ECLI:NL:GHDHA:2019:2096

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
22-003278-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het verlenen van onderdak aan illegaal verblijvende personen uit winstbejag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Suriname in 1964, werd beschuldigd van het uit winstbejag helpen van vijf illegaal in Nederland verblijvende personen door hen onderdak te bieden in zijn pand in 's-Gravenhage. De pleegperiode van het delict besloeg van 7 juni 2014 tot 7 juni 2016. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 150 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale status van de huurders en dat hij hen niet om identificatie had hoeven vragen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat de huurders illegaal in Nederland verbleven, gezien de omstandigheden waaronder hij hen onderdak bood. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het strafbare feit zoals ten laste gelegd, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003278-17
Parketnummer: 09-767202-16
Datum uitspraak: 25 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 november 2017, 7 februari 2019 en 11 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdzestig uren, subsidiair tachtig dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juni 2014 tot 7 juni 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, (een) ander(en), te weten [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland (of een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, of Noorwegen), in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] voornoemd daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door hen een (en/of meerdere) ruimte(s) en/of kamer(s) in een pand gelegen aan de [adres] te verhuren, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep
– overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe betoogd dat de verdachte niet wist of geen ernstige redenen heeft gehad te vermoeden dat de bij hem in het pand aan de [adres] te Den Haag verblijvende personen illegaal in Nederland verbleven. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst waarbij de verdachte de getuigen [persoon 5] en [persoon 4] in de woning heeft gelaten om daar de Ramadan te vieren en te bidden. [persoon 5] heeft vervolgens nog drie andere personen binnen gelaten om te bidden. Dit geeft de verdachte echter niet de verplichting om aan deze vijf personen een paspoort te vragen. Het genoemde alternatieve scenario wordt volgens de verdediging gesteund door het ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2017 getoonde videofragment waarop de getuige [persoon 5] een voor de verdachte op essentiële onderdelen ontlastende verklaring aflegt die afwijkt van zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat, indien het hof van oordeel is dat het tenlastegelegde wel kan worden bewezenverklaard, de pleegperiode dient te worden ingekort.
Het hof overweegt omtrent de gevoerde verweren als volgt.
Verweer inzake de onbekendheid met het wederrechtelijk verblijf van de vreemdelingen in Nederland
Wettelijk kader
Het in artikel 197a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht(verder: Sr) strafbaar gestelde feit houdt een verbod in om een ander uit winstbejag behulpzaam te zijn bij het verschaffen van verblijf in één van de in dat lid genoemde landen, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, terwijl hij
weet of ernstig redenen heeft te vermoedendat dat verblijf wederrechtelijk is.
In de wet zijn derhalve naast elkaar opgenomen het (voorwaardelijk) opzet [1] (‘wetende’) en de culpa (‘ernstige redenen heeft te vermoeden’) die betrekking hebben op het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’. Uit de kamerstukken volgt dat in het laatste geval wordt gedoeld op grove schuld, te weten ernstige onachtzaamheid. [2] Bewezen moet kunnen worden dat de verdachte heel goed had kunnen en behoren te weten dat degene, op wie zijn behulpzaamheid betrekking had, geen recht op verblijf in Nederland had. [3]
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 7 juni 2016 vond een controle plaats aan de [adres] te Den Haag naar aanleiding van een melding dat daar 5 illegale personen uit Indonesië zouden wonen. De verdachte gaf aanvankelijk aan weliswaar de eigenaar te zijn van het pand maar geen sleutel ervan te hebben. Op de mededeling van de verbalisant dat in geval van verkrijging van een machtiging tot binnentreden de voordeur zou worden opengebroken, verklaarde de verdachte toch over een sleutel te beschikken. In het pand van de verdachte trof de politie vijf personen aan. Van deze vijf personen waren er twee verstopt in een gangkast en één persoon werd aantroffen in een kamer waarvan eerst de kamerdeur moest worden geforceerd. Deze personen bleken illegaal in Nederland te zijn. [4] De vijf personen waren allen afkomstig uit Indonesië. Zij achtten zichzelf niet in staat om in de Nederlandse taal te communiceren. Zij zijn op 7 juni 2016 middels verschillende tolken in de Bahasa/Indonesische taal door de vreemdelingenpolitie gehoord. Deze personen, te weten [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5], hebben allen onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij gedurende een periode, variërend van een aantal maanden tot in ieder geval anderhalf jaar, in de woning hebben verbleven. [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] huurden ieder apart een kamer in het pand, terwijl [persoon 6] en [persoon 5] gezamenlijk een slaapkamer deelden. [5] Hun verklaringen vinden steun in het voornoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2016, waarin wordt beschreven hoe de woning door de politie is aangetroffen. In één slaapkamer stond een beslapen tweepersoonsbed, in twee andere slaapkamers lag daadwerkelijk een persoon te slapen en in de laatste slaapkamer, die was afgesloten, bevond zich één persoon. [6]
De bewoners betaalden voor deze kamers huur (inclusief gas, water en licht), zonder dat er een schriftelijke huurcontract was, al dan niet door tussenkomst van een van de huurders, aan de verdachte. [7]
Drie van de bewoners ([persoon 2] [8] , [persoon 5] [9] en [persoon 4] [10] ) verklaarden dat de verhuurder van het pand [verdachte] wordt genoemd. De volledige voornaam van de verdachte is [verdachte].
