Op 7 juni 2016 vond een controle plaats aan de [adres] te Den Haag naar aanleiding van een melding dat daar 5 illegale personen uit Indonesië zouden wonen. De verdachte gaf aanvankelijk aan weliswaar de eigenaar te zijn van het pand maar geen sleutel ervan te hebben. Op de mededeling van de verbalisant dat in geval van verkrijging van een machtiging tot binnentreden de voordeur zou worden opengebroken, verklaarde de verdachte toch over een sleutel te beschikken. In het pand van de verdachte trof de politie vijf personen aan. Van deze vijf personen waren er twee verstopt in een gangkast en één persoon werd aantroffen in een kamer waarvan eerst de kamerdeur moest worden geforceerd. Deze personen bleken illegaal in Nederland te zijn.De vijf personen waren allen afkomstig uit Indonesië. Zij achtten zichzelf niet in staat om in de Nederlandse taal te communiceren. Zij zijn op 7 juni 2016 middels verschillende tolken in de Bahasa/Indonesische taal door de vreemdelingenpolitie gehoord. Deze personen, te weten [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5], hebben allen onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij gedurende een periode, variërend van een aantal maanden tot in ieder geval anderhalf jaar, in de woning hebben verbleven. [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] huurden ieder apart een kamer in het pand, terwijl [persoon 6] en [persoon 5] gezamenlijk een slaapkamer deelden.Hun verklaringen vinden steun in het voornoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2016, waarin wordt beschreven hoe de woning door de politie is aangetroffen. In één slaapkamer stond een beslapen tweepersoonsbed, in twee andere slaapkamers lag daadwerkelijk een persoon te slapen en in de laatste slaapkamer, die was afgesloten, bevond zich één persoon.
De bewoners betaalden voor deze kamers huur (inclusief gas, water en licht), zonder dat er een schriftelijke huurcontract was, al dan niet door tussenkomst van een van de huurders, aan de verdachte.
Drie van de bewoners ([persoon 2], [persoon 5]en [persoon 4]) verklaarden dat de verhuurder van het pand [verdachte] wordt genoemd. De volledige voornaam van de verdachte is [verdachte].
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte de verhuurder was van kamers in het pand aan de [adres] te Den Haag, en dat hij deze kamers gedurende langere tijd verhuurde.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de in zijn pand aangetroffen personen de Indonesische nationaliteit hadden. Hij heeft niet aan deze personen gevraagd of zij illegaal in Nederland verbleven. Ook heeft hij hen niet naar hun paspoort gevraagd. Hij communiceerde met de personen in het Engels.
Het hof overweegt dat uit de culpose variant van artikel 197a, tweede lid, Sr. geen algemene onderzoeksplicht voor verhuurders kan worden afgeleid. Deze strafbaarstelling behelst echter wel dat tegen verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van de verdachte mocht, gelet de specifieke omstandigheden in deze zaak, een bepaalde mate van alertheid verwacht worden. De verdachte liet zich echter niet informeren over de verblijfsstatus van een vijftal personen die geen rechtmatig verblijf hadden in Nederland. Daar was wel alle reden toe. De verdachte wist immers dat hij kamers voor enige duur, anders dan een toeristisch bezoek, verhuurde aan een vijftal personen met een buitenlandse nationaliteit: zij kwamen uit Indonesië, beheersten de Nederlandse taal onvoldoende en spraken daarom (een beetje) Engels met de verdachte. Geen normaal denkend mens zou onder deze omstandigheden kamers verhuren. Het hof merkt dit aan als ernstige onachtzaamheid.
Het hof is derhalve van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat de huurders in het aan hem in eigendom toebehorende pand wederrechtelijk in Nederland verbleven. Het hof verwerpt het verweer.