Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Op zowel 11 als 18 november heeft verdachte als buschauffeur samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) met een gele touringcar met kenteken [kenteken] van Frankrijk naar Ter Apel gereden.
Op 18 november 2019 stapten de door verdachte vervoerde passagiers van Moldavische afkomst uit bij het aanmeldcentrum in Ter Apel, alwaar zij asiel aanvroegen.
Op 11 november 2019 vervoerden verdachte en medeverdachte met dezelfde bus een groep personen van Frankrijk naar Ter Apel. Die dag hebben zich 50 tot 70 personen aangemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Een aantal van deze personen is door de politie achterhaald en geeft aan dat zij op 11 november 2019 met een gele bus naar Nederland zijn gereisd.
Verdachte en zijn medeverdachte wisten of hadden ernstige reden te vermoeden dat de toegang en het verblijf in Nederland van de door hen vervoerde passagiers van beide ritten wederrechtelijk was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft weliswaar op 11 en 18 november 2019 een groep Moldaviërs vervoerd van Frankrijk naar Ter Apel, maar hij wist niet dat de inzittenden geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden en had evenmin ernstige redenen dat te vermoeden. Hij had geen opzet op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang of verblijf door de inzittenden en van medeplegen was geen sprake. Verdachte deed slechts zijn werk als buschauffeur en was niet verantwoordelijk voor de controle van de documenten van de inzittenden; dat was de verantwoordelijkheid van de eigenaren van het bedrijf en - tijdens de rit van 18 november 2019 - hun 17-jarige dochter.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen. In dat geval wenst verdachte zijn aanwezigheidsrecht alsnog uit te oefenen.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank constateert dat - mede op basis van de verklaring van verdachte zelf
3- vaststaat dat verdachte samen met de medeverdachte op 18 november 2019 de bus met Moldavisch kenteken [kenteken] vanuit Frankrijk (en door België) naar Ter Apel heeft gereden.
4
De passagiers van die bus hebben meteen na aankomst bij het aanmeldcentrum (hierna: AMC) in Ter Apel asiel aangevraagd.
5
Een deel van de passagiers die in Ter Apel uit de bus stapte, was vanaf Moldavië naar Ter Apel gereisd. Een ander deel zat vanaf Parijs in de bus. Alle inzittenden van de bus waren van Moldavische afkomst. Een van de inzittenden was [naam] . Hij is in de bus gestapt in Parijs. Hij verbleef in het tentenkamp in Melun en was uitgeprocedeerd in Frankrijk. Hij verklaarde dat “mensen die geweigerd zijn” een telefoontje moeten plegen en zich moeten verzamelen om met de bus te gaan.
6
De passagiers van de bus - waaronder alle in de ten laste gelegde met naam genoemde personen die op 18 november 2019 nog in de rij stonden bij het AMC toen de Marechaussee ter plaatse kwam, hadden geen geldige documenten (een paspoort of een ander grensoverschrijdingsdocument) bij zich, maar enkel een brief die betrekking had op een Franse asielprocedure.
7Hun toegang tot en verblijf in Nederland was dan ook wederrechtelijk. Dit was niet anders geweest wanneer de passagiers wel een geldig document voor grensoverschrijding (zoals een Moldavisch paspoort) bij zich hadden gehad, nu het recht op vrij verblijf binnen de EU ziet op een termijn van 90 dagen en daarvan in het geval van de passagiers geen sprake was, gelet op het feit dat zij asiel wilden aanvragen en dus een voornemen van een langer verblijf hadden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de toegang en het verblijf in Nederland van de passagiers van de bus wederrechtelijk was.
De rechtbank overweegt dat uit de culpoze variant van artikel 197a, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geen algemene onderzoeksplicht kan worden afgeleid, maar dat deze strafbaarstelling wel behelst dat tegen verwijtbare of gefingeerde naïviteit strafrechtelijk kan worden opgetreden. De rechtbank is - in navolging van het gerechtshof Den Haag
8- van oordeel dat van verdachte, mede gelet op de hierna te bespreken omstandigheden in deze zaak, een aanzienlijke mate van alertheid verwacht mocht worden.
Verdachte was internationaal buschauffeur en dus beroepsmatig verantwoordelijk voor het vervoer van zijn Moldavische passagiers. Verdachte heeft verklaard dat hij de documenten van de inzittenden zelf controleerde. Dat hij deze taak had, wordt bevestigd door de eigenaar van de busmaatschappij, [naam eigenaar] .