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte de verhuurder was van kamers in het pand aan de [adres] te Den Haag, en dat hij deze kamers gedurende langere tijd verhuurde.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de in zijn pand aangetroffen personen de Indonesische nationaliteit hadden. Hij heeft niet aan deze personen gevraagd of zij illegaal in Nederland verbleven. Ook heeft hij hen niet naar hun paspoort gevraagd. Hij communiceerde met de personen in het Engels. [11]
Het hof overweegt dat uit de culpose variant van artikel 197a, tweede lid, Sr. geen algemene onderzoeksplicht voor verhuurders kan worden afgeleid. Deze strafbaarstelling behelst echter wel dat tegen verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit strafrechtelijk kan worden opgetreden. Van de verdachte mocht, gelet de specifieke omstandigheden in deze zaak, een bepaalde mate van alertheid verwacht worden. De verdachte liet zich echter niet informeren over de verblijfsstatus van een vijftal personen die geen rechtmatig verblijf hadden in Nederland. Daar was wel alle reden toe. De verdachte wist immers dat hij kamers voor enige duur, anders dan een toeristisch bezoek, verhuurde aan een vijftal personen met een buitenlandse nationaliteit: zij kwamen uit Indonesië, beheersten de Nederlandse taal onvoldoende en spraken daarom (een beetje) Engels met de verdachte. Geen normaal denkend mens zou onder deze omstandigheden kamers verhuren. Het hof merkt dit aan als ernstige onachtzaamheid.
Het hof is derhalve van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat de huurders in het aan hem in eigendom toebehorende pand wederrechtelijk in Nederland verbleven. Het hof verwerpt het verweer.
Alternatief scenario van de verdediging
Met betrekking tot het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario overweegt het hof als volgt.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof het alternatieve scenario dat [persoon 5] en zijn partner [persoon 4] naar de woning waren gekomen om te bidden en de Ramadan te vieren en dat [persoon 5] vervolgens de andere drie personen tot de woning heeft toegelaten, niet aannemelijk geworden. Hierbij heeft het hof ook mee- gewogen dat in dit verband geen enkele (aannemelijke) verklaring is gesteld noch op grond van het dossier is gebleken waarom alle vijf de huurders, afzonderlijk van elkaar, eenduidig voor de verdachte belastende verklaringen die elkaar ondersteunen zouden hebben afgelegd die niet in overeenstemming met de feitelijke situatie zouden zijn geweest.
Met betrekking tot het ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof overgelegde videofragment, met een voor de verdachte ontlastende verklaring van de getuige [persoon 5], overweegt het hof dat het kabinet van de raadsheer-commissaris meermalen tevergeefs heeft getracht de getuige te horen. Nu de getuige niet is gehoord door de raadsheer-commissaris, is het niet mogelijk de inhoud en de omstandigheden waaronder de verklaring van de getuige [persoon 5] in het videofragment tot stand is gekomen te controleren. Het hof betwijfelt of de verklaring in vrijheid is afgelegd en feitelijk juist is. Dit klemt te meer omdat de getuige [persoon 5] aanvankelijk bij de politie een andere verklaring heeft afgelegd, die op essentiële onderdelen wordt ondersteund door de verklaringen van de andere personen die bij het binnentreden in het pand aanwezig waren. Deze eerste verklaring van [persoon 5] is bovendien ook afgelegd korte tijd nadat de politie het pand aan de [adres] te Den Haag was binnengetreden. Het hof acht deze eerste verklaring van de getuige [persoon 5] derhalve betrouwbaar en zal geen acht slaan op het videofragment dat betrekking heeft op het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario.
