eiseres. De facturen zijn niet aan eiseres gericht en zij heeft ook geen onderbouwing van de doorbelasting van de facturen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank komt de vooraftrek van de omzetbelasting op deze facturen daarom niet bij eiseres voor aftrek in aanmerking.
€ 113.758,08 wegens aftrek voorbelasting boekstuknummer 13681490 (2013)
8.1.
Eiseres stelt dat zij ook zonder facturen recht op vooraftrek heeft. [bouwbedrijf] heeft in haar opdracht woningen gebouwd en er ontstond een geschil over de betaling. Dat geschil is door middel van een vaststellingsovereenkomst (vso) afgewikkeld waarin is afgesproken dat eiseres maandelijks een bedrag inclusief omzetbelasting zou voldoen. Een kopie van de vso is door eiseres overgelegd. [bouwbedrijf] is failliet gegaan en daarna heeft eiseres geen facturen meer ontvangen, maar wel aan de op haar rustende betaalverplichting voldaan. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een kopie van de administratie van de betreffende grootboekrekening overgelegd.
8.2.
Verweerder stelt dat er geen facturen zijn aangetroffen en dat uit de vso blijkt dat eiseres in 2013 nog hooguit € 62.700 aan omzetbelasting verschuldigd was aan [bouwbedrijf] in plaats van de in aftrek gebrachte € 113.758,08. Eiseres heeft volgens verweerder ook verklaard dat zij niet meer van plan was om te betalen. Verweerder stelt dat eiseres zonder facturen ook geen recht heeft op aftrek omdat zij dan niet aan de in de wet neergelegde voorwaarden voldoet. [5]
8.3.
De rechtbank overweegt dat de afspraken uit de vso op zichzelf niet worden betwist. Eiseres heeft geen facturen van [bouwbedrijf] gekregen, maar heeft naar het oordeel van de rechtbank door het overleggen van haar administratie wel aannemelijk gemaakt dat er betalingen tot een bedrag van € 62.700 aan omzetbelasting hebben plaatsgevonden en dat deze gebaseerd waren op de vso. Eiseres heeft ook een aannemelijke verklaring voor het ontbreken van de facturen. Het enkele feit dat een factuur ontbreekt mag naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen reden zijn om de aftrek te weigeren. Er ligt, zo is ook niet weersproken, een overeenkomst aan de betalingen ten grondslag en daaruit blijkt hoe hoog de door eiseres verschuldigde omzetbelasting is. Ook blijkt daaruit aan wie die omzetbelasting is voldaan. [6] De rechtbank acht aannemelijk dat er in 2013 € 62.700 aan omzetbelasting is betaald. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres eerst in november 2013 en dus nadat zij € 62.700 had betaald, kenbaar maakte geen betalingen meer te zullen doen. De rechtbank zal het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013 daarom gegrond verklaren en de naheffingsaanslag met een bedrag van € 62.700 verminderen.
€ 66.733,66 aan correctie creditnota’s (2013)9. Eiseres heeft bij haar beroepschrift de betreffende creditnota’s overgelegd en daar een toelichting op gegeven. Verweerder heeft vervolgens in het verweerschrift erkend dat deze correctie dient komen te vervallen. De rechtbank zal overeenkomstig oordelen en de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013 verder met € 66.733,66 verminderen.
€ 210.000 aan voorbelasting kostenfactuur [E BV] (2014)
10. Verweerder heeft deze post zowel in de omzetbelasting als vennootschapsbelasting gecorrigeerd bij eiseres. Daarnaast heeft verweerder deze post ook in de vennootschapsbelasting 2014 van [E BV] ( [E BV] ) gecorrigeerd. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de correctie bij eiseres terecht is en bij [E BV] dient komen te vervallen.
2 x € 23.100 aan correctie creditfacturen (2014)
11.1.
Eiseres stelt dat de doorbelaste kosten van € 23.100 aan [J BV] en van € 23.100 aan [K BV] zijn teruggenomen door middel van een creditfactuur omdat de doorbelasting ervan werd betwist. Ter onderbouwing hiervan heeft zij kopieën van de creditfacturen overgelegd.
11.2.