9
Moldaviërs mogen niet zonder meer vrij reizen binnen de Europese Unie. Op verdachte rust dan ook een zware zorgplicht, zeker tegen de achtergrond van de stroom Moldavische migranten die sinds jaar en dag met georganiseerde busreizen landen in West-Europa tracht te bereiken om daar asiel aan te vragen. Daar komt in dit geval bij dat een deel van de passagiers werd opgehaald uit de buurt van vluchtelingenkamp Melun in Frankrijk en werd gebracht naar het aanmeldcentrum in Ter Apel, wat door de medeverdachte ook werd omschreven als “een soort kamp”
10, dat een aantal van de passagiers in bezit was van Franse asielpapieren en dat verdachte en medeverdachte een week eerder dezelfde reisroute hadden afgelegd.
Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, waren er ernstige redenen om te vermoeden dat de toegang en het verblijf van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was.
Dat verdachte en de medeverdachte wisselend en onderling verschillend hebben verklaard over het doel van de reis van de passagiers naar Nederland doet vermoeden dat zij hun (minimaal) onachtzaamheid met onwaarachtige verklaringen hebben willen toedekken.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte
(minimaal) ernstig onachtzaam is geweest en ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang tot en het verblijf van de passagiers in Nederland wederrechtelijk was. Van (voorwaardelijk) opzet op het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van wederrechtelijk(e) toegang tot en verblijf in Nederland is daarmee eveneens sprake.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde winstbejag overweegt de rechtbank dat dit een gegeven is, nu verdachte de passagiers vervoerde in het kader van zijn werk als buschauffeur en dus tegen betaling.
Ten aanzien van het onder beide feiten ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met in elk geval de medeverdachte die was gericht op het vervoeren van Moldavische passagiers. In het licht van de voorgaande overwegingen, is het (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict ook gegeven.
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Feiten 3 en 4
De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten 3 en 4 dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte op 11 november 2019 met de gele touringcar met kenteken [kenteken] van Moldavië naar Ter Apel zijn gereden, met een tussenstop in Frankrijk.
In een op 18 november 2019 in de touringcar aangetroffen logboek zijn ten aanzien van de rit van 11
november 2019 zes namen van passagiers vermeld. De rechtbank constateert echter dat deze personen niet zijn achterhaald en/of gehoord als getuige en dat niet is komen vast te staan dat deze personen geen rechtmatig(e) toegang tot of verblijf in Nederland hadden. Zij kwamen ook niet voor op een door de IND aangeleverde lijst met namen van personen die op 11 november 2019 asiel hebben aangevraagd in Ter Apel. Met betrekking tot de personen die wel op deze lijst voorkomen is niet met zekerheid vast te stellen dat zij - ondanks dat zij niet in het logboek zijn vermeld - toch door verdachte zijn vervoerd naar Ter Apel. Een aantal op de lijst genoemde personen is door de Marechaussee achterhaald en verhoord. Enkel getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend van een foto. Echter; in datzelfde verhoor heeft hij verklaard dat hij verdachte
nietherkende en dat hij met hem in een AZC heeft verbleven. Deze verklaring acht de rechtbank tegenstrijdig, maar bovendien niet bruikbaar voor het bewijs, nu de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen ondanks dat zij daartoe hebben verzocht.
Nu er ook overigens onvoldoende bewijs is dat verdachte (andere dan de met naam ten laste gelegde) personen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang en verblijf in Nederland, terwijl die toegang en dat verblijf wederrechtelijk was, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de feiten 3 en 4.
Het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak
De rechtbank wijst af het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde verdachte in geval van een bewezenverklaring alsnog gebruik te laten maken van zijn aanwezigheidsrecht. De dagvaarding is op juiste wijze betekend en verdachte was op de hoogte van de zitting. Kennelijk heeft verdachte een bewuste keuze gemaakt om niet vanuit Moldavië naar Nederland af te reizen (mogelijk om executie van het bevel tot voorlopige hechtenis te voorkomen) en zijn raadsman te machtigen. Dat de rechtbank een hem onwelgevallige beslissing neemt, is geen grond om de behandeling van de zaak alsnog aan te houden.