Door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuige [persoon 5], indien het hof de verdachte niet zou vrijspreken van het ten laste gelegde.
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 9 april 2018, waaruit blijkt dat het niet aannemelijk is dat de getuige [persoon 5] door de raadsheer-commissaris binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord, wijst het hof het verzoek tot het horen van deze getuige af.
Nadere bewijsoverweging inzake de pleegperiode
De getuige [getuige] heeft op 25 april 2017 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij het nichtje is van de verdachte en dat zij van 8 april 2014 tot en met 10 maart 2015 heeft gewoond op de [adres] te Den Haag. Zij huurde het hele huis alleen en heeft er ook de gehele periode gewoond. [12]
Het hof sluit niet uit dat de getuige [getuige] gedurende een periode in het pand aan de [adres] in Den Haag heeft gewoond. Het hof hecht echter geen geloof aan de verklaring van de getuige dat zij daar
alleenzou hebben gewoond. Uit de verklaringen van de getuigen [persoon 4] en [persoon 5] blijkt immers dat zij op 7 juni 2016 in ieder geval reeds anderhalf jaar op genoemd adres woonden. [13]
Bespreking van het verweer tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de bij de politie afgelegde getuigenverklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu deze in strijd zijn met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De bewoners zijn niet als getuigen gehoord maar als verdachten. Zij hebben hun verklaringen afgelegd zonder bijstand van een advocaat. Er is bovendien niet aan hen medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht waren.
Anders dan de verdediging stelt het hof op grond van de diverse processen-verbaal van verhoor getuigen in het dossier vast dat de bewoners van het pand aan de [adres] te Den Haag niet als verdachten maar als getuigen zijn gehoord. [14] Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag. De overige door de raadsman gestelde feiten en omstandigheden waaronder de getuigen zouden zijn gehoord zijn op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt derhalve ook dit verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 7 juni 2014 tot 7 juni 2016 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland, (een) ander(en), te weten[persoon 1] en
/of[persoon 2] en
/of[persoon 3] en
/of[persoon 4] en
/of[persoon 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland
(of een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, of Noorwegen), in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] voornoemd daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,door hen
een (en/of meerdere) ruimte(s) en/ofkamer
(s
)in een pand gelegen aan de [adres] te verhuren, terwijl
deverdachte
wist ofernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van illegaal verblijf in Nederland, door vijf illegaal in Nederland verblijvende personen met de Indonesische nationaliteit tegen betaling onderdak te bieden in een pand dat zijn eigendom was.
Verdachtes handelen doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf in Nederland door personen met een andere nationaliteit en draagt bij aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De redelijke termijn voor de behandeling van deze zaak is geschonden, zij het dat dit deels te wijten is aan complexe onderzoekswensen, zoals de poging tot het horen van getuigen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. In de plaats van een taakstraf van 160 uren zal het hof een taakstraf van 150 uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. R.J. de Bruijn,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat het arrest te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 april 2019.

Voetnoten

1.HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5414.
2.Kamerstukken II, 22 142, nr. 6, MvA, p. 21.
3.Kamerstukken II, 22 142, nr. 3, MvT, p. 12.
4.Proces-verbaal van bevindingen (p. 7 e.v.).
5.Processen-verbaal van verhoor getuigen [persoon 1] (p. 13 e.v.), [persoon 2] (p. 18 e.v.), [persoon 3] (p. 24 e.v.), [persoon 4] (p. 29 e.v.) en [persoon 5] (p. 36 e.v.).
6.Proces-verbaal van bevindingen (p. 7 e.v.).
7.Processen-verbaal van verhoor getuigen [persoon 1] (p. 13 e.v.), [persoon 2] (p. 18 e.v.), [persoon 3] (p. 24 e.v.), [persoon 4] (p. 29 e.v.) en [persoon 5] (p. 36 e.v.).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2], p. 19.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5], p. 39.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4], p. 31.
11.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte (p. 59 e.v.).
12.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] d.d. 25 april 2017 door de rechter-commissaris.
13.Processen-verbaal van verhoor getuigen [persoon 4] (p. 29 e.v.) en [persoon 5] (p. 36 e.v.).
14.Processen-verbaal van verhoor getuigen [persoon 1] (p. 13 e.v.), [persoon 2] (p. 18 e.v.), [persoon 3] (p. 24 e.v.), [persoon 4] (p. 29 e.v.) en [persoon 5] (p. 36 e.v.).