Verweerder stelt dat deze correcties terecht zijn. [J BV] en [K BV] hadden geen personeel in dienst. Het personeel van eiseres verrichte de administratieve werkzaamheden voor deze vennootschappen en die diensten zijn met omzetbelasting belast. Er zijn ook eerst facturen met omzetbelasting uitgereikt.
11.3.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het terugnemen van omzetbelasting op eiseres rust. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt creditfacturen overgelegd. Verweerder heeft vervolgens gemotiveerd gesteld dat de werkzaamheden wel hebben plaatsgevonden en met omzetbelasting belast horen te zijn. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om hier op te reageren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank acht deze correcties daarom terecht.
€ 5.250 aan correctie voorbelasting (2014)
12. Ter zitting heeft eiseres erkend dat deze correctie van € 5.250 terecht is.
€ 26.255,88 wegens factuur 68:904 (2014)13.1. Eiseres voert aan dat zij de omzetbelasting terecht in aftrek heeft gebracht. Dit zijn kosten waarvan in de bouwclaimovereenkomst met [I/D2] (zie 1.5.) is overeengekomen dat eiseres ze zou dragen. Dat de crediteur niet de juiste tenaamstelling heeft gebruikt, doet hier niet aan af.
13.2.
Verweerder stelt dat de factuur is gericht aan [I BV] . Er is geen factuur van [I BV] aan eiseres waarbij de kosten worden doorbelast. Verweerder acht het standpunt over de bouwclaimovereenkomst niet aannemelijk.
13.3.
De rechtbank overweegt dat het volgens de bouwclaimovereenkomst denkbaar zou kunnen zijn dat eiseres de kosten van deze factuur op zich neemt. Echter, eiseres heeft schadeclaims bij [I/D2] ingediend en daarbij het standpunt ingenomen dat zij schade heeft geleden als gevolg van het in gebreke blijven door [I/D2] . Dat speelt al sinds 2009. In 2012 heeft eiseres een brief gestuurd waarin ze expliciet heeft gewezen op artikel 6 van de bouwclaimovereenkomst en de ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen. (zie 1.6.). Onder die omstandigheden en zonder een nadere toelichting, die wel is gevraagd maar niet is gekregen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat in 2014 nog kosten voor rekening van eiseres komen.
€ 1.419,58 privékosten (2014)14.1. Eiseres betwist deze correctie.
14.2.
Verweerder stelt dat het zes facturen betreft die gericht waren aan [X] of [I BV] en die betrekking hadden op privéaangelegenheden van de heer [X] , waaronder werkzaamheden aan zijn woning, en dat deze daarom niet voor aftrek in aanmerking komen.
14.3.
De bewijslast voor de aftrek rust op eiseres. Eiseres heeft deze correctie enkel betwist, maar dat standpunt niet nader onderbouwd. Verweerder heeft wel gemotiveerd aangegeven waarom volgens hem sprake is van privékosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek en is deze correctie terecht.
€ 174,50 wegens aansluitingsverschil aangiften omzetbelasting en administratie (2016)
15.1.
Eiseres stelt dat zij de volgens de administratie te weinig betaalde omzetbelasting van € 174,50 over 2016 in haar aangiften omzetbelasting 2017 heeft verantwoord en dat deze correctie daarom dient komen te vervallen.
15.2.
Verweerder stelt dat uit de aangiften omzetbelasting over 2017 niet blijkt dat eiseres het bedrag van € 174,50 alsnog heeft aangegeven en wijst er daarbij op dat eiseres in de aangiften over 2017 alleen voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Ook uit de suppletie over 2017 is dit volgens verweerder niet gebleken.
15.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze correctie terecht. Eiseres heeft gesteld dat de omzetbelasting in 2017 alsnog is verantwoord, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd en verweerder heeft haar standpunt gemotiveerd weersproken. Eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de omzetbelasting in 2017 is verantwoord.
€ 3.570 wegens verkoop lijmkraan (2016)16.1. Eiseres betwist deze correctie.
16.2.
Verweerder stelt dat de lijmkraan eigendom was van eiseres en in 2016 is verkocht voor € 20.570 inclusief € 3.570 omzetbelasting. De opbrengsten zijn aan [X] toegekomen. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een kopie van de factuur overgelegd. De gefactureerde omzetbelasting is volgens verweerder niet afgedragen.
16.3.
Uit de stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de lijmkraan in 2009 door eiseres is gekocht. Bij verkoop van de lijmkraan in 2016 heeft [E BV] een factuur met omzetbelasting uitgereikt en de opbrengsten van de verkoop zijn overgemaakt op een privé-bankrekeningnummer van [X] . Eiseres heeft niet gemotiveerd betwist dat de kraan van haar was en dat zij ter zake van deze transactie omzetbelasting verschuldigd was toen de lijmkraan haar vermogen verliet en naar de privé-sfeer van [X] overging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze correctie terecht.
€ 33.304 aan correctie aftrek voorbelasting (2017)17.1. Eiseres stelt dat zij zich niet met deze correctie kan verenigen en dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt om welke facturen het gaat.
17.2.
Verweerder stelt dat eiseres over 2017 in totaal € 69.372 aan voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Tijdens het boekenonderzoek zijn hier geen gegevens over aangetroffen. In de bezwaarfase zijn alsnog facturen overgelegd en beoordeeld. Op basis hiervan is een bedrag van € 36.060 in aftrek toegelaten. De omzetbelasting die niet in aftrek is toegelaten heeft betrekking op privé-uitgaven, een ander jaar, een andere tenaamstelling of ziet niet op facturen maar op offertes. Verweerder constateert wel dat hij in de bezwaarfase voor een aantal facturen van Essent te weinig aftrek heeft toegestaan. Het betreft een bedrag van in totaal € 8.
17.3.
De bewijslast voor de aftrek van voorbelasting rust op eiseres. Eiseres heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van de aftrek. De rechtbank acht deze correctie daarom terecht. Wel zal de rechtbank deze correctie met € 8 verminderen overeenkomstig het standpunt van verweerder.
Correctie bijtelling auto (2016 en 2017)
18. Ter zitting heeft eiseres erkend dat deze correctie van € 1.472 (zie 1.21.) terecht is. Verweerder heeft de bijtelling voor het jaar 2016 in de naheffingsaanslag gecorrigeerd, maar voor 2017 niet. Voor dat jaar heeft verweerder een beroep gedaan op interne compensatie. Omdat de rechtbank aanleiding heeft gezien om de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 met € 8 te verminderen (zie hiervoor onder 17.3.), zal de rechtbank het beroep op interne compensatie tot een bedrag van € 8 honoreren.
Belastingrente
19. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de beschikkingen belastingrente aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 zal worden verminderd, vermindert de rechtbank de daarmee samenhangende beschikking belastingrente dienovereenkomstig.
Conclusie20. Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. De beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 zijn ongegrond. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is gegrond en de rechtbank vernietigt deze uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 1.652.787, zijnde de correcties ten bedrage van € 27.558,45 wegens aansluitingsverschil (zie 5.3), € 1.545.104,93 wegens teruglevering (zie 6.3), € 29.067 wegens aftrek voorbelasting (zie 7.3) en € 51.058,08 wegens aftrek voorbelasting (zie 8.3). De rechtbank vermindert de daarbij gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
Griffierecht21. Omdat de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar in die zaak betaalde griffierecht ten bedrage van € 360 dient te vergoeden.
Proceskosten22. Ter zitting hebben partijen, na een voorlopig oordeel van de rechtbank gebaseerd op het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, overeenstemming bereikt over een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voor alle ter zitting gezamenlijk behandelde zaken. Partijen zijn overeengekomen dat deze vergoeding € 10.000 dient te bedragen en verdeeld moet worden over alle gegronde beroepen. Dat leidt er in deze zaak toe dat er door de rechtbank aan eiseres een vergoeding wordt toegekend van € 322,58 voor het gegronde beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding;
  • vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 1.652.787;
  • vermindert de belastingrentebeschikking bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 322,58.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Zie ook Hof Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3099 en Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1863.
4.Artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968).
5.Artikel 15 Wet OB 1968.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 29 september 2022, ECLI:EU:C:2022:739. Zie ook de noot bij Hoge Raad 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1504, V-N 2020/54.20.